Wisselwerking theater en muziek
Prima la musica - Prima 1e parole?
Of het genre ‘opera’ al dan niet door een misverstand zou ontstaan zijn, zoals nog heel wat handboeken beweren, willen we hier niet ter discussie stellen. Een feit is dat er zich, op het einde van de 16de eeuw, een kunstvorm begon te ontwikkelen die men met de term ‘opera’ zou aanduiden en die men kan omschrijven als een ‘in hoofdzaak gezongen en orkestraal begeleid toneelspel’. De toneelhandeling ligt vast in de operatekst en moet door de muziek tot leven gebracht worden. Het daarbij te bereiken ideaal is natuurlijk dat tekst en muziek op zo'n wijze samensmelten dat ze elkaar optillen op een hoger niveau tot een nieuwe kunstvorm.
In werkelijkheid echter is de strijdvraag ‘Prima la musica, prima le parole?’ of wat moet er de voorrang hebben: tekst of muziek, zo oud als de opera zelf en nog altijd actueel. Richard Strauss wijdde in 1942 zelfs nog een opera aan het probleem: ‘Capriccio’!
Vergelijken we volgende tegenstrijdige uitlatingen van twee zeer grote operacomponisten: ‘Bei einer Oper muss schlechterdings die Poesie der Musik gehorsame Tochter sein’, dus poëzie in dienst van de muziek, zegt Mozart. Maar Gluck schrijft: ‘Ich versuchte die Musik zu ihrer wahren Bestimmung zurückzuführen, nämlich der Poesie zu dienen.’ (Ik heb geprobeerd de muziek tot haar ware functie terug te brengen namelijk de poëzie te dienen.)
De ideale versmelting tussen poëzie en muziek werd door velen nagestreefd maar slechts door weinigen bereikt. Enkele van de grootste literatoren hebben zich voor de opera ingespannen, maar hebben echt niet altijd de beste libretti geschreven. Dit bleek toch een aparte kunst te zijn.
Richard Strauss, Capriccio: een opera over de strijdvraag ‘prima la musica, prima le parole’. Gravin Madeleine (Felicity Lot) en componist Flamand (Eberhard Büchner) luisteren toe, terwijl de dichter Olivier (John Pringle) zijn sonnet voorleest. Nationale Opera, Brussel.
(Foto: Kris Kuypers)
De term ‘libretto’ is eigenlijk een verkleinwoord en betekent zoveel als ‘boekje’. Het kreeg zijn naam in het Venetië van de 17de eeuw toen de operafans geen regel van de tekst wilden missen en zelfs, tijdens de opvoering, bij kaarslicht, meevolgden. Een dergelijk gebruik vroeg om een handig formaat en zo kwamen de boekjes of libretti in de circulatie, waarin alleen de naam van de dichter, niet die van de componist, stond afgedrukt!
Wanneer Gluck schrijft dat de muziek de poëzie moet dienen, betekent dat in zijn tijd zoveel als een revolutie. Nochtans was dit reeds 200 jaar vroeger het geval geweest toen de Florentijnse Camerata het ‘drama per musica’ in leven riep. Claudio Monteverdi was een der eersten die de enigszins eentonige recitatief-opera met zelfstandige ritournelles, duetten enz... opfleurde maar ook bij hem gold nog als wet; ‘L'Orazione sia padrona del armonia e non serva’ of de taal moet meesteres zijn over de harmonie en niet haar dienares.
Honderd jaar later echter zijn de rollen omgekeerd. Het ‘dramma per musica’ is reeds ‘opera’ geworden, de poëet is verdrongen door de ambachtsman die libretti produceert naar de smaak van de massa. De zanger-virtuoos triomfeert en de aria is uiteraard veel belangrijker geworden dan het drama. Verstarring treedt in en de onnatuurlijkheid van de barokke belcanto-opera's, de paradestukken voor de castraten, roept om hervorming. Die komt o.m. van een Apostolo Zeno die in zijn teksten voor barok-opera's toch zinvolle drama's nastreefde. Kritiek had dus reeds vóór Gluck de kop opgestoken en de barok-opera, zonder enige schijn van werkelijkheid meer en volledig los van de zuivere literatuur, werd terecht door mensen als Voltaire misprezen. Glucks ‘Reform’-werken zullen dus voor een drastische verandering zorgen en a.h.w. een brug slaan tussen Monteverdi en het, veel later, door Wagner nagestreefde ‘Gesamtkunstwerk’. Lezen we niet in zijn voorwoord tot ‘Alceste’ dat hij ‘de dichtkunst, ondersteund door de toonkunst, als “Muzikaal drama” op het toneel bracht’?
In tegenstelling met Gluck blijft Händel de typische barokopera trouw. Zelfs Mozart is de mening toegedaan, zoals we reeds hoger zagen, dat de componist de absolute voorrang moet krijgen. Volgens Mozart wordt het ideaal bereikt wanneer ‘een goed componist, die iets van theater verstaat en zelf tot het geven van ideeën in staat is, kan samenwerken met een bijdehandse poëet, van wie geenszins wordt verwacht dat hij ook een groot dichter is’.
Meesterwerken met uitstekende teksten zoals bv. ‘Le Nozze di Figaro’ bewijzen dat een scherpzinnig ambachtsman als Lorenzo da Ponte inderdaad de persoon was die Mozart nodig had.
Da Ponte was zonder twijfel een zeer degelijk theaterman, die, zonder een begenadigd dichter te zijn, zijn métier uitstekend verstond. Zijn muziekdramatische speurzin blijkt misschien nog het best uit ‘Le Nozze di Figaro’ en ‘Don Giovanni’, twee bestaande stukken die hij tot libretti omwerkte. In ‘Le Mariage de Figaro ou la folle journée’ van Beaumarchais trok Mozart vooral de ‘commedia humana’ aan, niet het politieke