Een schat aan informatie
Informatie over middeleeuwse klerken ligt zoals gezegd niet voor het oprapen. Men is aangewezen op onderzoek van zoveel mogelijk (als het kan zelfs van alle) bewaarde geschriften. Dit is vrijwel niet realiseerbaar omdat die documenten her en der in verschillende archieven verspreid liggen, wat veel zoeken en reizen noodzakelijk maakt. Dat we desondanks zoveel informatie over het Brugse scriptorium bezitten, is te danken aan de inspanningen van dr. Maurits Gysseling. Deze Gentse geleerde heeft er zijn levenswerk van gemaakt, alle in het Nederlands gestelde documenten van vóór het jaar 1301 in één reusachtige uitgave bijeen te brengen. Dit Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), in de wandeling Corpus-Gysseling geheten, bestaat uit vijftien lijvige boekdelen die verschenen tussen 1977 en 1986.
De eerste reeks (negen delen) bevat de z.g. ‘ambtelijke bescheiden’, dit zijn officiële documenten zoals oorkonden, rekeningen, testamenten e.d. Gysseling heeft in diverse archieven in België, Nederland, Frankrijk en Duitsland een kleine 2000 van deze stukken, alles wat momenteel bekend is, opgespoord en gepubliceerd. Ze beslaan samen vier boekdelen in zijn Corpus. Samenwerking met het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden maakte het mogelijk dit omvangrijk materiaal met de computer te verwerken, zodat samen met de editie ook een hele reeks woordindices gepubliceerd kon worden, die nog eens vijf delen van het Corpus in beslag nemen. Ze zijn de grondslag voor een woordenboek van het Vroegmiddelnederlands, waaraan tegenwoordig in Leiden wordt gewerkt.
Uit het bovenstaande blijkt dat het aantal ambtelijke documenten uit Brugge naar verhouding zeer groot is. Meer dan 55% van wat bewaard bleef, is van Brugse origine en geschreven door zo'n 230 schrijvers. Binnen de vierhoek Haarlem - Harlingen - Maastricht - Calais waren vooral de zuidelijke Nederlanden en in het bijzonder Oost- en West-Vlaanderen en Brabant het meest actief in het schrijven van het Nederlands. In het noorden en het oosten gebruikte men veel vaker het Latijn dan de volkstaal.
Dat we in staat zijn ons een beeld te vormen van de Brugse klerkenwereld in de 13de eeuw hebben we aan de paleograaf Gysseling te danken. Hij heeft deze teksten namelijk niet alleen uitgegeven, maar ook bij ieder afzonderlijk document het handschrift van de schrijvers onderzocht en vergeleken. Zo kan men b.v. vaststellen hoeveel documenten door één en dezelfde schrijver gemaakt zijn (het maximum ligt bij ca. 160, de meeste schrijvers hebben echter slechts één enkel document nagelaten).
Dank zij Gysselings mammoet-editie zijn we in staat om ons beeld van het oudste Middelnederlands aanzienlijk te preciseren. Dat is o.a. gebeurd in de vorm van twee atlassen van de dertiende-eeuwse schrijftaal, die al in 1984 resp. 1992 zijn verschenen. Aan de universiteiten van Leuven, Gent en Leiden wordt morfologisch, syntactisch en naamkundig onderzoek gedaan. Te Leiden verschijnt binnen afzienbare tijd het al genoemde Vroegmiddelnederlands Woordenboek en in het kader van een samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland doen historici onderzoek naar de dertiende-eeuwse klerken en kanselarijen. Als bij dit laatste onderzoek ook de Latijnse en Franse documenten betrokken zouden worden, dan zou een zeer omvattend onderzoek naar het kanselarijwezen in de dertiende eeuw mogelijk worden.
De tweede reeks van het Corpus-Gysseling (zes delen) bevat de niet-officiële documenten, vooral literaire teksten. In het eerste deel staan de Oudnederlandse teksten en de Middelnederlandse werken, die slechts fragmentair bewaard zijn gebleven. We treffen er o.a. de oudste fragmenten van de