Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 34
(1985)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
De beeldende kunsten als inspiratiebron voor de muziekMuziek ingegeven door beeldende kunsten behoort tot het domein van de programmamuziek daar zij een beroep doet op buitenmuzikale elementen. Terwijl andere vormen van beschrijvende muziek zoals vogelroepen, storm, krijgsgewoel, enz., een eeuwenoude traditie kennen, kwamen pas de Romantische toondichters ertoe visuele kunst te verklanken. Voor zover bekend, was Franz Liszt de eerste die een schilderij en een beeld op muziek zette en dat in 1839-40Ga naar eind1. Niet toevallig ontstond deze soort van programmamuziek tijdens de Romantiek: toen pas werd de nodige vrijheid in de uitdrukkingsmiddelen genomen om aan verregaande muzikale uitbeelding te kunnen doen. In de 19de eeuw ontstond ook de idee van het Gesamtkunstwerk, het streven naar een bundeling van de verschillende kunsten in eenzelfde artistieke belevenis, en dit werkte de toonzetting van optische kunst eveneens in de hand. Meestal zijn het schilderijen die door een componist als uitgangspunt worden genomen doch ook prenten, tekeningen, beeldhouwwerken en zelfs wandtapijten en andere toegepaste kunstwerken komen aan bod. Over het algemeen zijn het beroemde kunststukken doch ook minder bekende en zelfs onbekende schilderijen in privéverzamelingen worden benut. In de keuze is een sterk nationale strekking waar te nemen. De Italiaan Respighi koos Botticelli en de Spanjaard Granados, Goya; de Duitse voorkeur gaat naar Dürer en Böcklin en de Belgische, naar Breugel, Rubens en Ensor. Nochtans componeerde de Vlaming Herberigs ook een Ode aan Botticelli en de Zwitser Vuataz, een Suite d'après Rembrandt. Een beroemd schilderij werd soms meermaals getoonzet. Botticelli's Lente en Geboorte van Venus werden door Respighi en Herberigs verklankt en De Kinderspelen van Breugel door Marinus De Jong, Jef Van Durme, Raymond Chevreuille, Maurits Schoemaker en Reynier Vander Velden. Het symbolische doek Die Toteninsel van de Zwitser Anold Böcklin werd behalve door Rachmaninoff en Reger, ook nog door de Zweed Johan Andreas Hallén in muziek gebracht. De uitwendige aanleidingen tot het componeren naar plastische kunstwerken zijn velerlei. De nabijheid van een museum kan de aandacht van een componist op een bepaald kunstwerk vestigen. Debussy schreef zijn pianoprelude Danseuses de Delphes onder de indruk van een Grieks beeldhouwwerk in het Louvre. En Arthur Meulemans moet zijn Middelheimsuite gecomponeerd hebben na één of meer bezoeken aan het beroemd Antwerps openluchtmuseum voor beeldhouwkunst. Niet zelden ligt een tentoonstelling aan de basis van muziek naar schilderijen. Een van de oudste en schitterendste voorbeelden is wel de pianosuite Beelden uit een tentoonstelling van Moessorgski n.a.v. de herdenkingstentoonstelling Hartmann in Sint-Petersburg in 1874Ga naar eind2. De James-Ensorsuite van Flor Alpaerts ontstond in de zomer die volgde op de grote Ensortentoonstelling in Brussel in 1929 en Marinus De Jong componeerde zijn Drie schilderijen uit een tentoonstelling van Vincent van Gogh onmiddellijk na de grote Van Goghtentoonstelling in Brussel in 1947. Een moderner initiatief
Sandro Botticelli, De Geboorte van Venus. Galleria Uffizi, Firenze.
is het geven van opdrachten aan componisten, eventueel n.a.v. het jubeljaar van een of andere schilder. Voor het Dürerjaar 1972 werd in Duitsland bij niet minder dan tien componisten een werk besteld. Drie van hen zochten hun inspiratie in werken van Dürer zelf, nl. Klaus Huber, Hans Zender en Klaus Hashagen, en deze laatste dan in het beroemde schilderij De vier apostelen. In 1969 gaf de Vlaamse Televisie aan componisten Norbert Rosseau en Jef Maes opdracht een muziekstuk te maken naar het doek De verloofden van Permeke. Voor het Rubensjaar 1977 werden composities gevraagd aan Herman RoelstraeteGa naar eind3, Peter Welffens en Willem Kersters die alle drie aanknoopten bij bepaalde schilderijen van de Antwerpse barokmeester. Het staat buiten kijf dat vele componisten ook gewerkt hebben aan de hand van reprodukties. Voor zijn Hunnenslag werd Liszt aanvankelijk in geestdrift gebracht door een afbeelding van het monumentale fresco dat hij dan achteraf met schilder Kaulbach zelf in Berlijn ging bezichtigen. Hoogstwaarschijnlijk vond Lodewijk Mortelmans zijn inspiratie tot Fra Angelico's Dansende engelen in een fraaie kleurenreproduktie die in zijn werkkamer hingGa naar eind4. Volgens het getuigenis van tijdgenoten zou Max Reger zijn Böcklinsuite aan de hand van reprodukties gemaakt hebbenGa naar eind5. Behalve een materiële aanleiding moet de componist een emotie gehad hebben over of in aansluiting met het aanschouwde kunstwerk en die was dan allicht de beste waarborg voor het welslagen van zijn muziek. Moessorgski was diep ontroerd door zijn bezoeken aan de tentoonstelling Hartmann, zoals blijkt uit zijn gevoelsgeladen brieven daaromtrent. Over zijn Fresco's van Piero della Francesca zegde Martinu zelf dat hij sterk aangegrepen was door de bewuste wandschilderingen in Arezzo en dat hij ze herhaaldelijk was gaan bekijken. | |
[pagina 75]
| |
Componisten zijn kinderen van hun tijd. Hun emoties over eigentijdse kunstwerken waarvan de artistieke kwaliteit soms wel te wensen overlaat, hoeven geen verbazing te wekken. Het door Liszt zo bewonderde fresco van Kaulbach en de tekening van Zichy, die hem tot merkwaardige symfonische gedichten inspireerden, waren bepaald geen meesterwerken. Artistieke smaak is niet alleen een tijdsgebonden modeverschijnsel maar ook een subjectieve aangelegenheid waarbij de sociaal-culturele achtergrond en de persoonlijke relaties van de componist een niet te onderschatten rol spelen. Indien een toondichter soms een minder gelukkige keuze maakte op een ander artistiek gebied, betekent dit nog niet dat zijn emotie minder oprecht en zijn muzikale inspiratie van een lager gehalte zouden geweest zijn. Moessorgski's Beelden uit een tentoonstelling ontstonden uit een diepgevoelde smart over het plots afsterven van zijn vriend en geestesgenoot in eenzelfde nationaalgerichte kunstbeweging. De weinige teruggevonden tekeningen en ontwerpen uit de tentoonstelling van 1874 doen ontstellend protserig en folkloristisch aan. Zonder Moessorgski zou er over de Russische kunstenaar Victor Hartmann wel nooit meer gesproken worden buiten de landsgrenzen. Hieruit blijkt dat een componist om het even welk medium kiest, waaruit hij de nodige emoties kan puren om zijn muze op te wekken. Bepaalde componisten schijnen meer dan anderen, geneigd te zijn om visuele kunst in muziek om te zetten. Liszt heeft het niet gelaten bij Lo Sposalizio van Rafael en Il Pensieroso van Michelangelo, het fresco De Hunnenslag van Kaulbach en de tekening Van de wieg tot het graf van ZichyGa naar eind5. Het Rozen wonder in zijn Elizabetoratorium werd rechtstreeks door een fresco van Moritz von Schwind geïnspireerd en zijn Dodendans zou schatplichtig zijn aan de fresco's Il Trionfo della morte in Pisa. Zelfs zou Liszt bij de compositie van zijn symfonisch gedicht Mazeppa, een schilderij van zijn Franse tijdgenoot Chassériau in gedachten gehad hebben. Debussy die als impressionist zeer ontvankelijk was voor optische indrukken, zoals reeds over het algemeen blijkt uit de titels van zijn werken, heeft ook meer dan eens een aanknopingspunt gevonden in de beeldende kunsten. Behalve zijn pianopreludes Danseuses de Delphes en Canope, schreef hij het vinnige pianostuk L'Isle joyeuse naar L'Embarquement pour Cythère van Watteau. Zijn jeugdwerk Printemps, dat hij als laureaat van de Romeprijs in Italië schreef, werd naar De Lente van Botticelli opgevat, en de eerste uitgave van de orkestpartituur van La Mer werd gesierd met een reproduktie van de Japanse houtsnede De grote golf van Hokusai. Zelfs werd zijn pianostuk Poissons d'or ingegeven door een paneeltje met Japans lakwerk. Robert Herberigs die zelf ook schilderde en schreef, verbond graag de plastische kunsten en de literatuur met de muziek. Behalve vier schilderijen van Botticelli
Arnold Böcklin, Het Dodeneiland. Museum der bildende Künste, Leipzig.
| |
[pagina 76]
| |
Ernst Barlach, De Fluitspeler. Middelheimmuseum, Antwerpen.
en vier etsen van Breugel, bewerkte hij nog de beroemde lithografie La Revue nocturne van Raffet met de samengaande ballade van Zedlitz en hij schreef ook muziek ter ere van Watteau. Naast drie werken van Van Gogh en twee van Breugel, heeft Marinus De Jong het schilderij De Draad van Ariadne van zijn jongere tijdgenoot Walt d'Aquavilia verklankt in zijn pianostuk Innerlijke Bewogenheid, waarbij hij zelf een gedicht schreef. In zijn Rembrandtsymfonie gaf Arthur Meulemans een muzikale psycho-analyse van de rijpere zelfportretten van de grote Hollandse schilder en in zijn orkestwerk Tableaux bracht hij drie preludes voor schilderijen van Van Eyck, Buffel en Saverys. In zijn Middelheimsuite zette hij zeven beeldhouwwerken op muziek en verder schreef hij nog een Kermisfantasie naar Teniers, een orkestsuite Pieter Breugel en een opera Adriaan Brouwer. De toeneiging van een componist om aan schilderijenmuziek te gaan doen, vindt haar oorsprong meestal in een veelzijdige artistieke belangstelling en begaafdheid, in het milieu en de relaties. Er is ook het muziektechnisch experiment en dit speelde zeker mee voor Liszt die een vooruitstrevend componist was die verstrekkende modernismen aanwendde. Ook contrapuntisten als Max Reger en Marinus De Jong moeten het verklanken van picturale modellen als een technische uitdaging beschouwd hebben. Het is boeiend om na te gaan hoe componisten een beeldend kunstwerk in muziek trachten om te zetten. Een statische momentopname tot leven brengen, d.w.z. dynamisch maken, veronderstelt een transpositie van het ruimtelijke naar het tijdelijke vlak. Dit kan gebeuren door een verlenging van het afgebeelde in de tijd, bijv. door een aantal bewegingen muzikaal op te roepen die het verstarde gebaar losweken en omspinnen, nl. voorafgaan en volgen. Hierbij wordt de - in een schilderij gesuggereerde doch gestolde - beweging ingeschakeld in een logische reeks van bewegingen. Uiteraard is
Viktor Hartmann, Kuikentjes in eierschaal. Tekening voor het ballet ‘Trilbi’.
| |
[pagina 77]
| |
Viktor Hartmann, De Hut op Kippepoten. Tekening voor het ballet ‘Trilbi’.
dit de omgekeerde bewerking van die van de beeldende kunstenaar, die het tijdelijk en ruimtelijk verlopende leven in één ruimtelijk beeld gevangen heeft. Uitbreiding van de beweging was duidelijk de werkwijze van Respighi in zijn Trittico Botticelliano. Het naderbij schrijden van de Drie Koningen werd in een muzikale climax weergegeven tot bij de apotheose van het geschilderde moment, nl. de aanbidding van het Kerstkind. In De Geboorte van Venus werden de aandrijvende schelp en toenemende straling van de godin hoorbaar gesuggereerd in een crescendo naar het hoogtepunt, nl. de aankomst, waarna de schelp afdobbert. In de meeste gevallen trouwens zoeken de toondichters naar mogelijke bewegingsprincipen op een schilderij om zich daaraan vast te klampen. In het stukje Gnomus laat Moessorgski de wanstaltige notenkrakersfiguur op hoge benen groteske sprongen maken en in Tuileries rennen, stoeien en twisten de kinderen. In Bydlo hotst de oude Poolse ossewagen over de hobbelige weg om aan de einder te verdwijnen. De Hut op kippepoten wordt in een heksenvlucht herschapen, zoals ook Alpaerts deed voor de Helse Optocht van zijn James-Ensorsuite. In deze laatste compositie werd dan voor Christus' Intrede te Brussel natuurlijk de karnavalstoet in beweging gezet. Afgebeelde muziekinstrumenten worden vanzelfsprekend tot klinken gebracht. In het eerste deel van Reger's Böcklinsuite speelt de vioolsolo van de vedelende monnik de hoofdrol en in Christus' Intrede laat Alpaerts het fanfarekoper schetteren terwijl hij in Helse Optocht, het tromgeroffel met cymbaalslag van het afgebeelde aapje weergeeft. In de Nachtelijke Wapenschouw van Herberigs hoort men zowel de verrijzende tamboer als trompetter uit het gedicht van Zedlitz spelen om de gevallen helden van Napoleon uit hun graf op te wekken. In Fresco's van Piero della Francesca laat Martinu de afgebeelde trompet, eigenaardig genoeg, door een altviool nabootsen. Indien er een dans of dansers afgebeeld zijn, ligt het voor de hand deze muzikaal uit te werken, zoals Mortelmans in zijn pianostukje Fra Angelico's Dansende engelen en Reger terloops in de Bacchanal van zijn Böcklinsuite deden. In De Lente naar Botticelli laten Debussy en Respighi de drie gratiën dansen en een mooi voorbeeld is ook de wijdingsvolle dans van Debussy's Danseuses de Delphes. In bepaalde gevallen worden omzeggens roerloze onderwerpen in muziek omgezet en dit kan alleen gebeuren door associatie met gedachten en gevoelens. In Drie Schilderijen uit een Tentoonstelling van Vincent van Gogh werd door Marinus De Jong de vervallen Kerktoren van Nuenen met het Boerenkerkhof rondom vastgeknoopt aan het Dies irae en de doodsklokken. Doch ook het enige bewegingsprincipe in het schilderij werd uitgebuit: bij het einde laat de componist de
Vincent van Gogh, De Oude Toren van Nuenen. Rijksmuseum Vincent van Gogh, Amsterdam.
| |
[pagina 78]
| |
Walt d'Aquavilia, De Draad van Ariadne.
rond de toren cirkelende vogels in een dwarrelende vlucht verdwijnen. Reger gaf een aangrijpend klankbeeld van het Dodeneiland van Böcklin door een stroom van passende gedachten en gevoelens op gang te brengen: onbehagen, ontzetting, dodenklacht, smart, opstandigheid, berusting, hoop en triomf van de geest. Vóór hem deed Rachmaninoff het enigszins anders en misschien nog genialer. Hij benutte de eerste noten van het Dies irae en het bewegingsprincipe van de roeiende boot in een moeizaam trekkend ritme van plonzende riemen. Ook de beklemming van de ziel en haar strijd met de duistere machten vertolkt hij en verder laat hij de schimmen van de afgestorvenen over het water dansen en de getransfigureerde levenszang van de bevrijde ziel tijdeloos in de ruimte zweven. De statische, massieve Poort van Kiew werd door Moessorgski weergegeven in een plechtstatige, heroïsche stijl met dreunende akkoorden en klokkengalm, die het monumentale onderwerp treffend illustreert en de verbeelding terugvoert naar de pracht en praal van het Tsarenrijk. De schitterende vondst om de verschillende taferelen door een gevarieerd promenademotief te verbinden, werd bij ons weten na Moessorgski niet meer toegepast, wellicht om niet in plagiaat te vallen en omdat zelden nog een zo groot aantal beelden in één compositie bijeengebracht werden. Meestal werden door een componist zowel de zichtbare motorische principes als de gemoedsbeweging en gedachtengang uitgewerkt. In Dodeneiland werden door Rachmaninoff beide technieken toegepast terwijl Reger alleen de psychische achtergrond weergaf. De emotionele uitdrukkingskracht is een van de sterkste troeven van de muziek en kan dan ook best uitgespeeld worden door de componist. Het is niet mogelijk het koloriet van een schilderij muzikaal te vertolken. Kleur is een specifiek aspect van de optische waarneming. Wel bestaat er zoiets als kleurwaarneming via de muziek wat men in de muziekpsychologie dan synopsie of kleurenhoren noemt, doch uit verder onderzoek is gebleken dat dit synesthetisch verschijnsel louter subjectief en persoonlijk is. Als het ene individu een toon als blauw ervaart, zal het andere dezelfde toon als zuiver wit waarnemen. Het aantal mensen die kleurindrukken langs de muziek opnemen, is trouwens zeer gering. Het heeft dus weinig zin dat een componist die zelf kleurprikkels uit de muziek zou opvangen, die zou trachten door te zenden daar ze helemaal niet of fundamenteel anders zouden overkomen bij de luisteraars. Wanneer de onvermijdelijke Liszt tijdens een orkestrepetitie méér blauw vroeg omdat de toonsoort het vereiste, is het zeer de vraag hoe de muzikanten dit hebben begrepen en uitgedrukt. Zonder twijfel speelt de gevoelswaarde die aan een kleur wordt gehecht, een grote rol in het kleurenhorenGa naar eind6. Wel kan in de muziek de tegenstelling licht-donker weergegeven worden. Een schilderij met lichte kleuren zal over het algemeen niet in sombere mineurtonen maar in helder majeur verklankt worden. Toch moet de kleurenweelde van het schilderij een rol gespeeld hebben in de artistieke emotie van
Constant Permeke, De Verloofden. A.C.L., Brussel.
| |
[pagina 79]
| |
Pieter Breugel, Dulle Griet. A.C.L., Brussel.
de componist en in dat opzicht heeft de kleur dan ook haar belang in de creatieve wisselwerking tussen schilderkunst en muziek. Een bepaald schilderij is niet herkenbaar uit een compositie. Twee verschillende componisten zullen eenzelfde schilderij anders weergeven en meestal in hun eigen vormentaal. Liszt gaf o.a. twee kunstwerken uit de Italiaanse Renaissance weer in een romantisch muziekidioom, dat van zijn tijd, evenwel met toepassing van zijn persoonlijke modernismen, Respighi deed het in zijn impressionistisch-romantische stijl met verwijzingen naar de Italiaanse Renaissancemuziek. Een uitgesproken expressionistisch schilderij kan bijna niet anders dan in een moderne, expressionistische muziek verklankt worden, bijv. Christus' Intrede te Brussel van Ensor door Alpaerts. Het galante Embarquement pour Cythère van Watteau werd door Debussy in een borrelende impressionistische stijl weergegeven die de triomfalistische frivole sfeer van het 18de-eeuwse Frankrijk uitstekend tot haar recht doet komen. Poulenc daarentegen behandelde hetzelfde schilderij als ‘fête champêtre’ in een ietwat banale valse-musette met een 18de-eeuws tintje. In feite is het onmogelijk om een bepaald schilderij in muziek weer te geven. Muziek is een abstracte kunst die de optische waarneming niet rechtstreeks kan doorseinen. Deze moet in het bewustzijn van de denkende en voelende mens veralgemeend worden, herleid tot haar abstracte essentie en dan pas kan het zichtbare omgebogen worden tot de andere, sonore bestaansvorm. Dit vergt evenals het technisch aspect van de muzikale uitbeelding, een bepaalde denkarbeid vanwege de componist. Die kan het echter ook houden bij loutere sfeerschepping, bij een intuïtieve weergave van de algemene stemming of gevoelsindruk die van één of meer schilderijen of zelfs een picturale stijl uitgaat. Het gebeurt dan ook dat een componist de oorspronkelijke titel van een schilderij laat vallen en een nieuwe, meer suggestieve titel bedenkt. L'Embarquement pour Cythère werd door Debussy L'Isle joyeuse genoemd en daardoor werd de sfeer van het schilderij als hulde aan de Liefde verduidelijkt. Granados was een vurig bewonderaar van Goya en maakte zelf enkele tekeningen in diens stijl. Zijn pianosuite Las Goyescas bevat slechts twee titels die op werken van de 18de-eeuwse Spaanse schilder teruggaan. De componist vereenzelvigde over het algemeen zijn pianostijl met de frisse galante en typisch Spaanse sfeer van Goya's tapijtkartons in het Prado. Bij de overgang van een statische naar een dynamische kunstvorm zoals de muziek, wordt de literatuur vaak als schakel, als overstap gebruikt. Inderdaad is zij een ideale geleider van het concrete zien naar het abstracte horen, daar zij evenals de muziek abstraheert en beweging brengt doch principieel op een rationeler manier. Liszt heeft dit onmiddellijk begrepen, want reeds bij zijn Pensieroso voegde hij een toepasselijk kwatrijn van Michelangelo zelf en toen hij in 1857 het plan opvatte een symfonische wereldgeschiedenis te componeren op de fresco's van Kaulbach in Berlijn, achtte hij de medewerking van een dichter onontbeerlijk. In zijn Nachtelijke Wapenschouw benutte Herberigs zowel de prent van Raffet als het aan de basis liggend gedicht van Zedlitz. Wellicht omdat literatuur een handig bindmiddel is tussen beeld en toonkunst, maakten sommige componisten gebruik van een muziekvorm waarbij tekst te pas kwam. Marinus De Jong schreef zijn Proverbia Bruegeliana voor soli, koor en orkest op een tekst van Bert Peleman en Herman Roelstraete deed dit in zijn Passie volgens Rubens voor recitant, koor en orkest
Auguste Raffet, De nachtelijke Wapenschouw. Kon. Bib. Albert I, Prentenkabinet, Brussel.
| |
[pagina 80]
| |
op een tekst van Anton van Wilderode. Bij deze werkwijze komt dan het Gesamtkunstwerk om de hoek kijken. De transpositie van beeldende kunst naar muziek kan ook gemaakt worden door de dans die zowel een tijdelijke als ruimtelijke kunst is, en waarbij dan het procédé van de bewegingsuitbreiding aanschouwelijk gemaakt wordt. Het gebaar wordt hoorbaar en zichtbaar losgehaakt en ontwikkeld in een reeks van bewegingen die hun aaneenschakeling vinden in het argument. Componisten zoeken het dikwijls langs deze weg, bijv. Reynier Vander Velden met zijn ballet Dulle Griet naar Breugel en Jacques Chailley met zijn ballet La Dame à la licorne naar de beroemde Franse wandtapijten in Cluny. Dergelijke composities kunnen afzonderlijk of met koreografie uitgevoerd worden en uit de balletmuziek kan achteraf een kortere symfonische suite getrokken worden, zoals Vander Velden trouwens deed. Ten slotte kan een toondichter nog verder gaan in de ruimtelijke en tijdelijke uitbreiding van een schilderijenmuziek, nl. in de opera. De opera Las Goyescas van Granados ontstond op basis van de succesrijke pianosuite waarbij de gekende titels dan aaneengelijmd werden door een verzonnen verhaal. Dit gebeurde ook voor de opera The Rake's Progress van Stravinski naar acht satirische prenten van de 18de-eeuwse Engelse schilder William Hogarth. In zijn opera Mathis der Maler nam Hindemith, die zelf ook schilderde, als uitgangspunt de biografie van de 16de-eeuwse Duitse schilder Matthias Grünewald. Maar hierin werden ook drie geschilderde taferelen uit zijn beroemd Isenheimer Altar muzikaal verwerkt die tevens afzonderlijk in een symfonische suite bijeengebracht
Pieter Breugel, De Zomer.
Intrede van Christus in Brussel, detail (1888), olie op doek, 258 × 431 cm.
werden. Met de schilderijenopera zijn we ten volle bij het Gesamtkunstwerk aangeland. Allicht sluimert er in elk kunstenaarsgemoed een bewust of onbewust verlangen naar synthese, de oude droom van de Homo Universalis van de Renaissance. In zijn onverzadigbare geesteshonger tracht de mens zoveel mogelijk artistieke ontroeringen te verenigen om zijn kunstgenot op te drijven. Ook hier laat het hoger streven niet af naar de alomvattende metafysische vervulling van zijn eeuwige en ondeelbare ziel. Godelieve Spiessens |
|