Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 42
(1993)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vlaamse opvoedingsgemeenschap
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorschoolse sectorIn 1971 bestonden in de Brusselse agglomeratie juistgeteld 3 - zegge en schrijve drie - Nederlandstalige kinderdagverblijven. Het peuterplan veroorzaakte een revolutie, vooral nadat de NCC het had omgevormd tot ‘kinderdagverblijvenplan’ waar de kinderen vanaf hun geboorte - en niet langer vanaf hun 18de maand - tot hun derde levensjaar terechtkunnen. Inderdaad, toen de NCC in 1974 het restant van haar dotatie, die tot dan beheerd was door het Ministerie van Volksgezondheid, erfde, besloot zij in overleg met de inrichtende overheden het peuterplan om te vormen tot een kinderdagverblijvenplan: een Vlaams kind dat goed opgevangen was in een Franstalige crèche zou op de leeftijd van 18 maanden nooit overgeheveld worden naar een Nederlandstalige peutertuin. Die omschakeling gebeurde, met bekwame spoed. Het meest opvallende bij de oprichting van de 5 peutertuinen en de 80 kinderdagverblijven die de Vlaams-Brusselse gemeenschap momenteel rijk is, was de grote verstandhouding tussen de verschillende inrichtende overheden en het toenmalige NWK (nu Kind en Gezin): geen enkele inrichtende macht zou een nieuw kinderdagverblijf oprichten of de capaciteit van de bestaande instelling uitbreiden zonder unaniem akkoord van de ‘Contactcommissie Kinderdagverblijven’ die in de schoot van de NCC was geïnstalleerd. Trouwens het NWK zou een dergelijke instelling of capaciteitsuitbreiding nooit erkend hebben. Met de NCC verdween evenwel ook de Contactcommissie en vooral het daarin beleefde gentleman's agreement. Momenteel kunnen de 85 voorschoolse instellingen samen zo'n 2.700 kinderen opvangen. Dit is geen overbodige capaciteit. Er zijn iets meer dan 3.050 kinderen ingeschreven en de gemiddelde bezetting bedraagt een goede 70%, een percenta- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge dat de vergelijking met Vlaanderen gerust kan doorstaan. Vanzelfsprekend vervullen deze instellingen ook een belangrijke onthaalfunctie voor gezinnen uit de Vlaamse rand rond Brussel: bijna 29% van de ingeschreven kinderen wonen buiten de Brusselse agglomeratie. Even vanzelfsprekend staan deze instellingen open voor kinderen uit niet-Nederlandstalige families: circa 25% komt uit Franstalige en bijna 6% uit vreemdelingengezinnen. Of dit problemen stelt? Neen, op voorwaarde evenwel dat het personeel van deze instellingen consequent het Nederlands blijft spreken, tegen de kinderen zowel als tegen de ouders. Wat wel een probleem is, is een tekort aan opvangmogelijkheden: de meeste instellingen zitten opgescheept met lange wachtlijsten. De vraag blijft natuurlijk of dit tekort moet opgevangen worden met nieuwe instellingen die erg duur zijn of met de organisatie van diensten voor opvanggezinnen die zowel goedkoper als flexibeler zijn. Hoewel het niet voor de hand ligt om in Brussel een voldoende aantal onthaalgezinnen te vinden, moet mijns inziens duidelijk voor de tweede mogelijkheid geopteerd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het basisonderwijsIn 1971 was het Nederlandstalig basisonderwijs in de Brusselse agglomeratie op sterven na dood: het aantal leerlingen kende een spectaculaire, blijkbaar niet te stuiten val: van 21.733 tijdens het schooljaar 1967-68 daalde het tot 19.925 in 1971-72 om tijdens het schooljaar 1981-82 een dieptepunt van 13.304 te bereiken. Waardevolle promotiepogingen van het VOC, het Vlaams Onderwijscentrum, brachten geen aarde aan de dijk. Hugo Weckx, toen voorzitter van de NCC, maakte van het Nederlandstalig onderwijs zijn stok- en vooral strijdpaardje. Hij was en is ervan overtuigd dat, wanneer vandaag het Nederlandstalig onderwijs in Brussel teloorgaat, er morgen ook de Vlaamse gemeenschap verdwijnt. En hij voegde de daad bij het woord. In 1976 nam de NCC de promotiecampagne voor het Nederlandstalig onderwijs over van het VOC. De promotiestrategie werd volledig gewijzigd. Er golden drie stelregels:
De derde optie leidde tot een toen en ook nu nog omstreden promotionele aanpak: om de taalgemengde gezinnen (één ouder Nederlands- en de andere Franstalig) aan te spreken, werd ook geadverteerd in hun gebruikelijke gezinstaal, het Frans. Maar ook in die taal werd duidelijk gesteld dat het om HET NEDERLANDSTALIG ONDERWIJS IN DE BRUSSELSE AGGLOMERATIE IN CIJFERS
het Nederlandstalig onderwijs ging, dat kwaliteitsvol was en garant stond voor een echte tweetaligheid en een goede drie- of viertaligheid. Deze nieuwe aanpak, die Hugo Weckx bewust de recuperatiestrategie noemde, kende succes, dat evenwel enkele nevenverschijnselen meebracht. Het succes wordt grotendeels weergegeven in de hiernavolgende tabel, die de evolutie van het leerlingenaantal in het basisonderwijs vanaf het schooljaar 1978-79 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Recuperatie in het Nederlandstalig Basisonderwijs Brussel
tot het huidige weergeeft. Het is opvallend dat, drie jaar nadat het aantal kleuters begon te stijgen, ook het aantal leerlingen lager onderwijs stabiel werd en begon toe te nemen. Dat wijst erop dat in eerste instantie bij de kleuters gerecruteerd werd en dat deze kleuters ook in sterke mate in de Vlaamse lagere scholen bleven. Inderdaad, via aangepaste promotionele middelen stapten vanaf het schooljaar 1979-80 bijna 90% van de derdejaarskleuters over naar een Nederlandstalige lagere school. De nevenverschijnselen waren eerder onverwacht, maar belangrijk. Van langs om meer begonnen ook Franstalige gezinnen hun kinderen naar de Vlaamse basisscholen te sturen. Momenteel maken zij reeds 29% van het aantal kleuters en 19% van het aantal leerlingen lager onderwijs uit. Sommigen beweren dat hun keuze voor het Nederlandstalig onderwijs hoofdzakelijk te wijten is aan het aantal vreemdelingen in het Franstalig basisonderwijs. Wetenschappelijk onderzoek in opdracht van H. Weckx heeft deze sloganeske benadering ontkracht. De Franstalige ouders kiezen Nederlandstalig onderwijs omwille van zijn kwaliteit, zijn meertaligheid en zijn relatief kleine klassen. De relatieve rijkdom van Vlaanderen, dat uitgegroeid is tot het meest welvarende gewest van ons land, is de economische factor die deze keuze sterk beïnvloedt. Trouwens, in Ukkel waar onze scholen het hoogste percentage kinderen uit niet-Nederlandstalige gezinnen telt, woont bij manier van spreken geen enkele ‘gastarbeider’. En in de ‘gastarbeidersgemeenten’ bestaan aan Franstalige zijde enerzijds een groot aantal concentratiescholen met migrantenkinderen en anderzijds enkele vestigingsplaatsen waar haast uitsluitend Belgische kinderen schoollopen. De stap naar het Nederlandstalig onderwijs gaat dus over de laatstgenoemde scholen. Niemand kan ontkennen dat de aanwezigheid van kinderen uit anderstalige en zelfs taalgemengde gezinnen - die kinderen spreken thuis toch ook Frans en vormen in de scholen gemakkelijk groep met de Franstalige kinderen - het Nederlandstalig basisonderwijs voor belangrijke problemen stelt. Maar niemand heeft het recht deze problemen te overroepen: het is niet omdat de kinderen uit niet-Nederlandstalige gezinnen komen dat ook zij Nederlandsonkundig zijn. Na enkele jaren kunnen zij immers hun mannetje of vrouwtje staan in de onderwijstaal, vooral omdat zij gradueel in onze scholen zijn ingetreden, zo'n twee à drie procent per jaar. Wellicht zijn dit de kinderen die thuis Nederlands gaan spreken opdat hun ouders hen niet zouden begrijpen... Maar het probleem is er, en het mag geenszins onderschat worden. Denken dat een oplossing kan gevonden worden in honderd of meer bijkomende leerkrachten of in een logopedistenproject, is blijk geven van een gebrek aan realiteitszin. Hier zijn in de eerste plaats aangepaste didactische methoden en materialen nodig, een doelgerichte navorming voor directies en onderwijzend personeel samen met een bestendige waakzaamheid van deze laatsten. Ik herinner mij dat een vrije basisschool, waar tijdens een oudercontactavond de vraag rees naar toelichting in het Frans - er waren en zijn inderdaad heel wat Franstalige kinderen en derhalve ouders - onmiddellijk een bericht stuurde naar de ouders: ‘Jullie hebben bewust een Nederlandstalige school voor jullie kinderen gekozen, mede omdat jullie willen dat de kinderen echt twee- en meertalig worden. Wij eerbiedigen jullie keuze zodanig dat elke activiteit in en rond onze school in onze en derhalve de door jullie gekozen onderwijstaal verloopt.’ Er is geen reactie geweest, enkel een blij aanvaarden. Nadien hebben andere scholen dergelijke berichten verspreid. Eveneens met goed gevolg en zonder leerlingenverlies. Wat de specifieke didactische aanpak betreft, ook dat heeft de Vlaamse minister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden goed bekeken. Drie jaar geleden gaf hij de KUL en DOCEBO, het Didactisch en Onderwijskundig Centrum voor Brussel en Omgeving, de opdracht om een specifieke methode en dito | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelen te ontwikkelen om anderstalige kleuters op een vlotte en kindvriendelijke manier Nederlands te leren. Vanaf het huidige schooljaar zijn deze middelen aanwezig en worden zij effectief gebruikt in alle Brusselse kleuterscholen. Tot grote voldoening van de betrokken kleuteronderwijzers/essen die zich eindelijk gesteund voelen in hun specifieke onderwijssituatie. In deze geest komt het mij ook verwonderlijk over dat de huidige Vlaamse minister van onderwijs geen oor heeft voor het voorstel van Brussel om de bijkomende impulsen, die hij in de eerste leerjaren in Vlaanderen terecht wil besteden om schoolse achterstand weg te werken of te voorkomen, in Brussel te spenderen in het kleuteronderwijs: dáár immers wordt momenteel schoolachterstand opgelopen of voorkomen in de hoofdstad. Ook moet hier uitdrukkelijk het ‘bicultureel onderwijs’ vermeld worden, dat op initiatief van de vzw Foyer in een tiental Brusselse basisscholen georganiseerd wordt en dat uniek in ons land is. De beide taal- en cultuurgemeenschappen (enerzijds de Vlaamse en anderzijds een niet-Belgische) starten in afzonderlijke klassen die geleidelijk in mekaar overvloeien tot één klas. Ook de schoolresultaten zijn meer dan bemoedigend. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het secundair onderwijsOp het eerste gezicht ziet de situatie van het secundair onderwijs er aan de goede kant uit: de 12.906 scholieren kunnen secundair onderwijs volgen in 42 verschillende scholen. Op 25 plaatsen wordt algemeen vormend onderwijs verstrekt, op 21 plaatsen kan men terecht voor technisch en op 20 plaatsen voor beroepsonderwijs. Niet slecht, zou men zeggen, vooral omdat het aantal scholieren nog het aantal leerlingen lager onderwijs, dat toch nog zes jaren organiseert, met 3.000 overtreft. Maar de waarheid is minder rooskleurig: gedurende de laatste tien jaar liep het aantal scholen terug van 49 tot 42 en verminderde het aantal aangeboden studierichtingen in nog grotere mate. In dezelfde periode daalde het aantal scholieren met 9% (van 13.891 in 1983-84 tot 12.906 in 1992-93), wat beter is dan de 11,3% daling in Vlaanderen. Maar in de hoofdstad, waar ook Franstalig onderwijs verstrekt wordt, hebben wij nood aan stevige scholen met een grote uitstraling en aantrekkingskracht naar de Vlamingen in Brussel en omgeving. De Vlaams-Brusselse secundaire scholen kunnen daar wat aan doen, maar zij kunnen het niet alleen: zij hebben de onontbeerlijke steun van heel de Vlaamse gemeenschap nodig. Vooral in de huidige context ligt het voor de hand dat de secundaire scholen onderling overleg moeten plegen, eerst binnen de afzonderlijke netten en later wellicht over de netten heen. Zij moeten zich bezinnen over het onderwijs dat zij willen en moeten aanbieden, over de te organiseren studierichtingen, over het onderwijsaanbod dat zo volledig mogelijk en zo weinig mogelijk overlappend moet zijn. Zij moeten een ‘structuurplan’ voor het secundair onderwijs opstellen. Gelukkig is het KOCB (Katholieke Opvoeding en Cultuur Brussel vzw) reeds ver gevorderd in deze richting. En de Vlaamse overheid moet de realisatie van dit structuurplan mogelijk maken door de invoering van een ‘moratorium’, dat nooit in een mortuarium mag uitmonden, maar de Brusselse scholen de kans moet geven gedurende tenminste drie jaar zorgeloos, zonder vrees voor verdere afbouw te werken aan de realisatie van het genoemde structuurplan. Een belangrijke zorg voor de Brusselse secundaire scholen is de gevoelige daling van het aantal eerstejaarsscholieren. Maar deze zorg moet in de eerste plaats Brussel zelf lenigen, én door het structuurplan én door het begeleiden van de overstap van lagere school naar secundair onderwijs. Wanneer de NCC onder het voorzitterschap van H. Weckx erin slaagde om het aantal overstappende kleuters naar het Nederlandstalig lager onderwijs op te voeren van 50% naar 90%, dan moet haar rechtsopvolger, de VGC, gelijkaardige resultaten kunnen oogsten naar de secundaire scholen toe. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hoger onderwijsLang vóór de term ‘schaalvergroting’ opgeld maakte, kon vastgesteld worden dat Vlaams Brussel over (te) veel en te kleine scholen voor hoger onderwijs beschikt: momenteel zijn er drie universiteiten, vier instellingen die onderwijs van universitair niveau verstrekken met samen 5.407 studenten en 21 die hoger onderwijs van het lange of het korte type organiseren voor 6.652 studenten. Niet alleen om financiële redenen, maar vooral om enerzijds de kwaliteit van het onderwijs op te voeren en anderzijds het studieaanbod te kunnen handhaven en verfijnen, moet dringend aan schaalvergroting gedacht en gewerkt worden. Hier rijst dan een zeer belangrijk knelpunt: moet deze schaalvergroting uitsluitend binnen de netten gebeuren of kan en mag zij ook netoverschrijdend gebeuren; moeten samenwerking en fusie beperkt blijven binnen de netten - en vooral binnen het vrije, dat ook in Brussel het sterkst gevestigd is - of moet hier ‘het’ Nederlandstalig onderwijs in Brussel primeren boven de netgebondenheid? Mij lijkt het duidelijk dat samenwerking en fusie binnen de afzonderlijke netten een eerste en ernstige kans moeten krijgen op voorwaarde dat deze netgebondenheid geen ‘uitverkoop’ van Brussel betekent. Een fusie tussen een Brusselse pedagogische hogeschool met een Leuvense waarbij de leerkrachtenopleiding zelf uit Brussel zou verdwijnen, welke zin heeft dat dan voor Brussel? Op dat ogenblik lijkt een Brusselse fusie over de netten heen mij aanbevelenswaardig! Dezelfde redenering geldt voor de andere onderwijsvormen. Maar ik herhaal, principieel en praktisch gaat mijn voorkeur uit naar een netgebonden hogeschool in Brussel. Maar dan moeten de betrokken inrichtende machten mekaar eindelijk en zeer snel vinden... Een ander gegeven zijn de sociale voorzieningen, die vanaf het academiejaar 1992-93 aan de HOBU-studenten in Brussel werden toegekend. Na een experimenteel jaar, waarin de middelen zinnig, maar vrij verspreid besteed werden, kunnen nu bepaalde klemtonen en prioriteiten gelegd worden. Een speciale aandacht voor sociale studentenhuisvesting lijkt mij van primordiaal belang. Dat menen de meeste studenten trouwens ook... |
|