Het Museum voor Heemkunde en Folklore in Aarschot
Adriaan Coeck
Sinds 19 augustus 1961 is het Aarschotse Museum voor Heemkunde en Folklore gevestigd op de zolders boven de in 1955-1956 heropgebouwde huisjes van het Begijnhof.
In feite was dit een voorlopige maatregel om de reeds vroeger bestaande verzameling ergens te kunnen onderbrengen.
Voor het ontstaan van het museum dienen we terug te gaan tot 1937 wanneer, bij de viering van het 600-jarig bestaan van de O.-L.-Vrouwekerk, het toenmalige C.T.B.V. met groot succes een tentoonstelling over heemkunde inrichtte. Het stadsbestuur werd toen bereid gevonden om met de bijeengebrachte collectie een permanente tentoonstelling in te richten in de ridderzaal van het 15de-eeuwse Drossaarde, het toenmalig stadhuis.
De officiële inwijding van dit museum had plaats op 7 mei 1939. Ongelukkig genoeg werd het Drossaarde bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 door een bom getroffen en gedeeltelijk vernield. Gelukkig had conservator J. Terweduwe vooraf alle voorwerpen ingepakt, zodat ze snel ondergebracht konden worden in de kelders van de voormalige bank Nagels, waarheen ook de stadsdiensten verhuisd waren.
Na de oorlog werd dan uitgekeken naar een ander geschikt lokaal en de keus viel op de bovenzaal van het convent van het Begijnhof, waar in 1952 het museum heropend werd.
Daar echter de C.O.O. (het huidige O.C.M.W.) in 1954-1955 besliste dit gebouw af te breken, diende de verzameling nogmaals ingepakt en in bewaring gebracht te worden op de zolders van het voormalige kapucijnenklooster in het stadspark.
Uiteindelijk werd in 1960 door het stadsbestuur een museumcommissie opgericht om samen met conservator J. Terweduwe zo snel mogelijk een nieuw lokaal te vinden en in te richten. Behalve Jozef Terweduwe waren volgende personen er lid van: schepen Jos Pelgrims, namens de stadsdiensten René Aerts en Jos Faes, verder Adriaan Coeck, Evrard Op de Beeck, Willy Schroeven en Jos Verstrepen.
De officiële opening van de nieuwe lokatie vond op 19 augustus 1961 plaats.
De verzameling is erg gevarieerd ondanks het feit dat er tijdens de hierboven opgesomde verhuistribulaties heel wat verloren gegaan is.
Bij het opstellen van de verzameling diende men er rekening mee te houden dat het museum op zolders ingericht is en dat de toegang via één van de begijnhofhuisjes uiteraard allesbehalve voor bezoekers aangepast is en het ook niet mogelijk is grote of zware stukken langs de smalle toegangstrap naar boven te brengen. Om die reden diende trouwens een oude drukkerij (met o.a. een snijmachine, letterbakken en een handen voetpers) in een veel te klein lokaal op het gelijkvloers opgesteld te worden. Vandaar leidt een trap naar het eigenlijke museum met vooraan een lokaal waarin een oude herberg is ondergebracht met een aantal herbergspelen en herinneringen aan vroegere Aarschotse brouwerijen.
Achter deze herberg zijn acht tentoonstellingszalen ingericht. Bij het opstellen ervan is rekening gehouden met de zeer uiteenlopende aard van de collectie. Wegens plaatsgebrek moest men daarbij alles, wat betrekking had op de voorhistorie en de geschiedenis, in één zaal onderbrengen, ondanks er o.a. wat de voorhistorie betreft, heelwat voor een afzonderlijke afdeling voorhanden was, zoals: silexen, pijlpunten, allerlei werktuigen, gesteente, e.a.
De verzameling is trouwens onlangs nog aangevuld met een zestal urnen uit de Halstattperiode. Ze werden in 1951 nabij de stad gevonden en zijn ons door de K.U.L. in bruikleen afgestaan. Het is trouwens de bedoeling om de verzameling m.b.t. de voorhistorie in samenwerking met de archeologische dienst van de K.U.L. zo aanschouwelijk mogelijk verder uit te bouwen.
Als het zover is, stelt dit uiteraard ook het probleem waarheen de verzamelingen m.b.t. de Aarschotse iconografie, de adellijke Aarschotse families en de fotogalerie van de burgemeesters dienen ondergebracht te worden.
Een volgende zaal is voorbehouden aan oorlogsherinneringen, in hoofdzaak wat de augustusdagen van 1914 betreft, toen een groot gedeelte van de stad in brand gestoken werd, en er een honderdtachtig burgers in dramatische omstandigheden het leven verloren.
Daarnaast zijn er ook herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, documenten, oude wapens, oorlogsvoorwerpen en het zeer goed bewaard vaandel dat in 1832 door de Belgische Staat aan de Stad geschonken werd wegens de deelname aan de onafhankelijkheidsstrijd.
In een derde zaal is de afdeling ‘Kerkelijk en Godsdienstig leven’ ondergebracht, met ondermeer tal van herinneringen aan de vroegere Aarschotse kloosters. Blikvanger in deze zaal is wel het 17de-eeuwse uur- en slagwerk dat afkomstig is van het kapucijnenklooster.
In de volgende afdeling, ‘Huisraad’ treft men heel wat gebruiksvoorwerpen aan die ons een beeld geven hoe onze voorouders leefden.
Ingang van het Museum voor Heemkunde en Folklore op het Begijnhof in Aarschot