| |
| |
| |
Musea en cultuurlandschappen in Limburg
C. Guido De Dijn
In zijn artikel Visie op museum. Mendini, Rossi en de aanhoudende museumgroei (ARCHIS, 1991, nr. 6, p. 34-40) tracht Arthur Wortmann een antwoord te vinden op de museumhausse en de aanhoudende toename van het aantal museumbezoekers sedert het begin van de jaren tachtig. Hiervoor doet hij een beroep op recente literatuur over museumarchitectuur. De verschillende theorieën die in verband met de vraagstelling de revue passeren, zijn verhelderend voor dit aan musea gewijde nummer en de onderstaande bijdrage die de interesse van de lezer voor andere dan museale plekken wil wekken.
De bouw van het nieuw Gallo-Romeins Museum in Tongeren wordt verantwoord door overwegingen die inspelen op een aantal in het artikel genoemde actuele trends, zoals de groeiende vraag naar recreatieve instellingen. Daarom is het museumprogramma uitgebreid met allerlei functies. Niet alleen de archeologische verzameling dient hierbij tot haar recht te komen, maar ook de aantrekkelijkheid van het cultuurlandschap gevormd door Tongeren en Haspengouw.
De initiatiefnemers zijn overtuigd met deze museale speerpuntactie een belangrijke bijdrage te leveren tot de recreatieftoeristische ontsluiting van stad en regio. Naar hun opvatting onderbouwen museum, c.q. musea, cultuurbezit en landschap elkaar in Limburg op een specifieke en boeiende wijze. Museumverzameling en omliggend cultuurlandschap worden als correlatieve begrippen beschouwd.
Deze opvatting leeft in Limburg reeds meer dan twee decennia. Het leidde in het begin van de jaren tachtig tot een samenwerkingsverband tussen diensten en instellingen die zich op provinciaal niveau om musea, monumenten, stads- en dorpsgezichten en roerend kunstbezit bekommeren: de sector cultuurconservering. Van de musea wordt verwacht dat zij zich betrokken weten bij de zorg en de ontsluiting van het cultuurpatrimonium in situ, terwijl de verschillende diensten voor het cultuurpatrimonium, van archief tot industrieel erfgoed,
De ‘Romeinse weg’ te Borgloon.
de musea in hun activiteiten dienen te betrekken. De werking van de sector cultuurconservering resulteerde in een aantal tentoonstellingen en publikaties die de verwevenheid tussen musea en cultuurlandschap onderbouwen. De literatuurlijst die de lezer achteraan deze bijdrage vindt, geeft hiervan een overzicht.
| |
Het antieke, koloniale cultuurlandschap
Voor een goed begrip van het Gallo-Romeins Museum is een bezoek aan Tongeren en omgeving aangewezen. Bovengronds zijn nog resten zichtbaar van een Romeins verleden. Het bewaarde gedeelte van de 2de-eeuwse stadsmuur voedt nog steeds het besef dat Tongeren eens een belangrijk handels- en bestuurscentrum was in het Land van de Tungri. De zogenaamde Beukenberg, eertijds aarden aquaduct, bevestigt op monumentale wijze dat binnen de stenen omwalling door de Romeinse kolonisten stedelijkheid, verzorging en luxe op prijs werd gesteld. Het aangelegde wegennet, waarvan in Haspengouw nog meerdere tracés bewaard en ‘berijdbaar’ zijn, benadrukt dat de hoofdplaats van de Civitas der Tungri goed ontsloten was en in verbinding stond met de belangrijkste centra van Gallië. Het vruchtbare akkerland om de stad heen toont aan dat Atuatuca leefde van haar boerenbedrijven op het platteland. De kolonisten waren hereboeren en etaleerden hun status in aanzienlijke villa's en hoge aarden grafheuvels: tumuli, monumenten voor de eeuwigheid. Goed zichtbaar staan er nog enkele in het weidse landschap in Tongeren, Brustem, Gutshoven, Gingelom, 's Herenelderen, Lauw en Vechmaal.
| |
Het feodale en heilbrengende middeleeuwse cultuurlandschap
Op het Haspengouwse platteland werd het antieke wegennet en de geordende landindeling van de Romeinse landbouwbedrijven nog lange tijd gebruikt. In zeker opzicht getuigen het uitgestrekte cultuurareaal en de imposante hereboerderijen nog steeds van de antieke agrarische traditie. De Haspengouwse hoeven zijn evenwel niet alleen het uiterlijke teken van een van oudsher welvarende landbouwstreek. De door monumentale poortgebouwen toegankelijke hoevecomplexen van plattelandsabdijen als Herkenrode en Nonnemielen, van Duitsordescommanderijen als Sint-Pieters-Voeren, Alden Biesen en Bernissem en van kastelen als Schalkhoven, Heers en Betho herinneren aan het middeleeuwse hofsysteem, aan adellijk-grondheerlijke domeinen met eigen produktie. Het gebruik van poort- en hoektorens onderstreept, ook nog in de moderne tijden, het ridderlijk-adellijke karakter van de domeinen. Vooral in Limburg merkt men dat een graaf, hertog, kapittel, rijksheer, abt of abdis de eigen autonomie wenste te demonstreren. De ‘burchttoren’ bleef in de scenografie van de kasteelhoeven en de kasteelarchitectuur bewaard. In het ‘Cynshof van Andooie’ in Batsheers, het ‘Hoff van der Motte’ in Groot-Gelmen, het keizerlijke Hamal in Rutten, het kas- | |
| |
teelcomplex Vogelzang in Zolder en het statige Betho bij Tongeren zijn dit nog de oude feodale donjons. In Alden Biesen is het een hoog oprijzende uurwerk- en klokketoren die de woning van de landcommandeur van de balije Biesen accentueert. Elders, zoals in de commanderij van de Duitse Orde in Sint-Pietersvoeren, het grafelijke kasteel van Rijkel en het heerlijke buitenverblijf van de abten van Sint-Truiden ‘Ter Dolen’ in Helchteren maken de torens deel uit van het kasteelensemble.
Naast de nog als ruïne bewaarde Loonse burchten in Brustem bij Sint-Truiden en in Kolmont bij Tongeren boden ook de in steen opgetrokken en op een verhevenheid gelegen kerken de plattelandsbevolking de gelegenheid een versterking op te trekken. De kerktorens namen te midden van het ommuurde kerkhof niet zelden, zoals in Zepperen, Groot-Loon, Oostham, Beek, Wilderen en Kortessem, de vorm aan van een versterkte toren. In Haspengouw en ook wel de Maasstreek is nog zichtbaar hoe de dorpen verbonden zijn met het lokale, ridderlijke of adellijke huis. Het beheerst het kasteeldorp.
De verbondenheid van de landadel met de eigen streek en de christelijke levenshouding blijkt uit de talrijke grafmonumenten, bewaard in kleinere dorpskerken. Veelal had de heer de kerk gesticht of in belangrijke mate gedoteerd en werd aan zijn wens om begraven te worden in ‘zijn’ kerk gehoor gegeven. De 14de-eeuwse grafzerken in Maaslandse kalksteen tonen de ingekerfde beeltenis van de ridder in biddende houding onder een gotische boogstelling. De ogen wijd open, geïdealiseerd en jeugdig, verschijnt hij als een gelukzalige, uit de dood opgestaan te midden van zijn dorpsgemeenschap. Dit mysterie van het eeuwig leven is nog elke dag werkelijkheid in de ‘heerlijke’ plattelandskerkjes van Gotem bij Borgloon, 's Herenelderen bij Tongeren en St.-Pieters-Horn in Vechmaal. In Horpmaal, het reeds genoemde Gotem, Neerharen en Kortessem is het grafportret een herinneringsteken geworden en zoekt binding met het aardse bestaan.
Op het platteland bewaarde bedehuizen, zoals de op een heuvel gelegen Sint-Servatiuskerkjes in Berg en Groot-Loon, tonen in al hun eenvoud dat de Romaanse kerk in wezen afzondering en beslotenheid is. De muur trekt de grens tussen binnen en buiten, tussen het aardse en het bovenaardse. Door de muur heen, via het portaal, betreden we de ware realiteit, een werkelijkheid waar klaarheid heerst, waar gerichtheid is, waar evenwicht en rust heersen. De gerestaureerde interieurs, ook die van de St.-Gangulfuskerk en de St.-Pieterskerk in Sint-Truiden, evoceren de onvergankelijkheid van de Romaanse bouwkunst. De Romaanse crucifixen (bijv. Tongeren, O.-L.-Vrouwebasiliek), eertijds opgehangen aan de triomfboog, en de Tronende Madonna's met Kind (bijv. St.-Vincentiuskerk in Zolder) putten uit het wezenlijke verbond tussen architectonisch concept en menselijke gestalte. Samen met de eerder besproken grafkunst en nog bewaarde Maaslandse doopvonten (bijv. in de St.-Pieterskerk in Sint-Truiden en in de parochiekerken van Donk, Hoepertingen en Gorsem), zijn zij tekens van heil en mysterie, van Romaanse ordening en symboliek.
Het kasteel van Rijkel te Borgloon.
De wandeling door middeleeuws Limburg biedt ons zekerheid dat vooral heiligen vorm en inhoud gaven aan het dagelijkse leven. Waar men ook gaat, welk gebouw men ook betreedt: de heiligen zijn tegenwoordig. Kerken, dorpen en zelfs een stad, Sint-Truiden, zijn naar hen genoemd. Voorop gaat de H. Servatius, die wellicht door de eerste christelijke gemeente van de Tungri in het late Romeinse Keizerrijk tot hun bisschop werd verkozen. Zijn eerste ‘bisschopszetel’ stond binnen de muren van Tongeren.
Samen met hem ontmoeten we de H. Maternus, bisschop van de kerkprovincie Keulen, en de eerste Luikse bisschop Lambertus. Het levensverhaal van zijn opvolger werd in de vroege 14de eeuw voor een eerste maal uitvoerig in beeld gebracht in de parochiekerk van het naar hem genoemde St.-Huibrechts-Hern bij Tongeren. Onder de eerste parochieheiligen treffen we persoonlijkheden aan uit de Gallia christiana zoals de martelaar Quirinus, Remigius, apostel der Franken, en de vredestichter Martinus. Ook zij die zich door stichting van kloosters nog voor de komst van de Karolingers inzetten voor de kerstening van het Maasland, werden reeds kort na hun overlijden in staat gesteld hun werk blijvend te bevestigen: Evermarus in Rutten, Relindis en Harlindis in Aldeneik,
| |
| |
Christus aan het Kruis, O.-L.-Vrouwebasiliek te Tongeren.
Landrada in Munsterbilzen en Trudo in Sint-Truiden. Het bezit van hun stoffelijke resten en andere heilige gebeenten heeft ook deze regio in staat gesteld om naar het voorbeeld van de H. Martinus van Tours op bedevaart te gaan naar hun graven. Veel meer dan archeologische getuigen bleef hiervan niet bewaard. De bouwvallen van de driebeukige Romaanse crypte van de St.-Trudo-abdij in Sint-Truiden herinneren nog aan dit middeleeuws gebruik.
In stiften en kloosters werd aan de relikwieën van heiligen heilzame waarde toegeschreven. Goud en zilver, edelstenen en glansrijk email werden overdadig gebruikt om reliekhouders en schrijnen, symbolische graven, te maken, die op het koor, in of bij altaren, in crypten en grafmonumenten werden opgesteld of in schat- of heiligenkamers bewaard. Veel van dit kostbare bezit, getuige van Maaslandse vroomheid en kunst, ging verloren of kwam in musea terecht. Van de rijke schatten van de Sint-Trudoabdij, het Landradastift, het vrouwenklooster van Aldeneyk en het grafelijke Herkenrode bleef ter plaatse weinig of niets bewaard. Vooral stadskerken uit de nabijheid boden na de revolutionaire omwenteling onderkomen aan uit deze kloosters herkomstige relieken zoals de O.-L.-Vrouwekerk in Sint-Truiden, de parochiekerk in Munsterbilzen en de St.-Quintinuskathedraal in Hasselt. Wel uitzonderlijk is dat men in de schatkamer van de Sint-Catharinakerk te Maaseik aan de hand van een aldaar bewaard 8ste-eeuws evangelarium en enige kostbare stoffen nog kan ontdekken hoe Harlindis en Relindis zich onder invloed van de heilige Willibrordus voor hun missioneringswerk lieten leiden door Angelsaksische spiritualiteit.
Het bezit van de schatkamer van de O.-L.-Vrouwekerk in Tongeren is ondanks alle verlies nog steeds indrukwekkend. Hier krijgt men nog een goed beeld van de kapitaalwaarde van relieken voor een kerkgemeenschap. De relieken zelf getuigen van het spirituele belang van de cultusplaats, de reliekhouders van de materiële rijkdom van het kanunnikenstift. Men ontdekt er op een laat-Merovingisch ivoren plaatje de H. Paulus die op Griekse wijze Gods gunst over de mensheid afsmeekt; op de keerzijde staan de namen van de Luikse bisschoppen (840-956) gegrift. Een Maaslandse reliekhouder van het Ware Kruis uit circa 1180, omgeven met geëmailleerde plaatjes, tien bisschoppen van Tongeren voorstellend, brengt een eresaluut van de bisschoppen van Luik aan hun Tongerse voorgangers. Talrijke nog bewaarde, ‘schitterende’ oudere en jongere reliekhouders en koormantelgespen in edel metaal vormden destijds een heilzaam kader voor het reliekschilderij met een fragment van de Sluier van Maria en het grote reliekschrijn van O.-L.-Vrouw, dat in de brand van 1675 voor het grootste gedeelte verloren ging. Beide stammen uit het einde van de 14de eeuw, toen de Mariacultus in Tongeren
Muurschilderingencyclus met het leven van de H. Hubertus in de St. Hubertuskerk te Sint-Huibrechts-Hern.
| |
| |
aan een nieuw elan toe was. Verscheidene zilveren beeldjes van het schrijn tonen hoe de plaatselijke edelsmeden Hendrik en Gufkens op meesterlijke wijze aansluiting vonden bij de internationale Parlerstijl. Even fraai zijn de laat-middeleeuwse reliekbeeldjes van Hans van Roitlingen uit Aken en meester Leonard uit Luik.
Deze heilbrengende schat werd in deze eeuw op museologische wijze uitgestald in de oude kapittelzaal van het Tongerse kanunnikenstift. Eertijds was het kapittel door een geopende wand betrokken bij de contemplatieve, in zichzelf gekeerde wereld van het Romaans, vroeg-gotisch kloosterpand. Iedere bezoeker komt hier nog steeds onder de indruk van de wijze waarop het allesomvattende licht van de binnenhof bezit neemt van de aan alle zijden met doorlopende rondboogvensters doorbroken wand. De geestelijke en de stoffelijke wereld staan in deze begrensde ruimte op een definitieve wijze met elkaar in verband.
| |
Een hemel op aarde
Binnen de Tongerse O.-L.-Vrouwebasiliek staan we niet meer aan de rand van het absolute, maar te midden van een oneindige ruimte. De wanden van het gotische kerkgebouw brengen alles samen. Het licht wordt in het gekleurde glas in lood concreet, bijbelse verhalen, godgeleerdheid, geschiedenis en actualiteit worden grijpbaar. Ook wordt hier een opvallende eigenschap van een aantal Maaslandse en Limburgse kerken duidelijk: de directheid waarmee de eenheid van het ruimteconcept de betovering van het koorlicht centraal stelt. Ook de altaarruimten van de begijnhofkerk in Sint-Truiden, de kanunnikenkerken van Kortessem en Aldeneik en de kasteelkerk van 's Herenelderen en het kanunnikenkoor van de basiliek in Tongeren met de prachtige koorlezenaar en Paaskandelaar (1372) van geelgieter Jean Josès uit Dinant creëren elk op hun manier deze ‘aanschouwende sfeer’.
Wie vanuit Tongeren naar het noordoosten van de provincie reist, ontdekt vooral in het oude landdecanaat Eyck, talrijke streekgebonden bedehuizen: St.-Aldegondis in As, St.-Martinus in Bree, St.-Laurentius in Bocholt, St.-Gertrudis in Gruitrode, St.-Pieter in Tongerlo, O.-L.-Vrouw in Gerdingen en St.-Michiel in Bree. Zij wijzen er op dat in de 15de eeuw nog de creatieve kracht aanwezig was om een eigen kerktype voor de dorpsgemeenschappen te ontwerpen. De Romaanse toren van de oudere kerk bleef meestal geheel of gedeeltelijk bewaard. Het nieuwe driebeukige wat gedrongen interieur, opgetrokken in het materiaal van de streek - mergel en soms baksteen voor de muren en Naamse steen voor de zuilen - maakt indruk door met feestelijk licht gevulde altaarruimten. Nog meer valt bij het bezoek op: Limburg, vooral de Kempen, is bijzonder rijk aan beeldencyclussen en altaarretabels uit de laat-gotiek en de vroeg-renaissance. Samen vormen zij in het noorden van de provincie een waar beeldenpad. Achter deze beeldsnijkunst kunnen wij het bestaan van laat-gotische ateliers vermoeden als deze van de Meester van Elsloo, Jan van Steffesweert en andere. Een bijzonder boeiend laat-gotisch
Volbladminiatuur uit de Codex Eyckensis in de Schatkamer van de St.-Catharinakerk te Maaseik.
ensemble blijft nog steeds bewaard in de St.-Lambertuskerk van Neeroeteren. Maria in de Stralenkrans beheerst er centraal het schip te midden van een reeks modieuze beschermheiligen en helpers in nood. Tegen de achtergrond van het koorlicht staan de twaalf apostelen in twee groepen van zes strak geordend op de triomfbalk aan beide kanten van een prachtige Kalvariegroep. Erg nieuw gerestaureerde florale gewelfschilderingen en het Laatste Oordeel boven de triomfboog vervolledigen dit unieke geheel. Deze laat-gotische schare van Gods lieve heiligen die samen met Christus, Maria en de apostelen een hemel op aarde uitmaken, kan men op de terugweg ontdekken in de Trudokerken in Eksel en Opitter, de O.-L.-Vrouw-Geboortekerk in Oostham en de St.-Quintinuskerk in Hasselt.
Even boeiend zijn enige muurschilderingencyclussen in het zuiden van de provincie. De begijnhofkerk in Sint-Truiden, nu Provinciaal Museum voor Religieuze Kunst, toont een opmerkelijk overzicht van muurschilderkunst van de 13de tot de 17de eeuw. De vrouwelijke heiligen (1490-1510) die bezit nemen van de pijlers die het koor van de begijnen begrenzen, geven zin aan het samenzijn van vrouwen in het koor. Zij zijn niet alleen stichtend, maar vooral pijlers voor de gemeenschap
| |
| |
die zij vormen. Merkwaardiger is de vroeg-gotische voorstelling van de Vera Ikoon, rechts van de triomfboog. Hierbij treedt ons uit een diepe duisternis te midden van een gotische portaalarchitectuur het Ware Gelaat van Christus, in disco getoond door een jonge vrouwenfiguur, tegemoet. In de zuidelijke dwarsbeuk van de nabijgelegen kerk van Zepperen is de iconografie (ca. 1509) meer op de pelgrimerende mens betrokken. Het wonderlijke leven van de H. Genoveva van Parijs leert hoe heiligheid wordt bereikt terwijl daarnaast een gigantische Christoffelfiguur het Jezuskind veilig over de rivier brengt en wij allen oog in oog staan met het Laatste Oordeel. In de laat-13de-eeuwse altaarruimte van de St.-Hubertuskerk in Sint-Huibrechts-Hern wordt, zoals in deze van de begijnhofkerk van Sint-Truiden, duidelijk dat de aardse pelgrimstocht, begeleid door het stichtende voorbeeld van de heiligen, de gelovigen uiteindelijk in het Godsrijk brengt.
| |
Een standbewust en contrareformatorisch cultuurlandschap
De barokkunst, zo exuberant aanwezig in Vlaanderen en Brabant, heeft in Limburg, een streek zonder echt grote inspirerende centra, een veel bescheidener beeld nagelaten. Des te boeiender zijn de talrijke devotiekapellen in het landschap
Het interieur van de O.-L.-Vrouwebasiliek te Tongeren.
Het interieur van de St.-Aldegondiskerk te As.
ingeplant. In het zuiden maken zij gebruik van de samenkomst van plattelandswegen en het heuvellandschap zoals de H. Grafkapel in Neercanne (ca. 1650), de kapellen toegewijd aan O.-L.-Vrouw in Helshoven (1659), Vreren (1669) en 's Gravenvoeren (1715), aan haar moeder de H. Anna in St.-Pietersvoeren (ca. 1730), 's Gravenvoeren (17de-19de eeuw) en Wintershoven (17de eeuw) en aan St.-Job in Jeuk (17de eeuw). Op de Hulsberg (1689) bij Borgloon, in Vrijhern (1685) bij Hoeselt en vooral in Bolderberg (1673) bij Zolder werd een repliek gebouwd van het huis van O.-L.-Vrouw, waarbij de geest van de plek, een eenzame heuvel, inspeelde op de symboliek van Loreto. Ook het desolate, vlakke landschap van de Kempen waar hemel en aarde samenkomen, leek erg geschikt voor vroom volksgeloof. De Deusterkapel (1680) op de weg van Peer naar Meeuwen, de O.-L.-Vrouwekapel op 't Hoksent (17de eeuw) in Eksel en de kapel van O.-L.-Vrouw van de Beukeboom (1640) zijn er boeiende getuigen van. Talrijke van deze afgelegen plaatsen waren aanlokkelijk voor kluizenaars en het beleven van een afgezonderd bestaan. Wie wat meer wil opsteken van het contrareformatorische weerwerk tegen het ideeëngoed van de hervorming vindt in Limburg
| |
| |
Keizerzaal van het abtsverblijf van de St.-Trudo-abdij te Sint-Truiden.
drie merkwaardige ensembles. De Mariale bedevaartsplaats van Kortenbos aan de weg van Sint-Truiden naar Hasselt is een eerste voorbeeld. De norbertijnen van Averbode lieten er in de tweede helft van de 16de eeuw naar een ontwerp van de Truiense minderbroeder M. Ray een eenvoudige bakstenen zaalkerk bouwen. De vierkante toren met lantaarn en peervormige spits accentueert de bedevaartplaats in het omliggende landschap. De soberheid van het exterieur contrasteert fel met de retoriek van het interieur. De dieptewerking wordt op theatrale wijze opgevoerd door het portiekaltaar in gemarmerd hout (1714) van de Antwerpse kunstenaar P. Scheenmaekers. Het geschilderde altaarstuk, toegeschreven aan G. de Crayer (1662), toont hoe de H. Norbertus bij O.-L.-Vrouw ten goede spreekt voor de bedevaartgangers, terwijl in het eenbeukige schip twaalf premonstratenzerheiligen en gelukzaligen (A. van Diepenbeek uit Antwerpen, circa 1675) de apostolische werking van zijn kloostergemeenschap huldigen. Binnen het gepleisterde, wit geschilderde interieur valt ten slotte vooral het tegen de wanden van de volksbeuk opgestelde eikehouten wandbeschot (circa 1650) van de Mechelse beeldsnijder A. Baeyens op. Boetedoening en heil zijn de centrale thema's in Kortenbos.
Het vermogen waarmee de barok het nieuwe contrareformatorisch wereldbeeld gestalte gaf, neemt in de kapel van O.-L.-Vrouw Virga Jesse in Hasselt de vorm aan van een theologische openbaring. Vooraf dient opgemerkt dat het ensemble oorspronkelijk stond opgesteld in de abdijkerk van Herkenrode. Het hoofdaltaar (1681) van J. Delcour uit Hamoir is opgevat als een triomfantelijk decorum voor het H. Sacrament van Mirakel, dat sedert 1317 talrijke pelgrims naar Herkenrode lokte. In het midden tonen twee engelen ter aanbidding een door stralen omgeven medaillon met het Lam van de Apocalyps. Links van het altaar ligt het dode lichaam van de Zoon Gods uitgespreid op de graftombe van de kunstminnende abdis Anna Catharina de Lamboy (A. Quellinus de Jonge, 1675). Rechts verschijnt de verrezen Christus op het praalgraf van Barbara de Rivière (L. Delvaux, 1744). Op deze wijze staat de eucharistie centraal tussen dood en verrijzenis en wordt de ‘de Teerspijs van onsterfelijkheid’ eschatologisch verklaard.
Ook het interieur van de in 1638 gewijde kapel van de landcommanderij Alden Biesen speelt manifest in op het contrareformatorisch gedachtengoed. In de triomfboogvormige omlijsting van het hoofdaltaar is een olieverfschildering (1641), voorstellende ‘De aanbidding der herders’ van de Luikse hofschilder G. Douffet opgenomen. Aan weerszijden van de mergelstenen triomfboog trekken twee schilderijen (1650) van G. de Crayer de aandacht. Het linkse doek stelt een gevoelsvolle Piëta voor met knielende figuren van St.-Franciscus en de H. Elisabeth van Thüringen, patrones (ziekenzorg) van de Duitse Orde. Op het schilderij rechts verschijnt de H. Michaël aan St.-Joris. De ridder ontvangt op symbolische wijze de standaard van de aartsengel. Het kan geen toeval zijn dat tegenover dit schilderij dat de patroon van de Duitse Ridderorde (militia) huldigt, de vorstelijke troonzit van de landcommandeur van de balije Biesen staat opgesteld. Een bijzondere plaats is voorbehouden aan de in 1292 overleden en te Alden Biesen begraven ordebroeder Edmond von Wörth, bisschop van Koerland. Zijn vroeg-gotische kalkstenen grafzerk is centraal in de as van het bedehuis in de kerkvloer neergelaten. Hem volgen op weg naar de Salvator Mundi met hun gezamenlijke grafplaat de landcommandeurs Edmond Huyn van Amstenrade († 1634) en Godfried Huyn van Geleen († 1657). De stoffering van de kerk van Alden Biesen geeft op structurele wijze gestalte aan de lijdende (Piëta), de strijdende (H. Michaël) en de triomferende (Salvator Mundi) kerk. Tevens vinden de Duitse Orde, een geestelijke (Moeder Gods), caritatieve (H. Elisabeth van Thüringen) en ridderlijke (H. Joris) instelling en de balije Biesen, een geestelijk-adellijke corporatie, hierin structureel hun plaats.
Het triomferende beeld van de katholieke kerk vindt zijn respons in het standbewust wonen van adel en burgerij, wezenlijk verbonden met de absolutistische tijdsgeest. De landadel, zo nadrukkelijk present in de Haspengouw en het Maasland, aarzelde niet het uiterlijk vertoon op het platteland een waardig decorum te geven.
Het exterieur van de nieuwe of verbouwde kastelen spreekt de
| |
| |
Ontvangstsalon in het abdisverblijf van de abdij Herkenrode te Kuringen bij Hasselt.
taal van het ‘vorstelijk’ bouwen. Erehof, geometrische tuin, corps-de-logis met ontvangstvertrekken en centraal trappenhuis of salon, stijlvolle ‘appartementen’, symmetrie in de vormgeving en hiërarchie in de ordening maken aanspraak op een residentieel wonen ‘entre cour et jardin’. De absolute relatie tussen binnen en buiten, tussen de wereld van de mens en de rationele natuur bewerkt dat voorrang wordt gegeven aan de transparantie van de wanden. De architecturale vormentaal, uitgewerkt in streekeigen materiaal (mergel, baksteen, Naamse steen), heeft een Europese dimensie. De stoffering en de inboedel is even grensoverschrijdend, al creëerde het Luikse kunstambacht streekgebondenheid.
Alden Biesen, hoofdzetel van de balije Biesen, geeft prioritair uitdrukking aan het ‘Hohen Charakter’ van de landcommandeur en de ‘Magnifience’ van zijn status. Te Hamal is het door Caldelli met muurschilderingen verfraaide trappenhuis merkwaardig. Het chaotische, onderaardse wordt er verbonden met de gecultiveerde wereld en de illusie van het firmament. Zin voor decor en hiërarchie, voor het intieme en het functionele, beheerst het jachtpaviljoen dat de Luikse prinsbisschop Frans Karel van Velbrück zich in 1770 in Heks liet bouwen. De binneninrichting uit 1772-1783 is rijk en typerend voor talrijke kasteelinterieurs uit die tijd, ook in onze streek. Het landgoed dat architect Henry voor graaf van der Noot kort na 1785 in Duras bij Sint-Truiden bouwde sluit deze rij af. De residentiële smaak is hier rationeler, archeologischer: Palladiaans.
Ook abten en abdissen vernieuwden of verbouwden hun verblijven in residentiële zin. Abt Jozef van Herck van de Trudoabdij in Sint-Truiden deed in 1769 een beroep op hofarchitect L.B. Dewez om zijn nieuw abtsverblijf een ‘keizerlijke’ allure te geven; vooral de rijkelijk beschilderde keizerzaal toont zijn vorstelijke, rijksonmiddellijke ambities. Dezelfde bouwmeester realiseerde voor abdis Anne de Croy een kasteelachtig verblijf (1770) in Herkenrode. Haar adellijke collega's uit Hocht bij Lanaken en Sinnich in de Voerstreek hadden dit vroeger (1754 en 1757) reeds toevertrouwd aan J.J. Couven, stadsarchitect van Aken.
Bijzonder opvallend zijn de talrijke 18de-eeuwse pastorieën die op het platteland een ‘heerlijke’ huisvesting boden aan de pastoors van de parochies van de witheren uit Averbode en Floreffe, de benedictijnen van Sint-Truiden, de cisterciënzerinnen van Herkenrode en de kanunnikenstiften van Maastricht en Luik. In Zutendaal wordt dit zelfs een echt ‘huis van plaisantie’ met rijk gestoffeerde interieurs. Ook in de stad, zoals in Tongeren, bouwden kanunniken huizen met staatsierijke salons.
De burgerij van de kleine steden bleef niet afzijdig. Het woonhuis, opgetrokken in duurzame materialen, werd door het gebruik van grote Franse ramen, doorzichtiger. De voorkeur voor een symmetrische en hiërarchische opvatting van de vormgeving en het wonen genoot steeds meer de voorkeur. Maaseik bewaart het meest boeiende ensemble. De stadhuizen van Tongeren (1737-1743), Maaseik (ca. 1750), Bree (1755), Sint-Truiden (1757) en Hasselt (1779) schikten zich met hun pui, middenrisaliet, rijk gestoffeerde salons en strakke ordening rond een centrale diepte-as eveneens naar de ‘vorstelijke’ bouwwijze. Het stadhuis van weleer, een vermenging van handels- en bestuurlijke functies, werd een statig hotel voor representatie.
| |
Van een traditioneel naar een industrieel landschap
De grootschalige 20ste-eeuwse industrialisering van Limburg heeft een voorgeschiedenis. Reeds in het laatste kwart van de 18de eeuw werd getracht arme heidegronden in cultuur te brengen. De kolonisatie van het gebied vroeg evenwel aanzienlijke
Het stadhuis van Tongeren.
| |
| |
investeringen in transport- en infrastructuurwerken. Vooral waterwegen, waaronder de nog in de Hollandse periode afgewerkte Zuid-Willemsvaart (1821-1826) ter verbinding van het handeldrijvende noorden langs Maastricht met het Luiks industriebekken, de Kempische Vaart van Bocholt naar Antwerpen (1842-1846) als onderdeel van de Maas-Scheldeverbinding en de aftakkingskanalen (1854-1858) naar het pas opgerichte legerkamp van Beverlo en de provinciehoofdplaats Hasselt, waren van levensgrote betekenis. De aanleg van een spoorwegnet voor personen- en goederenverkeer, eerst in het zuiden en na 1865 ook in het noorden, zou de directe voorwaarde scheppen om de grenzen te verleggen en definitief de gesloten economie te openen.
Van echte verbondenheid met de industriële technologie kan evenwel moeilijk sprake zijn. De economische activiteit bleef beperkt tot aan de bodem gebonden kleinschalige nijverheden. Men behield zijn vertrouwen in wind- en vooral watermolens en in de verwerking van produkten van eigen bodem in agrarische bedrijven, zoals jeneverstokerijen en stroopfabrieken zowel op het platteland als in kleine stedelijke kernen. Men zal tot het einde van de 19de eeuw moeten wachten op de bouw van specifieke fabrieksarchitectuur, vooral dan steenbakkerijen (Rekem) en keramiekfabrieken (Hasselt). In tegenstelling tot de ‘zachte’, meer behoudsgerichte aanpassing van het Limburgse cultuurlandschap in stad en dorp en op het platteland aan de nieuwe 19de-eeuwse maatschappelijke, economische en ideologische denkbeelden werden de Limburgse Kempen vanaf de beginjaren van deze eeuw grondig veranderd. Op een wijze zoals nooit eerder geschied, werd een desolaat en schraal gebied ontgonnen en geïndustrialiseerd. Het hieruit resulterende stedebouwkundige landschap betekende een fundamentele breuk met het gesloten karakter van het dorpse en het kleinsteedse. Verbonden met de industriële technologie domineren in het Kempense landschap nu de grote utilitaire structuren van beton en glas naast de prestigieuze volumes van ventilatorgebouwen, electrische centrales en dienstgebouwen. Voortbouwend op nieuwe stedebouwkundige ideeën (garden city) creëerden architecten als Adrien Blomme vanaf 1912 nieuwe huisvestingsvormen in het te ontginnen mijnstreekgebied. De strakke hiërarchie van de arbeidswereld weerspiegelend, koesterde het nieuwe comfortabele wonen zich in de intimiteit van het groen en de romantiek van ‘Vlaamse’ vormentaal en Engelse cottage-stijl. Even traditioneel, soms voorzichtig modernistisch, vulden openbare
voorzieningen als scholen, kerken, voetbalstations en casino's het pluralisme van betekenissen aan.
| |
De vraag naar een toekomstige culturele ruimte voor een mijnstreekmuseum
Het verhaal van de steenkoolwinning heeft een definitief einde gevonden. Het meest recente hoofdstuk van de geschiedenis van Limburg wordt hierbij afgesloten. De herinnering hieraan en de monumentale getuigen hiervan zullen hun weg moeten zoeken en vinden in de toekomstige geschiedenis.
De Zuid-Willemsvaart te Bocholt.
Welke rol betekenisvolle elementen uit het verleden voorbehouden wordt, zal bepaald worden door een nieuwe visie op de toekomst en de ruimtelijke ordening van het mijnstreekgebied. De herinterpretatie van het verleden in een ruim en geïntegreerd stedebouwkundig verband zal een essentiële voorwaarde zijn om een mijnstreekmuseum op een zinvolle wijze in te bedden in zijn industrieel-landschappelijke context en de reconversie. De band tussen museum en cultuurlandschap, de rode draad van deze bijdrage, is ook hier een wezenlijk uitgangspunt. Slechts op deze wijze kan een museum, verbonden met de gebouwde en landschappelijke omgeving, cultureel werken en betekenissen blootleggen: een beschaving met dingen...
| |
Literatuur
Sint-Trudo's erf. Religieuze Kunst uit het kerkelijk gebied van de abdij Sint-Truiden, Sint-Truiden, 1970, De Dijn C G, Kunst en Oudheden in Limburg Monumentenroutes 1975, Hasselt, 1975; Smeesters J, De Romeinse monumenten van Tongeren, Tongeren, 1975, Herkenrode 800 jaar, Hasselt, 1980, Van Caster E. & Op de Beeck R, De grafkunst in Belgisch-Limburg Vloerzerken en -platen met persoonsvoorstellingen (13de tot 17de eeuw), Assen, 1981; Van Doorslaer B, Steenkool in Limburg, 3e dr., Sint-Truiden, 1984, Vanvinckenroye W., Tongeren, Romeinse stad, Tielt, 1985; Religieuze Kunst uit het oude Landdecanaat Tongeren, Sint-Truiden, 1985, Nouwen R en R Van de Konijnenburg, De ijzertijd in Limburg, Tongeren, 1987, 19de-eeuwse architectuur in Limburg. Ervaringsroutes, Borgloon-Rijkel, 1987-1989; Clenodia Turgensis Tongeren, Basiliek O-L-Vrouw Geboorte Textiel, Leuven, 1988, Allemeersch Lea, Heide in Limburg, Tielt, 1988, Nouwen R, De Verloren Grens De Germaanse invallen en de Frankische kolonisatie in onze gewesten, Hasselt, 1988, Amand M en R Nouwen, Gallo-Romeinse tumuli in de Civitas Tungrorum, Tongeren, 1989, In beeld geprezen Miniaturen uit maaslandse devotieboeken 1250-1350, Leuven, 1989; Monumenten in Limburg Ervaringsroute Sint-Truiden - Borgloon - Tongeren, s 1, 1989-1990; De Dijn C G., Kunst en Cultuur in Limburg, Hasselt, 1989; Laat-gotische beeldsnijkunst uit Limburg en grensland, Sint-Truiden, 1990, Stof uit de kist De middeleeuwse textielschat uit de abdij van Sint-Truiden, Leuven, 1991, Ridders en priesters. Acht eeuwen Duitse Orde in Noordwest-Europa, Alden Biesen, 1992
|
|