| |
| |
| |
Het Museum Stellingwerff-Waerdenhof in Hasselt
Robert Rombouts
Jarenlang was het ‘Gedachtenismuseum Pater Valentinus’ van de Minderbroeders het enige museum in Hasselt. Hierin kwam verandering in de vroege jaren tachtig door het gelukkig samengaan van de groeiende interesse voor het verleden en het toekomstgerichte beleid van het Stadsbestuur in historische en toeristische aangelegenheden. Niet minder dan vier musea werden voor het publiek geopend: het Nationaal Jenevermuseum en het Stadsmuseum (1982); het Stedelijk Modemuseum (1988) en ten slotte het Stedelijk Beiaardmuseum (1988), dat vanuit het Stadsmuseum beheerd wordt.
Het opstarten van vier stedelijke musea in de jaren tachtig, met slechts een bescheiden collectie als vertrekpunt vergde zware organisatorische, wetenschappelijke en niet in het minst financiële inspanningen.
Deze bijdrage handelt over de geschiedenis, de organisatiestructuur en de verzameling van het Museum Stellingwerff-Waerdenhof, dat de (kunst)geschiedenis belicht van de stad Hasselt en het graafschap Loon.
| |
Twee mislukte pogingen
Op het einde van de vorige eeuw was er in bepaalde kringen een levendige interesse voor het verleden van de Stad. Dit kwam vooral tot uiting in zeer verdienstelijke tijdschriften als ‘L'Ancien Pays de Looz’ en ‘Bulletin des Mélophiles’. Eén van de belangrijkste gangmakers was E.H. Polydoor Daniëls (1845-1944). Deze erudiete pastoor van het Begijnhof was naast stadsarchivaris, ook stichter en bezieler van het eerste Stadsmuseum. De catalogus vermeldde 174 nummers en bestond voornamelijk uit uithangborden en schilderijen. In de plaatselijke pers verscheen de waarschuwing ‘dat er streng gewaakt worde opdat niets daaruit verdonkermaand worde zoals vroeger gebeurd is.’
Het heeft niet mogen zijn: door plaatsgebrek van de stedelijke diensten werd het Museum ontruimd en werden de voorwerpen verbannen naar zolders en kelders. De collectie - of wat er van overschoot - kwam terug boven water vlak voor de Tweede Wereldoorlog, onder impuls van Constant Vanderstraeten (1878-1968). Deze was koster van de St.-Quintinuskerk en verdienstelijk auteur van historische bijdragen over het verleden van Hasselt. Opnieuw was het plaatsgebrek dat het museum zijn deuren deed sluiten.
Een deel van het oude Stadsmuseum werd na WO II opgenomen in de zaal Oud-Hasselt van het Provinciaal Museum in het voormalige Begijnhof. Toen de culturele aandacht van de provincie evenwel opgeëist werd door haar Gallo-Romeins museum in Tongeren en haar Openluchtmuseum in Bokrijk werd het Provinciaal Museum, dat ook door Constant Vanderstraeten geleid werd, opgedoekt.
| |
De ‘Vrienden’
Waar de eerdere initiatieven (mede) mislukten omdat het enthousiasme van één man niet echt door een brede achterban gedeeld werd, is de derde poging van meet af aan gedragen
Gebouwencomplex hotel Stellingwerff-Waerdenhof.
door een groep. In 1979 werd inderdaad de ‘VZW Vrienden van het Stadsmuseum’ in het leven geroepen. De Raad van Beheer bestaat uit Hasselaren met diverse achtergrond, maar met eenzelfde voorliefde voor het plaatselijk verleden. Ze werden gekozen uit een steeds groeiende algemene vergadering, waarin alle leden van de ‘Vrienden’ zitting hebben.
Hun startkapitaal was het stedelijk bezit, afkomstig van de vorige musea, aangevuld met schilderijen van plaatselijke kunstenaars die het stadsbestuur door de jaren heen verworven had.
Omdat een museum niet zomaar van de ene op de andere dag publieksrijp is, kwamen de Vrienden aanvankelijk naar buiten met tentoonstellingen waarin deelaspecten van de verzameling aan bod kwamen. De eersteling was ‘Hasseltse uithangborden en gevelstenen’ in 1979. Daarna volgden: ‘Hasseltse Harmonies en Fanfares’ (1980), ‘Hasseltse munten’ (1980), ‘Herkenrode 800 jaar’ (1982-1983), ‘Het Elfde Linieregiment in Hasselt’ (1984), ‘75 jaar Vliegveld Kiewit’ (1985), ‘Aanwinsten 1985’ (1986), ‘Meester Herman Van Der Ryst en het Collegium Musicum te Hasselt’ (1986), ‘Rosalie Laudy, een amateurfotografe. Een confrontatie met Blanckart’ (1986), ‘Het klassieke en Romantische orgel in maquettebouw’ (1986), ‘Aanwinsten 1986’ (1987), ‘De grauwzusters in Hasselt’ (1987), ‘Van Trekken en Duwen’ (1987), ‘Herkenrode in tekeningen van Jac. Leduc’ (1988), ‘Graven naar graven’ (1989), ‘Schatten van de Virga Jesse’ (1989), ‘Kuringen, 750 jaar Vrijheidsrechten 1240-1990’ (1990), ‘Pierre Cox en tijdgenoten’ (1991), ‘Rederijders in Limburg’ (1991), ‘Aanwinsten 1990’ (1991), ‘Keramische Voorwerpen’ (1991), ‘Leon Pringels’ (1991), ‘'t Sweert, 10 tekeningen van Steven Wilsens’ (1991), ‘Jos. Damien en Anne Rutten’ (1991) en ‘Architectuur
| |
| |
Binnenzicht in hotel Stellingwerff, 1ste verdieping.
van de dertiger jaren’ (1991).
Telkens gingen de tentoonstellingen gepaard met een verzorgde catalogus. Die droegen sterk bij tot de sensibilisering van het Hasselts publiek voor het eigen verleden. De financiële instellingen waar de tentoonstellingen plaatsvonden, verleenden als sponsors evenzeer een belangrijke bijdrage tot het welslagen van het museum in wording.
Een eerste hoogtepunt greep plaats in 1982, het jaar waarin Hasselt de 750ste verjaardag van zijn stadsrechten vierde, toen het Museum zijn deuren opende. Een eerste onderkomen werd gevonden in het ‘Oud Gasthuis’ waar men een hele reeks enge ziekenkamertjes verbouwd had tot ruime museumzalen. In hetzelfde gebouw kreeg ook het Nationaal Jenevermuseum zijn eerste voorlopige huisvesting.
Na zeven jaar gestage groei kon het Stadsmuseum in 1989 eindelijk zijn intrek nemen in zijn definitieve thuis, het statige herenhuis Stellingwerff-Waerdenhof aan de Maastrichterstraat. Bij die gelegenheid werd het omgedoopt tot Museum Stellingwerff-Waerdenhof. Deze luisterrijke naam kreeg een verduidelijkende ondertitel, die tegelijk een soort programmaverklaring is: Stedelijk museum voor kunst en geschiedenis van de stad Hasselt en het graafschap Loon.
Ondanks de uitbouw van een personeelskader blijft de inbreng van de ‘Vrienden’ zeer groot. Op de maandelijkse vergaderingen van de Raad van Beheer, waarbij ook de schepen van cultuur en het diensthoofd van de culturele dienst aanwezig zijn, wordt het beleid bepaald dat door het museumpersoneel verder wordt uitgevoerd. De Stad draagt de grote kosten als infrastructuur, personeel en aankoop van prijzige museumvoorwerpen, terwijl de Vrienden met de inkomgelden en de opbrengst van de museumwinkel en de cafetaria de courante kosten dekken en kleinere aanwinsten doen. De aankopen van de Vrienden worden onmiddellijk aan de Stad, i.c. het Museum geschonken.
De formule met veel vrijwilligerswerk - die ook in de andere stedelijke musea wordt toegepast - blijft na ruim 10 jaar nog steeds succesvol, maar mag geen rem zijn op een verdere uitbreiding van het personeelskader.
| |
Het museumgebouw
Het huis Stellingwerff-Waerdenhof draagt een rijke geschiedenis in zich. De dubbele naam verwijst naar twee - ook vandaag nog - duidelijk te onderscheiden bouwfasen die samen een monumentaal geheel vormen.
Het Waerdenhof is in de 17de eeuw opgetrokken in een sobere, naar het Maaslands neigende, barokstijl, maar werd in de 18de eeuw deels herbouwd. Van de oorspronkelijke U-vorm blijven slechts twee zijden overeind, sinds het poortgebouw in de 19de eeuw moest wijken voor het imposante ‘hotel’ Stellingwerff. Dit gebouw valt vooral op door de sterk gelede en zwaar geprononceerde gevel die culmineert in een meer dan één meter brede kroonlijst.
De vroeger omsloten binnenplaats ligt tegenwoordig met één zijde open, na de afbraak van aanpalende woningen bij de aanleg van de Guido Gezellestraat in het interbellum. Hierdoor werd de vroegere geslotenheid van het gebouw doorbroken en krijgt de bezoeker een historisch niet bedoelde kijk op de binnenplaats. Tegelijkertijd heeft men nu van in het gebouw een beter zicht op de stad, hetgeen de restaurateur handig in zijn museumconcept verwerkt heeft.
Doorheen hun geschiedenis werden deze gebouwen bewoond door adellijke en aristocratische Hasseltse families. In de 17de eeuw kwam het Waerdenhof in het bezit van ridder Jan Renier de Geloes, burgemeester van de stad, die naar aanleiding van de herbouw zijn wapenschild, samen met dat van zijn echtgenote Maria van Daelem, op het gebouw liet aanbrengen boven het dakvenster.
In de tweede helft van de vorige eeuw, kort na de bouw van het hotel aan de Maastrichterstraat, kwam het huis in bezit van de jonge advocaat Guillaume Stellingwerff, een telg van een van de meest vooraanstaande Hasseltse families. Hij werd burgemeester van de stad en later voorzitter van de rechtbank. Zijn ongehuwde dochter Juliette was de laatste bewoonster van het gebouw. Het eerste kunstwerk dat de bezoekers in het Museum aantreffen is haar portret. Zij lijkt hen als gasten in haar huis te willen verwelkomen.
Kort na de Eerste Wereldoorlog verwierf de Stad het gebouw en bracht er o.m. de Stedelijke Tekenacademie in onder. Toen deze in 1980 het pand verliet, werd besloten er het - toen nog herop te richten - museum in te huisvesten.
| |
| |
Architect Herman van Meer stond voor een moeilijke maar uitdagende opdracht: een historisch en beschermd gebouwencomplex dat eeuwenlang als privé-woning gefungeerd had, moest herdacht worden tot een museumgebouw met een uitgesproken publieke functie. Dit bracht voor de hand liggende problemen met zich mee: de ruimtes waren doorgaans te klein, de toegankelijkheid was verre van optimaal, zeker omdat er een niveauverschil is tussen de verdiepingen van het huis Stellingwerff en het Waerdenhof. Bovendien moest er in het erg onderkomen gebouw doorlopend gekozen worden tussen restauratie en renovatie.
Het resultaat - trouwens bekroond met de Eerste Provinciale Monumentenprijs - mag er wezen: de ontwerper heeft vaardig de slaafse historiciteit en de naakte moderniteit vermeden. Al van bij het binnenkomen ervaart de bezoeker de mengeling van de vroegere grandeur (de inkomruimte, de spiegelzaal, het stucwerk...) en de functionele heraanpassing (frisogende museumwinkel, makkelijke toegankelijkheid, enkele toetsen hedendaagse kunst...). Waar nodig zijn de ruimtes vergroot en de verlichting geoptimaliseerd. Elke ruimte is verschillend, maar schenkt aan de museumvoorwerpen steeds eenzelfde kwaliteit van presentatie.
Eén van de grootste uitdagingen was de immense zijgevel van het huis Stellingwerff. De blinde muurmassa - ontstaan na afbraak van de aanpalende gebouwen - is opengewerkt met een glazen erker tot een expressief en uitnodigend geheel. Niet toevallig is deze geslaagde innovatie ook het logo van het Museum geworden.
Als complement bij het gebouw hoort een tuin. Deze groene ruimte in het centrum van de stad fungeert als terras voor de cafetaria, als forum voor openluchtconcerten en in de toekomst vermoedelijk als lapidarium.
| |
De verzameling
Vanuit de kerncollectie die de Stad in zijn bezit had, is het Museum verder gestadig uitgebouwd. Door een actieve aankooppolitiek konden talrijke objecten verworven worden die op één of andere wijze met Hasselt of Loon te verbinden zijn. Het belangrijk aantal schenkingen zijn een blijk van vertrouwen dat de Hasseltse bevolking in haar Museum heeft.
Het eigen bezit wordt aangevuld met verschillende permanente bruiklenen: de belangrijkste zijn die van de kerkfabriek van St.-Quintinus en O.-L.-Vrouw, de Grauwzusters en de rederijkerskamer ‘De Rode Roos’.
Om de bezoekers een klare kijk te schenken op de verzameling, zijn de objecten gegroepeerd rond zeven ‘kapstokken’: Porselein - Keramiek; Archeologie; Loons, Luiks, Limburgs; Rederijkers; Sociaal, Economisch, Cultureel; Kerk - Religie en Beeldende Kunst.
De tentoongstelde voorwerpen klimmen zeer ver terug in de tijd. Op het einde van de laatste ijstijd, terwijl de bodem en het klimaat langzaam opwarmden, bezochten kleine groepen prehistorische jagers geregeld de Demervallei. Zij sloegen er hun zomerkampen op aan de oever van de rivier, van haar bijrivieren of zelfs op droge duinkoppen in de valleien. Diverse zulke kleine kampementen werden in de Demervallei tussen Hasselt, Schulen en Herk-de-Stad ontdekt. Ook in de Hasseltse deelgemeente Stevoort vond men aan de oevers van de Herk resten van zo een basiskamp. Zoals uit achtergelaten vuursteenschilfers en enkele werktuigen blijkt, herstelden ze er hun jachtgetuig of scherpten het aan.
De eerste sporen van een permanente bewoning dateren van ca. 3000 v. Chr. Bij het begin van de 20ste eeuw werden op het grondgebied van het huidige Hasselt, o.a. in de wijken Kiewit, Trekschuren, Godsheide en De Helle, artefacten in vuursteen en ook enkele gepolijste stenen bijlen teruggevonden, die ons wijzen op de aanwezigheid van de voorhistorische mens.
Uit de 6de eeuw v. Chr. werden aardewerk en afvalkuilen van een nederzetting uit de ijzertijd in Stevoort teruggevonden,
Torenmonstrans 1286.
| |
| |
terwijl enkele Romeinse relicten aan het licht kwamen in Henegauw, Kuringen en in de Hasseltse binnenstad.
Veel van deze vondsten gingen in de loop der jaren evenwel opnieuw verloren of vonden hun weg naar andere musea, zoals het het geval is met enkele gouden, waarschijnlijk Karolingische sieraden, die zich thans in de Kon. Musea in Brussel bevinden.
Het museum Stellingwerff-Waerdenhof toont dan ook slechts enkele van de oudere archeologische vondsten. Het resultaat van recent bodemonderzoek bij het Prinsenhof in Kuringen, waar ooit een burcht van de graven van Loon stond die later tot residentie van de Luikse prinsbisschoppen omgebouwd werd, krijgt meer aandacht.
Van in de 13de eeuw was Hasselt reeds de feitelijke hoofdstad van het graafschap Loon geworden, dat vanaf 1366 als een eigen entiteit deel uitmaakte van het prinsbisdom Luik. Op het grondgebied van het huidige Hasselt lag de residentiële burcht van de Loonse graven in de omgeving van de door hen gestichte abdij van Herkenrode (1182), die de oudste cisterciënzerinnenabdij van de Nederlanden was. Meerdere stukken uit het museum herinneren aan deze vroege geschiedenis van Loon en Herkenrode. Een topstuk daaronder is de torenmonstrans die in 1286 door een Parijse edelsmid vervaardigd werd in opdracht van Helwigeis van Diest, priorin te Herkenrode. Deze monstrans, de oudst gekende ter wereld, werd van in de 14de eeuw nauw verbonden met het destijds in Herkenrode bewaarde Hl. Sacrament van Mirakel.
De kerkelijke kunstschatten in het museum werden rijkelijk aangevuld met zilverwerk afkomstig uit de Hasseltse Onze-Lieve-Vrouwekerk en verbonden met de eeuwenoude verering van de Virga Jesse. Merkwaardig is eveneens een zilveren begijnenschotel uit 1623. Een degelijke verzameling Loonse en Luikse munten, waarvan een groot aantal in Hasselt geslagen, verwijzen naar de economische bedrijvigheid in stad en gewest. Daarvan getuigt eveneens de uitzonderlijke verzameling oude uithangborden en gevelstenen die het museum rijk is.
Van in de 18de eeuw bloeide de jeneverproduktie in Hasselt op, waardoor de stad iets meer industriële allures kreeg en ook nevenindustrieën ontstonden. De jeneverindustrie zelf krijgt in het museum slechts geringe aandacht, vermits het Nationaal Jenevermuseum in Hasselt juist dat aspect van het economisch verleden in de kijker stelt. De voornaamste nevenindustrie, nl. produktie van porselein en keramiek, krijgt daarentegen in het Museum Stellingwerff-Waerdenhof een speciale belichting.
Na een eerste slechts zeer tijdelijk gelukte poging om in 1890 een porseleinfabriek op gang te brengen, richtten enkele welvarende Hasseltse jeneverstokers in 1895 de ‘Manufacture de céramique décorative’ op. Het bedrijf raakte vooral bekend door allerlei siervoorwerpen in Art Nouveau-stijl en decoratieve muurpanelen. Een aantal kunstenaars, waaronder Fernand Toussaint (1873-1956) en Jos Damien (1879-1973) leverden ontwerpen. Na de Eerste Wereldoorlog produceerde deze keramiekfabriek nog hoofdzakelijk grote series geglazuurde tegels voor sanitaire ruimten, o.m. in de Kempische steenkoolmijnen. De produktie werd gestaakt in 1954. Vooral uit de eerste twintig jaar van het bestaan van de fabriek toont het Hasseltse museum een rijke selectie vazen en siervoorwerpen. Tevens zijn een aantal ingekleurde ontwerptekeningen van keramische tegelpanelen uitgestald.
Het rijke Hasseltse verenigingsleven uit deze en vorige eeuwen is vooral vertegenwoordigd met een aantal kunstwerken uit de schatkamer van de Koninklijke Maatschappij voor Muziek en Rethorika ‘De Roode Roos’, waarvan het ontstaan tot rond 1500 terug te voeren is en die dus één der oudste nog bestaande Hasseltse genootschappen is.
Een aparte afdeling is gewijd aan schilderkunst uit de 19de en 20ste eeuw. De Hasseltse schilders halen doorlopend een behoorlijk peil en participeerden, zij het vaak op enige afstand, in de algemeen geldende tendensen in de kunst. Godfried
Hannapbeker 1652.
| |
| |
Guffens (1823-1901) is een prominent vertegenwoordiger van het 19de-eeuwse-academisme; zijn gave portretten getuigen van een groot technisch vakmanschap. De landschapschilderkunst is vertegenwoordigd in het werk van Djef Anten (1851-1913). Hij schildert kunst om de kunst en zet een voorzichtige stap van het realisme naar het impressionisme. Paul Hermans (1898-1972) is de laatste oorspronkelijke vertegenwoordiger van het traditionele landschap. Pas met Pierre Cox (1916-1974) ontdoet de Limburgse kunst zich van haar heimatgebonden thematiek. Zijn krachtig werk toont het moderne leven, in roze en blauwe tinten. Een hele generatie kunstenaars, verenigd in Helicon, werd door zijn lichtend voorbeeld bevrucht.
Het werk van deze gevestigde waarden wordt stelselmatig aangevuld met kunst van de recentste lichting Hasseltse kunstenaars. Daarnaast richt het verwervingsbeleid zich ook op grafiek en op moderne kunst van elders. In deze laatste sectie treft men werk van o.m. George Grard (1901-1984), Laurens Bisscheroux (o 1934) en Frans Minnaert (o 1929) aan.
| |
Huis van cultuur
Een museum is meer dan een verzameling voorwerpen met historische en/of esthetische waarde in een aangepast kader. De dynamiek van een museum komt trouwens meer tot uiting in de randactiviteiten dan in de kernopdracht die de vaste collectie is.
De belangrijkste activiteiten zijn uiteraard de tijdelijke tentoonstellingen. Sinds 1982 werden er meer dan 20 georganiseerd. Hierbij werd niet enkel ingegaan op de Hasseltse (kunst)geschiedenis (bv. Herkenrode 800 jaar) (1982), de Grauwzusters te Hasselt (1987), Jos. Damien en Anne Rutten (1991), maar ook op de hedendaagse kunst (verschillende tentoonstellingen in samenwerking met de Stedelijke Academie). Er wordt ook ingegaan op minder courante kunstvormen: glaskunst, ex-libris, keramiek, architectuur... Ten slotte probeert men in te pikken op de historische en artistieke
Pierre Cox, blauw tafereel, olie op doek, 151 op 251 cm.
actualiteit, zoals bij de tentoonstelling rond ‘Het Sweert’, naar aanleiding van de restauratie van deze beschermde vakwerkbouw op de Grote Markt.
Elke eerste zaterdag van de maand wordt er door een specialist ter zake één kunstwerk uit de museum verzameling in de kijker gesteld. Naar aanleiding van deze lezing wordt er steeds een begeleidende brochure gepubliceerd. Langzaam maar zeker zal de collectie wetenschappelijk ontsloten worden en zal hieruit een volwaardige museumcatalogus groeien.
Naast de plastische kunsten worden ook andere artistieke uitingen in het Museum gepromoot. Zo zijn er vaak muzikale optredens in de akoestisch goed klinkende museumzalen of in de tuin als het weer het toelaat. Gastronomie kwam reeds enkele keren aan bod onder de vorm van een brunch en mode was volop aanwezig in een flitsende modeshow.
Het Museum organiseert ook culturele uitstappen voor de leden van de ‘Vrienden’. Zij krijgen trouwens waar voor hun lidgeld: naast gratis toegang en uitnodigingen op alle activiteiten, ontvangen ze ook elk jaar een speciale kunstuitgave. Al de activiteiten worden aangekondigd in de Nieuwsbrief, die driemaandelijks met de andere stedelijk musea uitgegeven wordt.
| |
Perspectieven en uitdagingen
Tien jaar na de opening van het Museum moet er getracht worden met dezelfde dynamiek verder te werken als in de pioniersjaren en niet te vervallen tot het clichébeeld van een stofferig bejaardentehuis voor voorwerpen. Een belangrijke uitdaging is de uitbreiding van de verzameling. Het wordt alsmaar moeilijker (historische) stukken te vinden die onbetwistbaar in verband te brengen zijn met Hasselt of Loon; op schilderijen, klokken en keramiek na, zijn de meeste voorwerpen niet gesigneerd of gemerkt en is hun betrokkenheid met de stad of de omgeving door omzwerving in de kunsthandel verloren gegaan. Bovendien heeft de vernieuwde belangstelling voor het eigen verleden, waar het Museum een belangrijke rol in gespeeld heeft, aanleiding gegeven tot een gevoelige en soms onredelijke prijsstijging van ‘Hasseltse’ voorwerpen. De animatie in het museum moet een blijvende aantrekkingskracht zijn voor de bezoekers. Twee groepen moeten hierbij speciaal geviseerd worden: enerzijds moeten diegenen die het museum al bezocht hebben en ‘het dus al gezien hebben’, tot een hernieuwd bezoek aangezet worden, anderzijds moet de grote groep mensen die nog nooit een museum bezocht hebben door drempelverlagende activiteiten uitgenodigd worden.
Het Museum moet ook een vaste plaats zien te verwerven in de wetenschappelijke wereld, door een constante kwaliteit van presentatie, activiteiten en publikaties.
Na meer dan een decennium voorbeeldige samenwerking tussen het Stadsbestuur, het museumpersoneel en de VZW is er aan de chronische verwaarlozing van het eigen verleden een definitief einde gekomen: het museum is uitgegroeid tot een bron van culturele verrijking voor de eigen bevolking en een belangrijke attractiepool voor toeristen.
|
|