| |
| |
| |
Het museumlandschap van Limburg
C. Guido De Dijn
Het museumlandschap van Limburg vertoont enige merkwaardige verschillen met dat van de overige Vlaamse provincies. Rijkelijk uitgebouwde musea voor kunst en geschiedenis of schone kunsten en galerijen voor unieke kunsthistorische collecties treft men hier niet aan. Overigens een normaal verschijnsel, wanneer men weet dat deze vormen van musea alles te maken hebben met traditionele politieke en economische machtscentra en de 19de-eeuwse zorg voor het onderbouwen van de nationale identiteit van nieuw gevormde staten. Voor Limburg was dit politiek, geestelijk en cultureel centrum tot het einde van de Ancien Régime Luik. Na 1830 nam Brussel deze rol over. De band met de vurige stad aan de Maas bleef evenwel nog geruime tijd bestaan, zowel op religieus als economisch en gerechtelijk vlak. Talrijke waardevolle getuigen van kunst en geschiedenis uit Limburg kwamen derhalve terecht in musea en kunstcollecties buiten de huidige provinciegrenzen. Zo vervullen zij nu onder andere in de museale instellingen van Luik en Brussel logischerwijze een betekenisvolle rol.
| |
Het rijke bodemarchief
Een andere, ditmaal ‘Limburgse’ toekomst was weggelegd voor het archeologisch erfgoed, inzonderheid het Gallo-Romeinse. Reeds vroeg besefte het Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Tongeren het uitzonderlijke belang van het oudheidkundig bodemarchief voor de nationale cultuurhistorische betekenis van Tongeren en omgeving. De door het genootschap samengebrachte realia deden langzaam het besef groeien van de nood aan een geëigende museale werking en ontsluiting, waarbij Tongeren als oudste stad van België de herkenbare lokatie moest worden. De band tussen de archeologische zorg voor het cultuurhistorisch verleden was het Gallo-Romeinse Atuatuca Tungrorum en de daaruit resulterende oudheidkundige verzameling primeerde op de aanleg van een unieke, museale collectie. Nog vandaag getuigt het Gallo-Romeins Museum, waarmede het Provinciebestuur een waardig vervolg heeft gegeven aan het door het genootschap genomen initiatief, van deze initiële bekommernis. Het ondersteunen en onderbouwen van een archeologische attitude bij de overheden en de bevolking blijft nog steeds een prioritaire doelstelling. De werkzaamheden van de provinciaal archeoloog en de archeologische buitendienst zijn er de professionele vertaling van.
De rijke collectie munten, aangevuld met verzamelingen uit het ter ziele gegane Provinciaal Museum en het voormalig bisschoppelijk Klein-Seminarie in Sint-Truiden, liet het Provinciebestuur toe een voor België uniek Munt- en Penningkabinet in het Museum te Tongeren in te richten. Het geeft een systematisch overzicht van het (regionale) munt- en penningwezen vanaf de Eburoonse Stater tot het huidige electronisch betaalsysteem. De inhoudelijke en technische relatie tussen munt en penning vindt zijn neerslag in de fraaie collectie medailles, waarbij het stimuleren van eigentijdse creaties op dit vlak als een bijzondere uitdaging wordt opgevat.
Het openluchtmuseum van Bokrijk.
Een aantal lokale verzamelingen en archeologische sites, vooral in het noorden van de provincie, zoals in Achel en Lommel, niet te na gesproken, bleef het Provinciaal Gallo-Romeins Museum lange tijd zo wat het enige volwaardige museologische initiatief dat zich om een systematisch beheer en een publieksgerichte ontsluiting van het archeologisch erfgoed bekommerde. Tegen het einde van de jaren zeventig voegde zich hier het Regionaal Archeologisch Museum van Maaseik aan toe. Interessant is de vaststelling dat het museum optreedt als een (stads)archeologische dienst, zodat hier meer dan in Tongeren ook de zorg voor het bodemarchief vanaf de middeleeuwen de aandacht krijgt.
| |
Het heem en het volkskundig erfgoed
De wens van het gemeentelijk en secundair onderwijs om de geschiedenis-leerstof zo levendig en aanschouwelijk mogelijk voor te stellen heeft in meerdere gemeenten en schoolinstellingen geleid tot het verzamelen van archeologische en volkskundige realia uit het heem en de streek. Ondertussen hebben de meeste van deze collecties hun oorspronkelijke pedagogische bestemming verloren en zijn, zo ze al niet verloren gingen, onder andere terechtgekomen in plaatselijke musea en ‘oudheidkamers’. Zij stofferen nu de heemkundige werking en het plaatselijk toerisme. Als kader voor de uitstalling van de voorwerpen werd en wordt nog steeds bij voorkeur een karakteristiek historisch gebouw gekozen. In Bree biedt de zolderruimte van het voormalig classicistisch stadhuis uit 1754 plaats aan het heemkundig museum. In Achel werd hiervoor de neo-barokke (ca. 1885) Teutenvilla van de familie Simons heringericht tot museum van Grevenbroek. In Zolder werd het gehuisvest in de gerestaureerde Witherenpastorie ‘Woutershof’, door de abdij van Averbode gebouwd in 1744. In Riemst en Sint-Huibrechts-Lille werden oudheidkamers ondergebracht in oud-gemeentehuizen. In Maaseik maakt de 18de-eeuwse apotheek Van Venckenray met historisch interieur deel uit van de stedelijke museumgroep ‘Museactron’.
Alhoewel er geen direct verband bestaat tussen deze plaatselijke heemmusea en het Openluchtmuseum van het Provinciaal Domein Bokrijk in Genk, toch kan de in 1953 door de
| |
| |
Provincie gestarte uitbouw van het Openluchtmuseum met het zogenaamde Kempense gedeelte gezien worden als een museologisch en wetenschappelijk sluitstuk van de overal aanwezige bekommernis voor het heem- en volkskundig erfgoed. Ook hier valt op dat voor de presentatie historisch gebouwenpatrimonium als wezenlijk wordt beschouwd. De reconstructie van al of niet bedreigde waardevolle historische panden, van boerderijen tot water- en windmolens, leidde tot de creatie van een specifiek museologisch environment. De doelstelling om met dit initiatief de Provincie Limburg een uitzonderlijk toeristisch imago in Vlaanderen, België en de aangrenzende landen te verschaffen heeft er toe geleid dat het hier verzamelde volkskundig erfgoed een provincieoverstijgende dimensie heeft gekregen. De Vlaamse volkskunst en volkskunde heeft in het Openluchtmuseum zijn belangrijkste museale thuishaven gevonden. De bekommernis om dit op een toeristischrecreatieve wijze voor een zo ruim mogelijk publiek aan te bieden blijkt uit zijn inplanting op een (cultuur)landschappelijke, haast parkachtige wijze in een 500 ha groot bosen vijvergebied dat destijds behoorde tot de grafelijke vrouwenabdij van Herkenrode. De daarna gestarte uitbouw van een zogenaamd stadskwartier als kader voor stedelijke volkscultuur creëert in deze globale context een bevreemdend contrast met het landelijk gedeelte waar het volkse plattelandsleven wordt geëvoceerd.
| |
Het werk van de natuur... en de mens
De beleidsoptie om via het domein Bokrijk de toeristische troeven van Limburg te onderbouwen, met name een attraktieve plattelandsprovincie met nog uitgestrekte natuur- en groengebieden, heeft niet alleen geleid tot de realisatie van het Openluchtmuseum, maar ook tot de uitbouw op het domein van het Natuurwetenschappelijk Museum. Van in den beginne lag de nadruk op natuureducatie en uiteraard de zorg voor de
Brouwerijmuseum in Bocholt.
natuur en de landschappen. Ondanks de voortschrijdende industrialisatie en suburbanisatie bewaart Limburg nog boeiende landschappelijke ensembles en eilanden van stille natuur. Het landelijk Domein Bokrijk met zijn Openluchtmuseum en Natuurwetenschappelijk Museum kon alzo voor het groot publiek de (toeristische) betekenis en mogelijkheden van Limburg voor België en Vlaanderen verduidelijken en tastbaar maken. Uiteindelijk zou dit voor de toeristische industrie opgaan in wat nu het Park Midden-Limburg wordt genoemd.
De recreant zal nu tevergeefs het Natuurwetenschappelijk Museum op het Domein zoeken. De statische, museaal-educatieve opvatting heeft op het einde van de jaren zeventig de plaats moeten ruimen voor een ontwikkelend, dienstverlenend-educatief initiatief: het Provinciaal Natuurcentrum. De aandacht gaat nu naar het voorzien in passende aktiviteiten die bijdragen tot de vrijwaring en de zo zorgvuldig mogelijke uitsluiting van wat Limburg aan natuurgebieden en (regionale) landschappen te bieden heeft. Prioritair heeft het Provinciaal Natuurcentrum belangstelling voor de educatieve werking ter ontsluiting en beleving van de natuur- en landschappelijke waarden van de domeinen die het Provinciebestuur de laatste decennia verwierf en beheert. De met dit doel samengestelde en gepubliceerde landschapswandelingen stellen vooral het natuurlijke en landschappelijke kader en de fauna en de flora in het daglicht zoals bijvoorbeeld in het Domein Bokrijk en het natuurreservaat ‘Het Hageven’ langs de Dommelvallei in Neerpelt. Op deze wijze integreert de provinciale werking zich in initiatieven genomen door andere overheden, besturen en partikuliere verenigingen op het vlak van natuurbeheer. Zo beheert de Stichting Limburgs Landschap een twaalftal zeer diverse halfnatuurlijke landschappen, verspreid over de ganse provincie, zoals het Stamprooierbroek in Kinrooi, de Bosbeek in Maaseik en de Galgenberg in Heusden. Zonder exhaustief te willen zijn kunnen hieraan toegevoegd worden: de staatsnatuurreservaten ‘De Mechelse Heide’ in Maasmechelen, ‘De Platwijers’, ‘De Teut’, ‘Ter Donk’ en ‘Wijverheide’ in Zonhoven, ‘Neerharenheide’ en ‘de Vallei van de Ziepbeek’ in Lanaken en lokale, meestal gemeentelijke reservaten en domeinen als
‘De Hoefaert’ in Eigenbilzen, ‘De Maten’ in Diepenbeek en Genk, ‘Tenhaagdoornheide’ in Houthalen, ‘Heiderbos’ in As en ‘De Vallei van de Zwarte Beek’ in Beringen. Binnen deze natuurwetenschappelijke context vallen ook het Europlanetarium van de Limburgse Volkssterrenwacht in Genk.
| |
Bossen, vijvers, parken en boomgaarden
In het Provinciaal Domein Nieuwenhoven, van oudsher een uitgebreid bos- en visvijvergebied van de benedictijnenabdij in Sint-Truiden, wordt de landschapswandeling onderbouwd door een educatief bezoekerscentrum met ‘klasruimte’, wat toelaat op een actieve wijze in groep en met begeleiding aan ‘natuurexploratie’ te doen. Het Museum Wateringhuis, dat een inleiding wil zijn op het ontstaan en de fauna en de flora
| |
| |
Provinciaal Museum en Actualiteitscentrum, Hasselt.
van het natuurgebied De Wateringen in Lommel en de permanente documentaire tentoonstelling in het zomerpaviljoen van de landcommanderij Alden Biesen, die een inzicht wil geven in de tuinaanleg en het biologisch milieu van het Engels Park van Alden Biesen, passen eveneens in deze als educatieve begeleiding van bezoekers opgevatte infrastructuur.
Meer recent door de provincie in Zuid-Limburg verworven domeinen, met name deze rond de waterkastelen van Rijkel en Rullingen in Borgloon en het prestigieuze Alden Biesen bij Bilzen, laten toe kennis te nemen met een ander voor Limburg karakteristiek erfgoed: de kasteellandschappen met hun tuinen, parken, boomgaarden en omliggend agrarisch gebied. Hun ligging in de fruitstreek, van oudsher een Haspengouwse karakteristiek door het heuvelachtig reliëf, de afwisselende waterhuishouding en de zeer geschikte leembodem, bleek een uitstekende gelegenheid om in deze domeinen een streekgericht museologisch initiatief te nemen: de aanleg van fructuaria om de eeuwenoude hoogstamfruitcultuur in ere te houden en de talloze streekeigen fruitrassen voor de komende generaties te conserveren. De ‘Nationale Boomgaardenstichting’ doet elders in de streek gelijkaardige inspanningen en participeert aan de provinciale, ‘museale’ werking.
| |
De verbondenheid met het platteland
De traditionele agrarische cultuur is uiteraard ook een voedingsbodem voor andere lokale accenten binnen het Limburgse museumlandschap: landbouwkundige verzamelingen en musea zoals ‘Het Burgwachtershuis’ in Lanklaar bij Dilsen, het Museum Kempenland en de Oude Hoef in Lommel en het Hoevemuseum in de boerderij van de voormalige benedictijnenabdij in Sint-Truiden. Enige voor het publiek ontsloten water- en windmolens zoals de Dorpermolen in Stevoort, de Stermolen in Eksel, de Bemvoortse molen en de Sevensmolen in Overpelt informeren op een levendige wijze hoe van in de vroege middeleeuwen energie wordt gewonnen uit water en wind om agrarische produkten te verwerken tot voedselgrondstof. In het Brouwerijmuseum in Bocholt en het Nationaal Jenevermuseum in Hasselt wordt dan weer getoond op welke wijze bierbrouwers en jeneverstokers de agrarische produkten verwerken tot bier en geestrijke dranken. Dat in Haspengouw het meer continentale klimaat en de hogere herfsttemperaturen van oudsher ook wijnbouw in openlucht toelieten, documenteren een aantal privé-initiatieven in Kerniel, Rullingen en Genoelselderen.
| |
Het actuele kunstgebeuren
De museologische belangstelling voor voorwerpen van kunst en geschiedenis en schone kunsten lag, zoals bij de aanvang van deze bijdrage reeds werd aangegeven, aanvankelijk vooral in hun betekenis voor nationale verzamelingen. Een laat 19de-eeuws initiatief als ‘Le Musée Provincial de l'Etat’ of het vooroorlogse opzet om het door de Provincie verworven begijnhof in Hasselt in te richten als Provinciaal Oudheidkundig Museum, waarin ook de verzamelingen van het Hasseltse stadsmuseum werden ondergebracht, hadden geen verdragend succes. Ook na de 2de Wereldoorlog kwam hierin aanvankelijk geen kentering ten gunste, vooral toen de begijnhofsite steeds meer de lokatie werd voor het Provinciaal Bibliotheekwezen. De Wereldtentoonstelling van 1958 werd de doorbraak voor een geheel ander voornemen, met name de realisatie van een tentoonstellingsgebouw met auditorium
Stedelijk Modemuseum, Hasselt.
| |
| |
naast het poortgebouw van het reeds genoemde begijnhof in Hasselt, een alternatief voor het Oudheidkundig Museum waaraan de provinciale overheid sedert enige tijd ook een Museum voor Moderne Kunst wenste te koppelen. Er volgden enkele exposities over oude kunst in Limburg, waarbij vooral geput werd uit kerkelijk kunstbezit. Het tweede objectief om met dit tentoonstellingscentrum de Limburgse en actuele kunst onder de aandacht van het publiek te brengen kende een ruimer succes, niet in het minst omdat ondertussen de vruchten werden geoogst van het door de Provincie ingerichte hoger kunstonderwijs. Het Provinciaal Museum en Actualiteitscentrum, zoals het nu wordt genoemd, vervult nog steeds deze opdracht. De instelling heeft niet als doel een verzameling aan te leggen. Een tentoonstellingsbeleid gericht op een dialogerende confrontatie van het eigentijds kunstgebeuren in binnen- en buitenland met de actualiteit van de Limburgse kunstscène is de permanente uitdaging waarvoor de museumdirectie zich geplaatst weet. Opvallend is dat ondertussen in de provinciehoofdstad een aantal privé-galerijen dit forum verruimen.
| |
Het stedelijk toeristisch gebeuren...
De keuze van de Provincie voor een centrum van actuele kunst zette het stadsbestuur van Hasselt aan om het oude stadsmuseum opnieuw van onder het stof te halen. Wat nog restte aan voorwerpen werd opnieuw samengebracht en aangevuld met onder andere verspreid religieus kunstbezit uit Groot-Hasselt, de verzameling van de Grauwzusters en vooral de zilverschat van de Rederijkerskamer ‘de Roode Roos’. De belangstelling van de museumbezoeker wordt ook gevraagd voor de Hasseltse keramiekindustrie uit de late 19de-, vroeg-20ste eeuw en Hasseltse kunstenaars uit de vorige en deze eeuw. Op een erg boeiende wijze werd als kader voor het stadsmuseum, met een verwijzing naar het oude Land van Loon, het voormalige
Provinciaal Museum voor Religieuze Kunst, Begijnhofkerk, St.-Truiden.
eclectische Hotel Stellingwerff, annex het 17de-eeuwse Waerdenhof, gerestaureerd en gerenoveerd. De verbondenheid van de Hasseltse musea met de promotie van de stad als toeristisch inkoopcentrum blijkt niet alleen uit het reeds genoemde Jenevermuseum maar ook uit de oprichting van het Modemuseum, dat een onderkomen zal vinden in het nog te restaureren, verlaten Grauwzustersklooster.
In de kelderverdieping van het statige stadhuis van Tongeren werd reeds vroeger een stadsmuseum, destijds verbonden met het stadsarchief, ondergebracht. De verzameling beelden, schilderijen en edelsmeedwerk, in hoofdzaak herkomstig van wat in het begin van de 19de eeuw onder het beheer kwam van de ‘Openbare Onderstand’, schetst een beeld van Tongeren in het Ancien Régime en wil het stedelijk toerisme mede onderbouwen. Ook het in een archeologische context reeds genoemde stadsmuseum ‘Museactron’ in Maaseik wil onderhoudend zijn voor de stadsbezoeker.
| |
Het religieuze erfgoed
Het Museum voor Oude Kunst is er uiteindelijk niet gekomen, wel sedert het begin van de jaren zeventig het Provinciaal Museum voor Religieuze Kunst. Hiervoor viel, kenmerkend voor het Limburgse verhaal, de keuze op een bijzonder boeiend historisch gebouw: de vrij gaaf bewaarde begijnhofkerk in Sint-Truiden met haar uitzonderlijke cyclus muurschilderingen uit de 13de tot de 17de eeuw en enig barok meubilair. De museologische, personele en infrastructurele voorzieningen en de ontsluitingsprogrammatie, die te Sint-Truiden worden ontwikkeld, zijn niet instellingsgericht. De bekommernis gaat in de eerste plaats uit naar het behoud, de studie en de valorisatie van het kunstbezit in situ, inzonderheid de openbare verzamelingen in kerken. De meerwaarde, voortspruitend uit ‘der Sitz im Leben’, wordt als een wezenlijk gegeven opgevat voor cultuuroverdracht in dienst van de gemeenschap en haar ontwikkeling. De werking van het museum is derhalve niet geënt op collectievorming, maar op het behoud van het (religieus) erfgoed in situ. Tentoonstellingsprojecten, gekoppeld aan inventarisatie, wetenschappelijke studie en colloquia onderbouwen deze doelstelling. De oprichting van een provinciaal atelier voor conservatie en restauratie van waardevol Limburgs kunstbezit en de provinciale regeling voor het verlenen van toelagen aan de lokale besturen, die waardevol roerend kunstpatrimonium op een verantwoorde wijze willen conserveren, zijn een logische consequentie van deze erg specifieke museale doelstelling. Vastgesteld kan worden dat oudere initiatieven, inzonderheid de presentatie van de kerkschatten van de Sint-Catharinakerk in Maaseik en de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek in Tongeren zich kwalitatief heroriënteren. Tegelijkertijd bekommeren zich een aantal kerkfabrieken om een betere valorisatie van hun waardevol bezit aan beelden, schilderijen, textilia, muurschilderingen en liturgisch
vaatwerk. Als voorbeelden kunnen geciteerd worden: de Onze-Lieve-Vrouw-Geboortekerk in Oostham, de Sint-Servatiuskerk in Diepenbeek, de Onze- | |
| |
Lieve-Vrouwekerk in Sint-Truiden en de Sint-Genovevakerk in Zepperen. De minderbroeders organiseerden ondertussen in hun klooster in Sint-Truiden het zogenaamde Franciscusmuseum. De cisterciënzerinnen van de abdij Kolen in Kerniel bij Borgloon tonen reeds jaren met trots het in hun sacristie bewaarde gepolychromeerde, Maaslandse Sint-Odiliaschrijn uit 1292. Als voorbeeld van een socio-cultureel hergebruik van een aan de eredienst onttrokken bedehuis is een bezoek aan de stemmige laatgotische Sint-Aldegondiskerk in As, waar geregeld kunsttentoonstellingen worden georganiseerd, een aanrader.
| |
De industriële samenleving rond de mijnen
Toen in het kader van de Viering 150 Jaar België de provincie Limburg een project diende te kiezen, werd geopteerd voor een werking rond het industrieel erfgoed. Limburg was immers tijdens de 19de eeuw niet meer het zuiver-agrarisch gewest waarvoor het traditioneel doorgaat. Vooral sinds de ontdekking van de steenkool en daaruit voortspruitende grootschalige steenkoolnijverheid werd het Kempense landschap en de Limburgse samenleving grondig gewijzigd, op een wijze zoals nooit eerder gebeurd was. De langzaam maar zeker in het vooruitzicht gestelde sluiting van de steenkoolmijnen verscherpte de vraag naar een zinvolle toekomst voor dit brok eigentijdse geschiedenis. Het is duidelijk dat dit gebeuren het toekomstige museumlandschap van Limburg wezenlijk zal uitbreiden en in een andere zin verdiepen. Niet het archeologisch patrimonium of het kunstgebeuren, het agrarische of religieuze erfgoed, maar de recente socio-economische ontwikkeling en de diepe socio-culturele waarde ervan voor de Limburgse gemeenschap zal het voorwerp uitmaken van een erg specifieke museale zorg: het Mijnstreekmuseum. Welke inhoud en vorm een dergelijk museum moet aannemen staat nog ter discussie, niet verwonderlijk wanneer men beseft dat de mijnsluiting nog een zeer recent
Schatkamer van de O.-L.-VrouweBasiliek te Tongeren.
De St.-Barbarahal, hoofdgebouw van de mijn van Waterschei.
gegeven is dat bij velen een aanvaardings- en verwerkingsproces doormaakt. Vast staat dat de museologische aanpak niet los kan gezien worden van de zorg voor het ‘mémoire collective’, de betrokkenheid van de ‘betrokkenen’, de toekomst van het ‘monumentale erfgoed’ in de ruimtelijke ordening van de regio en de ‘reconversie’ van het mijnstreekgebied. Het Mijnmuseum in Beringen is een voorlopige en bescheiden start.
|
|