Video in Wallonië (en Brussel)
De titel van dit artikel is al voldoende om iemand in verlegenheid te brengen.
Is het nog mogelijk te spreken over video zonder nader te omschrijven wat er precies bedoeld wordt?
Zowat de enige bekende vorm van video bij het grote publiek is het fenomeen van de videorecorder en zijn logisch gevolg: de film op cassette. Zelfs al schakelen we deze (de meest gangbare) opvatting uit, dan nog staan we versteld van de grote verscheidenheid van video-art tot video-clip.
Als we de nog jonge geschiedenis van de video moeten schematiseren zouden we vier fasen kunnen onderscheiden. De videokunst is zich in het begin tegen de televisie gaan afzetten. De televisie heeft daartegen gereageerd juist door gebruik te maken en te profiteren van de artistieke experimenten in de video-kunst. Dit alles heeft geleid tot televisiekunst. Onder invloed van een aantal beoefenaars en theoretici is men stilaan gaan nadenken over het specifieke karakter van het medium. Dit gaf dan weer aanleiding tot het overtollig en barbaars concept: video-video.
De jongste jaren zien we langzamerhand het ontluiken van wat Chris Dercon noemt ‘une forme de pluralisme tolérant’. Hij voegt daaraan toe: ‘il ne s'agit plus de la problématique de la signification, du message, mais bien de la diversité des désirs et de la pratique’.
Het is wellicht om de totaliteit van onverzoenbare benaderingen van het medium te benoemen dat de term ‘vidéo-création’ werd uitgevonden. Dit label kwam goed van pas voor diegenen die graag mensen vanuit verschillende hoeken gegroepeerd zagen onder een zelfde vlag. Museumconservators, lui van de officiële, communautaire en onafhankelijke televisies, ex-socio-culturele animators, journalisten en theoretici van alle slag, zij vertegenwoordigden evenzovele standpunten inzake het elektronisch beeld. Ze gingen voor enige tijd hun conflicten en tegenstellingen uit de weg en schaarden zich in een euforie eendrachtig achter de verdediging van de jongstgeborene onder de media. In naam van de video trokken zij ten strijde tegen de hegemonie van de andere vormen van uitbeelding. Ze engageerden zich voor de video zoals men vroeger op kruisvaart trok of zoals men in een klooster trad: het doel was de ongelovigen te overtuigen. Er was geen sprake meer van om een bepaalde richting of een specifiek artiest te verdedigen, wel een medium. Dat alles gebeurde in naam van een collectieve, futuristische hallucinatie waarvan de aanhangers reeds jubelden bij de gedachte de cinema onttroond te zien door de video. Het is heel goed mogelijk dat die houding in verband kan gebracht worden met het passioneel opbod zoals dat ook nu nog gebeurt i.v.m. de nieuwe technologieën. Ze worden gezien als het universeel wondermiddel tegen het kwaad dat de westerse wereld bedreigt. 1984 zal ongetwijfeld als het jaar van het uiteenvallen van het videofront de geschiedenis ingaan. De meningsverschillen die voor een tijd werden vergeten, zijn terug aan de oppervlakte gekomen. Ze zijn feller geworden gedurende de vele festivals die het videoghetto van Montbeliard naar Montreal hebben gevoerd over Locarno, Den Haag, Amsterdam en San Sebastian. Op de planeet video heeft het verdovende ‘peace and love’ plaats gemaakt voor een heilzame agressiviteit. In die
grote verscheidenheid van stromingen zal het medium wellicht juist haar vitaliteit vinden. Het concept ‘videocreatie’, tot nu toe allesomvattend en oecumenisch, komt nu naar voor als veel meer ambigu, als een soort tweesnijdend zwaard. De enen zullen verdergaan die term in zijn zeer brede betekenis te aanvaarden, nostalgisch terugblikkend op de tijd dat het goed leven was in het videowereldje; de anderen zullen koppig volhouden om de term terug te brengen en te beperken tot zijn betekenis van creatie stricto sensu en dat wil zeggen met bestaande elementen komen tot nieuwe associaties.
Claude Haïm, directeur van Image Vidéo Bruxelles, herinnert er ons aan dat de enige definitie van video van een technologische orde is. Het staat daarnaast iedereen vrij een keuze te maken naargelang het belang dat hij hecht aan een specifiek gebruik van het medium. Het gaat er nu niet meer om een medium als dusdanig te verdedigen, wel kunstenaars, scheppende mensen die gebruik maken van een medium. Het is volkomen gelijk of het nu gaat om schilderkunst, fotografie, film of zelfs video.
De kinderjaren van de video zijn voorbij, hopelijk verliezen de polemieken die het begin van de volwassenheid hebben gekenmerkt hierbij hun belang.
De inleiding tot het onderwerp dat wij willen aansnijden zal wat lang geweest zijn, maar wel noodzakelijk op het ogenblik van de ommekeer die zich binnen het videodomein schijnt te voltrekken. Maakt het francofone landsgedeelte momenteel ook een belangrijke mutatie mee inzake de toepassing van het medium? Na een periode die wij metaforisch als pervers polymorf zouden kunnen definiëren - een periode waar de diverse benaderingswijzen van het medium in een soort ongedifferentieerde symbiose samenleefden - kunnen we nu vaststellen dat er bepaalde opties genomen worden die een ‘videografische politiek’ willen uitstippelen.
Wanneer men in het zuiden des lands spreekt over video, dan maakt men impliciet allusie op de onafhankelijke produktie d.w.z. deze die niet onder de bevoegdheid valt van de officiële RTBF-televisie. Dit moet meteen genuanceerd worden want RTBF-Liège associeert zich via het programma ‘Vidéographie’ met onafhankelijke producers voor de produktie van videogrammen. En dan nog moet de idee van ‘onafhankelijke produktie’ gerelativeerd worden, want zowel de produktie-ateliers als de communautaire televisies worden ten dele gesubsidieerd door het Ministerie van de Franse Gemeenschap.
Binnen die Franse Gemeenschap blijkt de richting inzake video stilaan vastgelegd. Het is een relatief recent fenomeen. Die richting ligt dan in een verbondenheid met de ‘traditie’ van de documentaire. Deze traditie kent haar oorsprong in het begin van deze eeuw binnen het domein van de film met Henri Storck, overigens de stichter van het Centre Bruxellois de l'Audio-Visuel.