diksmuide
ze ruiken naar vermoorde herinneringen
aan bebloede jonge mensen
Papaverbloemen bezingen het akkerland
Alleen de paarden kennen 't land
van schedels en van schreien
het landschap meldt zich aan
Het zoete zure polderland.
‘En kan er ook niet gedacht worden aan de mogelijkheid (de wenselijkheid) om, af en toe, een korte richtinggevende tekst i.v.m. poëzie überhaupt in te lassen? Mede omdat in het inleidend woord van voorzitter Storme (zie het allereerste blad van de allereerste jaargang) de optie “kunstopeiding” vermeld werd...’ (Zie: ‘Vlaanderen’, nr. 173, p. 403).
R.V.
WAT GUIDO GEZELLE ANTWOORDDE (o.i. welbewust vulgariserend-belerend in het spoor van Maerlant en Boendale) aan Agricola, een correspondent van Loquela die vroeg naar ‘een onderhandelinske over het maken van verzen en over het rijmen’:
Mijn achtbare Heer Agricola,
Daar zijnder, ongelukkiglijk, veel meer die durven verzen maken als die kunnen, late staan van dichten, dat nog een geheel ander paar mouwen is. Nu, aangezien ge daarop verlekkerd en verliefd zijt,
een reke of twee, op rijmen,
in 't vlaamsch, aaneen te lijmen,
zoo begeeft u bij 't volk en horkt (luistert) het af. Het waar volk van Vlanderen rijmt en dicht, ja, dicht geheele dagen. ‘Noch tale noch teeken,’ bij voorbeeld, is gerijmd van 't volk: ta van tale, en tee, van teeken, dat zijn twee rijmen, voorslaande of stafrijmende rijmen. Zoekt nu zelve nen keer of ‘Ziek en zuchtig’ ook geen stafrijmend vers van 't volk en is, en horkt of gij geene andere zulke stalen tegen en komt.
Wilt gij ze opteekenen, onthier (tussen hier) en eene weke zult gij al eenen schoonen voorraad hebben, om na te maken, en, zoo gij wilt, mij op te zenden.
Ik hechte immers hoogen prijs aan die eenvoudige volkspoësis, die echter is en hooger strekt in 't verledene van onze vlaamsche tale als al 't gene naderhand den name draagt of gedregen heeft van rijm- of dichtgedaante. Gij zult ook spreuken hooren die anderszins rijmen en klinken als de bovenstaande, bij voorbeeld: ‘In nen haai / en nen draai’ hoort men dikwijls.
De oude raadsels rijmen meest altijd, en op alderlei wijze, hoe ouder hoe prachtiger, spijts al de banden en de regels van sommigen, die, verkeerd genoeg, peizen dat de wetten van de vlaamsche rijm- en dichtkonste eerst gesnekkerd (uitgesneden, uitgekerfd) moeten zijn, gelijk leesten, en de rijmen en de dichten achternaar (nadien) daarop en daaraan geschoeid, gerokken en gespannen (termen uit de schoenmakerswereld i.v.m. het bekleden van de leest met de schoen in wording).
Vindt de wetten maar en maakt ze niet, noch en aanvaardt geene andere als die gevonden en, met veel zorge, waar genomen zijn, dan zult gij eens op het eigen speur geraken om ook te rijmen en ja zelfs te dichten. Ik groete u, Agricola, en blijve ulieden
LOQUELA. (1 okt. 1881)