| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Gerard Bauwens
Prijs van publiek in tekenwedstrijd Ronse 1979
Gerard Bauwens werd geboren te Gent op 26 januari 1947 en studeerde aan de Academie van zijn geboortestad van 1963 tot 1971. Hij behaalde de medaille van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, een aantal eervolle vermeldingen, de prijs Dutry (1970), de prijs Pro Civitate (1971) en laatst de Prijs van het Publiek van de Stad Ronse 1979. Hij stelde reeds tentoon te Gent, Brussel en Parijs.
Het werk van Gerard Bauwens heeft tot onderwerp de menselijke figuur in een veelvuldigheid van aspecten. De schoonheid van een meisjesgelaat, van een vrouwengestalte boeit hem en inspireert hem tot een lyrische vormgeving, waarin hij sensualiteit en tederheid verzoent en het louter lichamelijke weet te ontstijgen door een sterke bezieling van binnenuit. Zijn personages kijken de toeschouwer meestal niet aan: hun blik is afgewend of neergeslagen en dit verleent hen een roerloze rust en een diepe tijdeloosheid. Steeds minder frequent wordt de afbeelding van één personage, steeds groter evenwel de verscheidenheid in houdingen. Die vormen aldus de uitgangspunten van breed opgezette, uiterst evenwichtige composities, waarin de samenvoeging der figuren niet enkel een kwestie is van uitwendige structuur, maar vooral in een diepere onderlinge verbintenis gebaseerd is. Pas hieruit geeft zich de volle inhoud en zin van het werk prijs, gedragen door een dichterlijke,
Foto Marcel De Backer, Gent
niet zelden romantische titel, die het werk als een bekoorlijk plastisch poëma aandient. Even persoonlijk en virtuoos als deze inhoud en compositie is de techniek van Gerard Bauwens, die overwegend in zwart-wit werkt. Uit de ontelbare trekjes en krulletjes doemen de gestalten voor u op, levend en ademend. Hun subtiliteit noopt tot naderen om dit kleine technische wonder te ontraadselen, maar terzelfder tijd dwingen ze op een afstand terug, vanwaar hun volume en beweeglijkheid, en daarin hun volle plasticiteit gaat spreken.
Gerard Bauwens draagt van geen enkele stijlrichting het etiket, is klassiek en tevens van zijn tijd, kortom schepper van een schoonheid die van alle tijden is. (Peerstr. 16, Gent).
Lisette De Backer
| |
Ulrich Bouchard
1e Poëzieprijs van stad St.-Truiden en tds. Appel
‘A 3587 Made in Belgium’ staat op de rand van afgescheurd, vergeeld behangpapier, dat uit een reeds eerder gebruikte enveloppe van een taleninstituut komt. Als de inhoud eenmaal op tafel is uitgespreid, kijk je tegen een collage van stukken uit een foto-ontwikkelomslag, blaadjes uit een Chinees notitieboekje, reklamefolders en een paar velletjes uit het opneembloknootje van een garçon. Geen twijfel mogelijk, deze correspondentie komt van Ulrich Bouchard (32), auteur van gedichten, reisverhalen, citaten, sprookjes, science-fiction.
Dezelfde bonte chaos vertoont zijn levensloop. Hij is meestal onderweg, in steeds weer een andere rol. De afgelopen zeven jaar betekenen een zwerftocht door een 20-tal landen, waar hij opduikt tussen zigeuners en in het circus, als handelsreiziger of als vertaler aan de Catalaanse universiteit. Een oude hoeve in Putte-Stabroek... Putte-Stabroek is het meest recente rustpunt in deze reis, maar alles wijst erop dat zijn verblijf daar ook z'n langste tijd gehad heeft.
Het telkens wisselen van rol brengt Ulrich aanvankelijk tot een keuze voor het toneel, als acteur. Spoedig wordt dat cabaret bij groepen als K-klein en Kreatus. En vandaar is het een kleine stap naar de organisatie van poëzie-avonden in Antwerpse pleisterplaatsen als herberg Sint-Matthijs (1970) en theatercafé 't Natiepeerd (1973). Intussen verschijnt de bundel ‘Figuur uit niemand’ (1968) en worden citaten van hem opgenomen in de verzamelingen van Gerd de Ley. Meer dan 10 jaar na dat debuut wint Bouchard een gedeelde eerste Poëzieprijs van de
stad Sint-Truiden (1979) met het korte gedicht ‘De Fee Gezien’. Tijdschrift Appel, organisator van deze prijsvraag, laat in oktober 1980 een Appel-Special verschijnen, waarin de reeks ‘Wildernis’ van Ulrich Bouchard werd opgenomen.
Intussen verschijnen ook publikaties in andere bekende of totaal onbekende tijdschriften: Tmuzet, Argus, Stic, Te Vroeg Donker, Vermiljoen, Trinity en Zuidwesthoek. Een verzameling reisverhalen en een SF-vertelling staan in de startblokken voor de drukpers, een mythologisch sprookje vraagt nog wat geduld. Toekomstplannen? Nieuw behang kopen wellicht... (A. Swinnestraat 23, 2090 Putte-Stabroek)
Frits Schetsken
| |
Camille Broodcorens 70
Talrijke kunstenaars uit het binnenland vestigen zich aan onze Vlaamse kust om er hun levensavond door te brengen. Zo ook het echtpaar José Galmache - Camille Broodcorens. Hij is kunstschilder en criticus, zij is kunstschilder, etser, maar vooral poppenmaakster (o Ter Hulpen 8-11-1910). Haar vader Pierre Broodcorens was letterkundige en bezorgde haar een zeer kunstminnende thuis, waar veel kunstenaars over de drempel kwamen. Zo was het als vanzelf dat zij kunststudies deed, om tenslotte een wel heel biezondere vorm van creativiteit te ontdekken, het maken van folkloristische poppen. Daar had haar kunstopleiding niet zo heel veel toe bijgebracht, behalve misschien de lessen van beeldhouwer Dolf Ledel.
Vanaf 1939 (Brussels ‘Salon de la poupée’) tot voor kort in haar nieuwe woonplaats Nieuwpoort, volgden de tentoonstellingen elkaar op en kenden veel succes, o.m. in het Paleis van Schone Kunsten
| |
| |
Pop: Wandelende dorpspastoor
en in het Museum voor Kunst en Geschiedenis, waar ze jarenlang voor de poppencollectie van de folkloreafdeling opdrachten vervulde. Maar de mooiste opdracht was de bestelling van zes poppen door ons koningspaar voor de kinderen van een bevriend vorst.
‘Met veel fantasie en virtuositeit beeldt ze typische personages uit, afkomstig uit het volksleven. Haar inspiratie vond ze dikwijls in de armoede die in vroegere tijden in het platteland heerste evenals in de achterbuurten van de grote steden.’ (DVL). ‘Alles wat bij deze folkloristische poppen behoort’ zo verklaart ze, ‘heb ik zelf vervaardigd; zowel het gezicht als de kledij en de werkinstrumenten. Alle hebben een typisch Vlaams karakter en bevatten enorm veel humor, zowel de “Wandelende dorpspastoor” als de “Kantwerkster”, zowel de “Landloper” als “Marieke Meiboom”, het “Bloemenvrouwtje van de Brusselse Grote Markt”.’ Even Vlaams trouwens als haar illustraties voor ‘Pallieter’ van Timmermans, die een vriend van haar vader was. Wij wensen haar en haar echtgenoot nog vele jaren kunstvreugde! (Franslaan 31, Nieuwpoort).
| |
Kunstschilderes
Marie-Josée Clerx 60
Binnen de groep der naïeve kunstenaars in Vlaanderen neemt Maria-Josée Clerx een totaal aparte plaats in. Haar doorbraak in de artistieke wereld realiseerde ze na een bekroning door de Stad Hasselt ‘om het volkse, naïeve karakter en de lietlijke kinderlijke eenvoud’ van haar werk. Als autodidact is zij er dan binnen de kortste tijd in geslaagd een volkomen eigen stijl op te bouwen binnen het concept van de naïeve kunst. Haar werken vertonen een sterk-persoonlijke vormconceptie en verwerking van de materie. De kunstenares heeft haar eigen fantasmagorische droomwereld gecreëerd binnen een persoongebonden artistieke creatie-drang.
Haar thematiek put ze uit de gewone realiteit van elke dag die haar omringt: een fait-divers, een anekdote, een kleine gebeurtenis, weten haar te boeien en onmiddellijk komt het gebeurde tot leven, wordt het omgezet in vormen, materie en kleuren tot een sprookjesachtige assemblage. Nochtans is het werk méér dan een simpele artistieke herschepping van een anekdote. Het bevat telkens een verhaal, een boodschap of een stille wenk. Soms zijn deze speels of zelfs ludiek, maar geregeld ervaren wij ook het engagement van de kunstenares, zoals in de werken ‘Wounded Knee’, ‘De Liefdesbrief van Vermeer’... enz.
Uniek in de wereld der naïeven is ze eveneens in haar techniek, haar verwerking van de materie en de assemblage ervan. Op een verfijnde manier verwerkt ze schilderkunst, kleine objecten, collages... tot een subtiele drie-dimensionele ruimtevullende compositie, beheerst in de vorm en de verfijning van een zacht kleurenpalet met een brede waaier aan tinten. Speels en argeloos op het eerste gezicht zit telkens dat kleine symbool verscholen in en achter dat schijnbaar kinderlijk-naïeve gegeven van het aangeklede poppetje of het speelgoedautootje.
Werk bevindt zich o.m. in de verzameling
van het Musée de l'Art Naïf de l'Ile de France en werd gereproduceerd in het boek ‘L'Arche de Noë’ (Editions Max Fourny - Arts et industries - Paris). (Luikersteenweg 180, 3500 Hasselt).
Erik Pattyn
| |
Romancier Jan Colson 60
Onder de jongste zestigers is Jan Colson wel een markante figuur. Geboren te Overrepen / Tongeren (17-12-1920) vertoont hij de onvervalste trekken van de Zuidlimburger. Daarom is hij zo rechtlijnig en consequent: waarop hij eens zijn denken heeft afgestemd, blijft de trouw onveranderlijk gericht. Zo heb ik Jan Colson steeds gekend. En zo herken ik hem in zijn boeken. Ook dat hij pas betrekkelijk laat tot publikatie kwam - zijn eerste boek verscheen in 1964 - bewijst hoe hij zijn ervaringen eerst na een intense rijpingsperiode verwoordt. Want Jan Colson beschrijft slechts wat hij heeft ervaren.
Het leven - ondanks de oorlog - is hem in dit opzicht zeer gunstig geweest. Hoe men 't ook beschouwe, de oorlog met alle wee en heimwee heeft hem gelouterd tot een man met ervaring en een rijk arsenaal aan mensenkennis. Als milicien klasse 1940 verbleef hij vier maanden in Zuid-Frankrijk. Thuis gekomen werd hij in november 1942 door de Duisters als verplicht tewerkgestelde over Wenen en Joegoslavië naar Griekenland vervoerd, alwaar hij aan de bouw van spoorwegbruggen arbeidde. Hij leerde er al de gruwelen van de oorlog kennen. Met ‘verlof’ in augustus 1943 dook hij onder tot bij de bevrijding in september 1944.
Maar de bevrijding maakte hem niet vrij naar de geest. Hoewel hij in 1947 met Lowieza Deborre een gelukkig huwelijk aanging en een mooi gezin stichtte (3 kinderen, thans 4 kleinkinderen) bleef de
| |
| |
oorlogsperiode als een obsessie van haat en angst hem drukken. Tot hij tot het schrijven kwam en hierdoor meteen zijn herinneringen en kwellingen kon afreageren. Zo ontbolsterde hij zich tot de aanhankelijke en gemoedelijke Limburger, tot de bedachtzame en wijze verteller.
Zo ontstonden zijn oorlogsromans, waarvan het scenario zich in Griekenland of Joegoslavië situeert: ‘500.000.000 drachmen’ (1964); ‘50 Griekse schapen’ (1966); ‘De Servische vlinder’ (1968) (bekroond door de provincie Limburg); alsmede de zo pas verschenen roman ‘Ik ben een Kaïn’. In 1972 publiceerde hij bovendien ‘Het muildier’, een psychologische roman die speelt tijdens de druivenoogst in Zuid-Frankrijk. Al deze titels verschenen bij het Davidsfonds te Leuven. In eigen beheer bracht Jan Colson in 1978 ‘Sprankels voor je hart’, een bundel oorspronkelijke gezegden en aforismen, in momenten van bezinning gerijpt; zij karakteriseren hem niet slechts als een scherp waarnemer en schrander auteur, maar vooral als een pittig en oordeelkundig denker.
Jan Colson, één wens slechts: leef en werk zó voort, over de jaartallen heen! (Elderseweg 50, 3700 Tongeren)
Juliaan Haest
| |
Achilles Cools
Laureaat Prijs Schilderkunst van Lions-Antwerpen-Voorkempen
Schilder-graficus Achilles Cools werd geboren te Grobbendonk op 24 oktober 1949. Hij deed succesvolle studies aan de Antwerpse Kon. Academie van Schone Kunsten, nam deel aan talrijke groepstentoonstellingen en exposeerde ook reeds vaak individueel. Werken van hem bevinden zich in de verzamelingen van Staat, Provincie en Gemeenten en in ettelijke privé-collecties, want de waardering die hij wist te veroveren is zeer groot. Ook ontving hij reeds diverse prijzen en onderscheidingen zoals de Jesicaprijs, Gaverprijs, da Vinci-prijs en prijs Bruna, waar de 2e aquarelprijs van de Antwerpse Lions Club zich verleden jaar kwam bijvoegen.
Zijn werk wordt als volgt door de bekende kunstcriticus Remi de Cnodder getypeerd: ‘De kunst van Achilles Cools is een kunst die de toeschouwer ontwapent door eenvoud en zuiver gevoel. Meteen hebben wij twee duidelijke karakteristieken genoemd welkre refereren naar de Kempen en de Kempense mens. Ook in de onderwerpen dringt de wezenheid van de Kempen zeer sterk door. Inderdaad, Achilles concentreert zich volledig op zeer eenvoudige objecten, maar hij onttrekt ze in zekere zin aan hun natuurlijke omgeving om ze als symbolen te kunnen aanwenden, om er zijn sprookjesverhaal mee te scheppen. Niet omwille van het feit dat deze kunstenaar fervente
‘Waternimf’
bewonderaars en verdedigers heeft, dat wij deze kunst een zeer verfijnd poëtisch halo toeschrijven, maar wel omdat Achilles over de subtiele antennes beschikt om een werkelijke poëzie uit de natuur en uit zijn verbeelding te puren. Het kan intuïtie zijn, maar in elk geval een intuïtie die beheersing met overgave combineert. In zijn optiek is Cools tevens een visionair, want hij ontdekt werelden in de dingen waaraan elke mens achteloos voorbijgaat. Men hoeft maar te kijken hoe hij een graspol, een vogel of enkele eenvoudige natuurelementen observeert en ze nadien met een geraffineerde schriftuur een nieuw en eigen leven laat leiden. Het gaat tevens om de spiritualiteit waarmede de simpele dingen, de simpelste dingen bedoelen wij, in hun stilte en roerloosheid een personificatie worden van een heelal in de natuur. Het is een duidelijk sublimeren van de eenvoud om aldus de eenvoud een doordringende wezenheid te schenken waardoor wij eigenlijk beschaamd worden omdat wij dit alles niet zelf gezien hebben terwijl alles zo dicht in onze nabijheid was. Zo is de kunstenaar Achilles Cools een soort van alchimist die ons geheimen ontsluiert die wij eigenlijk allen zelf onder de hand hebben. Duidelijk is dat deze kunstenaar nergens beroep doet op exuberante vormen en beelden om de toeschouwer te boeien. Hij is een contemplatief kunstenaar, tevens een kunstenaar die over een eigen lyrisch timbre beschikt en die bovendien in sommige van zijn schilderijen een sprookjessfeer oproept en zijn verbeelding tot een ongerepte beelding voert. Achilles Cools vergemakkelijkt met zijn open en heldere kunst de relatie met de toeschouwer, en het is stellig zo dat hij zonder opzettelijkheid, een ruime appreciatie vindt.’ (Houterveld 3, 2440 Geel)
| |
Graficus Albert Daniëls
Laureaat Franciscus-prijskamp
Het is aangenamer en boeiender dit grafisch werk van Albert Daniëls te bewonderen dan wel om daar volle pagina's literatuur over te schrijven rond bedoelingen, strekking, stijl, tijdssituering enz. Het werk moet men bekijken.
Door de eenvoud en de ongecomplexeerde techniek maar met een grondige kennis van de etskunst, ontstaan prenten met een massa aan kleur, sfeer en vertelzin.
Het figuur dat geconfronteerd wordt met eigenaardige situaties en objecten blijft de centrale spil in het werk. De vaak terugkerende piramiden en driehoeken duiden op de belangstelling voor de vroegere culturen die als inspiratiebron dienen voor de relatie mens-kunde, macht-onmacht.
De mystiek, literatuur, bijgeloof en magie van voorwerpen en mensen houden het figuur in de ban en laten bij de toeschouwer
de nieuwsgierigheid ontstaan die aanleiding kan zijn tot humor of ernst. Alle ons omringende voorwerpen boeien. Elk ding krijgt een bijna symbolische waarde en wordt verheven tot irreële prenten die alleen kunnen ontstaan dank zij de verbeeldingskracht, het spirituele en de betrokkenheid van Albert Daniëls. (Dorpstraat 17, 3031 Oud-Heverlee)
| |
Kunstschilder Jos De Bie 80
Jos De Bie werd geboren op 11 oktober 1900 te Baardegem, waar hij nog steeds woont. Van 1914 tot 1921 studeerde hij aan de Academie voor Schone Kunsten te Aalst, waar hij de volledige studiecyclus van tekenen, figuur- en landschapsschilderen, in dag- en avondlessen doorliep. Hij was er leerling o.m. van Jan Van Malderen en Van Den Panhuysen. In die tijd viel er niet aan te denken om als kunstschilder zijn brood
| |
| |
te verdienen, temeer omdat Jos De Bie de zorg had voor een groot gezin met 6 kinderen. Hij is dan ook tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd werkzaam geweest in het schildersbedrijf. In zijn vrije uren echter bleef hij geregeld creatief aan het werk. Zijn vriend Piet Gillis (1887-1965) was hem daarbij een kostbare morele steun. Jos De Bie heeft eigenlijk niet zo veel geëxposeerd; af en toe in de streek, o.m. in Schellebelle. Enkele keren heeft hij tentoongesteld samen met Pater Raymond Carle, die eveneens in Baardegem geboren werd in 1896. Geleidelijk werd Jos De Bie in een bredere kring bekend, en naarmate de algemene levensstandaard steeg, nam de vraag naar zijn schilderijen ook toe. Vanaf 1965 kon hij zich bovendien geheel wijden aan de schilderkunst.
Jos De Bie is in de eerste plaats landschapschilder, hoewel hij ook mooie pentekeningen maakt. Allerlei motieven uit de streek Baardegem-Meldert-Hekelgem werden op het doek vastgelegd, zoals de kerk van Baardegem, de molen te Meldert, de thans verdwenen kapel van de H. Petronella, het Buggenhoutbos. De kern van zijn oeuvre echter wordt gevormd door zijn panoramische landschappen, brede gezichten op de zich ontplooiende velden van zijn streek. Zijn visie op het landschap is enigszins verwant met die van Frans Coppens, de landschapschilder die ook jaren in Hekelgem gewoond heeft. Maar Coppens was voor alles een tekenaar, bij wie de nauwkeurige lijn primeerde, terwijl Jos De Bie de voorkeur geeft aan het zachte samenvloeien van tinten en schakeringen. Jos De Bie bouwt zijn landschappen heel nauwkeurig op. Boven de einder rijst rustig en zacht een lichtende hemel, terwijl de velden langs diagonale bomenrijen en achtereenvolgende plans zich traagzaam naar de horizont verheffen. Als tonalist kan Jos De Bie zich vooral uitleven in het winterlandschap, met zijn ingehouden spel van zachtwitte, grijze en lichtroze tinten. Algemeen typerend voor Jos De Bie zijn trouwens de omfloerste kleuren die aan het wijde landschap een sfeer van innige verzonkenheid verlenen (Hoogstraat 19, 9391 Baardegem).
Prof. Dr. Frans Vyncke
| |
Kunsthistoricus Leo De Ren
Laureaat van de Koninklijke Academie van België
Op de plechtige openbare zitting van 15 december 1979 heeft de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België de kunsthistoricus Leo De Ren uitgeroepen tot laureaat van de Klasse der Schone Kunsten, waardoor zijn bekroonde studie over de familie Robijn-Osten voor opname in de ‘Verhandelingen’ in aanmerking komt.
Geboren te Brecht in 1955, volgde Leo De Ren de humaniora aan het St.-Jan-Berchmanscollege in Antwerpen en studeerde hij kunstgeschiedenis aan de K.U. Leuven, waar hij thans assistent is in het Departement Archeologie en Kunstwetenschap, Afdeling Middeleeuwen, Moderne Tijden en Hedendaags Tijdperk. De bekroonde wetenschappelijke monografie belicht leven en werk van de Ieperse renaissance-kunstenaars Joris Robijn, zijn broer Jan II en hun beider neef Peter Osten, die tijdens de woelige jaren na 1560 de Nederlanden verlieten en tot ca. 1600 in Duitsland carrière maakten. Daar droegen ze bij tot de verspreiding van de zogenaamde Floris- of groteskenstijl. Hun oeuvre, in hoofdzaak sculptuur en architectuur, omvat tevens vesting- en waterbouwkunde, schilderkunst en grafiek, alhoewel de twee laatstgenoemde disciplines alleen door schriftelijke overlevering bekend zijn.
Onder het pseudoniem Bern Geert van Brecht is deze kunsthistoricus ook literair actief. Zijn sterk gestructureerde gedichten, doorgaans zonder taalkundige franjes, getuigen tegelijk van (zelf)spot en latente gevoeligheid. Een paar toneelwerken die pro manuscripto in 1979 en 1980 ontstonden, ademen een zelfde sfeer uit; een auteur ‘voor wie het leven een gebaar is: vluchtig, omslachtig, niettemin gemeend’. (Mgr. Ladeuzeplein 22, 3000 Leuven)
Dirk Pauwels
| |
Kunstschilder Staf François 70
Wanneer wij het hebben over kunstschilder Staf François, dan denken we onmiddellijk aan twee zaken: landschapschilder en kenner van de materie ‘verf’.
Inderdaad, Staf is een kunstenaar die zich vooral uit in landschappen en hij is een gespecialiseerd kenner van verf en alles wat ermee verband houdt. Vandaar dat zijn werken niet alleen esthetisch de moeite waard zijn, maar dat zij ook schildertechnisch onberispelijk zijn.
Hij werd geboren te Aalst op 2 januari 1910 en volgde een twaalf jaar lange artistieke scholing aan de Academie te Aalst. Hij is leerling van A. Isaby, J. Van Malderen, Van De Panhuyze en generatiegenoot van Maurice Schelck.
Vele jaren lang heeft hij gewerkt als decorateur en later als chemicus in het labo van een kleurenfabriek. Vandaar zijn duidelijke liefde voor en zijn grondige kennis van de materies waarmee hij zich in zijn kunst zal uiten.
Hoewel hij altijd is blijven schilderen en geregeld deelnam aan groepstentoonstellingen, is het toch pas sinds de jaren 60 dat hij zich volop aan de kunst gewijd heeft. Hij had zich uit het beroepsleven teruggetrokken, en kon zich zo gaan uitleven op zijn atelier vóór het witte doek dat hij omvormde tot drager van zijn esthetische gevoelens.
Hij deed ook enkele buitenlandse studiereizen die zijn palet en zijn brede kijk op de natuur ten goede kwamen. Zo reisde hij naar Griekenland, Italië, Israël, waar hij telkens in contact kwam met een totaal ander licht, dat zijn exotische accenten legde op het landschap. Die indrukken heeft hij vastgelegd in een hele reeks doeken.
| |
| |
Eigenlijk is schilderkunst ‘omschrijven’ een verraad: een schilderij moet men ‘zien’, op zich laten inwerken. Maar toch wordt hier een zekere omschrijving verwacht. Volgens Prof. Dr. Fr. Vyncke ziet François de dingen uit een eigen standpunt en met een toets die, vooral in de speling van de zon op de dingen, zeer persoonlijk is. Allen die het werk van Staf François van nabij kennen zullen het daarmee eens zijn. Het gaat bij hem nooit om het realistisch weergeven: hij herschept de indrukken die hem bijgebleven zijn tot een werk dat doordrenkt is met zijn persoonlijke sfeer. Hij werkt a.h.w. ‘vanuit’ de natuur, maar niet ‘naar’ de natuur. De eigen gevoelsgeladenheid die hij in zijn werk legt is minstens even belangrijk als de weergegeven elementen waarvan hij zich bedient. Die sfeer weet hij trefzeker te ‘suggereren’: zij is verstild, niet uitbundig, ietwat melancholisch soms. Misschien is het meest eigene, het persoonlijkste in zijn werk juist dit suggereren. Een bewijs temeer van zijn meesterschap en zijn gerijpt kunstenaarschap: want hij weet ‘zichzelf’ mee te delen langs zuiver schilderkunstige middelen om, langs vluchtige maar zo exact gekozen toetsen. Daar juist begint de ‘kunst’, waar de werkelijkheid ophoudt zichzelf te zijn, maar vergeestelijkt wordt als drager van de persoonlijkheid van de kunstenaar. (Gustave Papestr. 82, Aalst)
Juliaan P. De Bussere
| |
Choreografe Olivia Geerolf
Tien jaar ballet Olivia Geerolf
Olivia Geerolf werd geboren te Brugge. Zij kreeg haar balletopleiding bij de Russische danspedagoog Sacha Ravinsky, die reeds bij haar 12e jaar de aandacht vestigde op haar enorme choreografische gaven. Gelijklopend met de balletstudie, studeerde zij muziek aan het Conservatorium te Brugge, en nadien aan het Kon. Muziekconservatorium te Gent, waar zij de cursussen notenleer, slagwerk, muziekgeschiedenis en orkestklas doorliep. Tien jaar geleden richtte zij de Brugse Balletschool op, van waaruit het gezelschap groeide dat haar naam draagt. Dit ensemble bestaat uit ongeveer 45 dansers en danseressen, tussen 12 en 25 jaar, allen studenten.
Het Ballet Olivia Geerolf gaf reeds vele voorstellingen in België, ook voor de Vlaamse Televisie, en eveneens in Duitsland, Oostenrijk en Nederland. Aldus in het buitenland o.m. op het Internationaal Unicef Gala, op het Wereld Muziek Concours en het Fries Festival. Naast haar activiteit als directrice in de school en het gezelschap, wordt O. Geerolf vaak belast met allerlei opdrachten. Zo werd haar medewerking en die van de groep gevraagd voor grote historische evenementen en feestelijkheden, zoals de H. Bloedprocessie, Steekspelen, Reiefeesten,
Gouden Boomstoet (waarvan ze de algehele choreografie waarnam), Vijf Provincies, Showburg '80, enz...
Tot haar meest geslaagde choreografieën worden gerekend: ‘Drie Vlaamse Dansen’ (Ostyn), ‘Carnaval der Dieren’ (Saint-Saens), ‘Schilderijententoonstelling’ (Moussorgsky-Ravel), ‘Rhapsody in blue’ (Gershwin), ‘Tijl Uilenspiegel’ (Rich. Strauss), ‘Bolero’ (Ravel). Vanaf 1980 werd Olivia Geerolf ook aangeduid als lerares bij ‘The Association of Dance Therapists-London’. (Abdijbekestraat 7, Talamanca G1/3, 8200 Brugge 2)
Gaby Hossez
| |
Marie-Christine Huybrechs
Tweede Prijs St.-Franciscusprijskamp Schilderkunst (1979) en Beeldhouwkunst (1980)
Deze bekende en veelzijdige kunstenares werd geboren in Den Haag (1915) van Vlaamse ouders, bracht haar jeugd door in Antwerpen en verblijft nu reeds vele jaren in Kortrijk. Zij kan een indrukwekkend palmares voorleggen van prijzen en onderscheidingen in provinciale, nationale en internationale prijskampen.
Als voorbereiding op het Franciscusjubileumjaar 1982 werd er door het Kunstcentrum Pro Arte Christiana, dat verbonden is aan het Franciscanerklooster van Vaalbeek, op initiatief en onder leiding van kunstschilder Geroen de Bruycker o.f.m., een dubbele Franciscusprijskamp georganiseerd; één in 1979 voor schilderkunst en één in 1980 voor beeldhouwkunst. Het thema was vanzelfsprekend de H. Franciscus zelf.
Marie-Christine Huybrechs besloot aan beide wedstrijden deel te nemen: met succes, want zij behoorde telkens bij de drie door de jury best geklasseerde kunstenaars, aan wie tenslotte unaniem ex aequo de 2e prijs werd toegekend, vermits men zich niet had kunnen akkoord stellen voor een eerste prijs. Ik citeer het verslag van de internationale jury voor schilderkunst: ‘De jury koos drie naïeve werken uit, omdat zij de gegevens van het thema op bewonderenswaardige wijze uitdiepen of in dwingende vorm vertalen, die duidelijk typerend zijn voor de schilders en binnen het naïeve genre een eigen stijl opleveren.’
De artieste beperkt zich niet tot schilderkunst, maar doet ook aan grafiek, wandtapijt, borduurwerk en misschien nog bij voorkeur aan keramiek, waarvoor zij bij Jan van de Kerckhove in de leer was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat haar ‘Dood van Sint-Franciscus’ weer bij de drie beste van de zes door de jury in finale geplaatste werken werd gerangschikt. Nogmaals de jury aan het woord: ‘De groep omheen de gestorven Franciscus, die M.-Chr. Huybrechs presenteerde, doet erg naïef aan, maar ze wist desondanks
een zeer authentiek aandoend gevoel uit te drukken.’
Wij wensen de begaafde kunstenares oprecht geluk met de twee nieuwe bekroningen, die zij in de wacht mocht slepen, en verder verhopen we voor haar nog vele jaren vreugdevolle creativiteit. (Lindenlaan 6, Kortrijk)
J.S.
| |
Herman Leenders
Prijs poëziewedstrijd Spectraal '80;
Poëzieprijs Vlaamse Club Brussel '80;
Vermeld. Jeugdpoëzieprijs H. Michiel Brugge '80
Het zijn jonge versvoeten die de weelde van voornoemde poëtische successen moeten dragen! Maar Herman Leenders (o Brugge 10-5-60) is oud genoeg om als eerste de betrekkelijkheid van deze ‘adelbrieven’ in te zien. Innemend als hij is, verontschuldigd hij er zich bijna voor; glimlacht en zegt: ‘Tja, ik weet het ook niet’.
Tot hiertoe waren van hem slechts sporadisch gedichten te lezen in een aantal literaire tijdschriften. Te weinig om een sluitend waardeoordeel uit te spreken. Te veel echter ook om zijn dichterlijk talent te negeren. Want wat zich in zijn tot dusver vrijgegeven verzen telkens als een constante naar voor wrikt,
| |
| |
is een niet aflatend tasten naar ‘vormschoonheid’. Zijn poëzie valt op door een persoonlijke toon en een bijna aan de ‘klassieken’ herinnerende opbouw. Vooral in zijn cycli ‘Tegen de wereld’ en ‘Tussen de wereld’ geeft Leenders blijk van een vormgestrengheid die men op zijn leeftijd niet verwacht. Elk woord vindt zijn plaats, elke lettergreep grijpt een bijna voorbestemde ruimte. Al weigert hij met klem op te stappen in één of andere poëtische richting toch lijkt Leenders goed op weg om aansluiting te vinden met een nieuwe lichting dichters die na het ornamenteel geschreeuw en de zwierig gedragen treurigheid van de laatste jaren opnieuw afstevenen op een poëzie zonder franjes maar gestoeld op een stevige traditie.
Gebruik van rijmvormen en functionele aanwending van elementen uit het hele speelveld van technisch-poëtische mogelijkheden zijn in zijn werk dan ook niet vreemd.
Op de vraag naar de definitieve publikatieplannen antwoordt hij soms ontwijkend, soms geheimzinnig, maar nu al is Herman Leenders alvast een knaap om te zien evolueren. Niet in het minst de tijd spreekt daarbij in zijn voordeel; zijn ernst en zorg voor de vorm bij het ontrafelen van zijn eigen ‘innerlijk behang’ een wissel op later. (Amazonestr. 3, 8200 St.-Andries-Brugge) paul (m) rigolle
| |
Letterkundige
Johannes Marijnen
Commandeur in de Leopoldsorde
Johannes Marijnen heeft niet alleen in zijn beroep maar ook in de literatuur zijn sporen verdiend. Wij herinneren eraan dat hij op zestigjarige leeftijd in de dichtkunst debuteerde en sedert 1961 meer dan twintig bundels publiceerde. Vanaf zijn beginstadium als woordkunstenaar, heeft hij Vlaanderen en Nederland werkelijk verrast én met een heel persoonlijke zegging én met een thematische vernieuwing, waarvan wij nergens de weerga vinden. Op grond van zijn taalexperimentele en ideologische apartheid kan hij dus met niemand vergeleken worden en is hij derhalve aan niemand schatplichtig.
De toegestane plaatsruimte belet ons breedvoerig uit te weiden over het dichterschap van onze Antwerpenaar. Bondig samengevat kunnen wij zeggen dat de gedachtenlyriek bij hem primeert in een onvervreemdbaar eigen taal zonder prosdische eigenschappen. De aanloop tot de overheersende thematiek vinden wij reeds in ‘Kosmos’. Gaandeweg zal hij zijn kosmisch denken en voelen verder ontwikkelen en uitdiepen.
Tot de hoogtepunten behoren ongetwijfeld ‘Credo van de planetaire mens’, ‘Astraal’, ‘Kosmisch bewustzijn’ en ‘Kosmisch geloof’, om slechts de jongste werken te noemen. Daarin verklankt hij het verlangen naar éénwording met het mysterieuse heelal en de poging om de verhouding mens-Opperwezen te onderkennen.
Hierbij zijn de citaten van denkers uit alle beschavingslagen een verhelderend vademecum.
Noteren wij bovendien dat tal van zijn bundels werden vertaald, onder meer in het Engels, het Duits, het Frans en het Italiaans. Terwille van zijn religieus-filosofische ontginningen is Joannes Marijnen het beluisteren waard. (Cederlaan 4, Wilrijk)
Miel Kersten
| |
Publicist Frans Meertens 70
Geboren te 's Gravenvoeren in 1910, priester gewijd in 1935, leraar, soldaat, gevangene, kapelaan, pastoor, godsdienstleraar... en al die tijd schrijver: zegge: zeven toneelwerken, drie schetsen over de Voer, acht romans, drie reisverhalen, drie catechetische werken, zestien pastorale muziekbundels, (met medewerking van o.a. A. Preud'homme), drie L.P., tien singels; ter perse een roman, een reisverhaal en een jongensboek.
Letterkunde? Frans Meertens zal u vragen ‘wat is letterkunde?’. Voorbij aan de letterkunde? Ook weer niet. Het is nooit zijn bedoeling geweest aan letterkunde te doen. Frans Meertens had wat te zeggen, uit de grond van zijn hart. Dus niet uit hoofde van een of andere cultuur, ideologie, of wat dan ook. En hij zegde het. Hij zegde het soms vierkantig, soms rond, maar gewoonlijk raak, steeds tot groot ongenoegen van degenen die vonden dat Frans behoorde te schrijven zoals dat hoorde.
Waar haalde hij al die jaren de eenzame moed gewoon zich zelf te zijn en het hoofd te bieden aan de uniformerende, mensgerichte cultuur? Wie ‘Dieu est Dieu, nom de dieu’ gelezen heeft weet waar priester Meertens die eenzame moed haalde en nog haalt. Hij is een katholiek van het soort van Bloy en Bernanos met dit verschil dat zijn lezerspubliek de man en de vrouw uit het volk is, niet in farbriek of mijn, maar de arbeider thuis, in de kerk, achter zijn vislijn, bij geboorte en sterven, de arbeider in de herberg, in het dorp.
Niet alleen t.o.v. de letterkundige cultuur werd Frans Meertens wel eens een outlaw genoemd maar ook t.o.v. zijn bisdom. Waarom? Het heeft niets met orthodoxie te maken. Frans Meertens distantieerde zich eerder van die mentaliteit in de pastoraal die de oude leuze ‘alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus’ wil veranderen in ‘alles voor Vlaanderen ook Christus’. Is het katholicisme bezig met te ontsnappen uit de verafgoding van Marx, het dreigt, en dit is veel erger, terecht te komen in een verafgoding van de ‘Rechten van de mens’. Het gevolg daarvan is een duidelijk overhellen naar een verkapte vorm van protestantisme vermits nu iedereen recht en rechtvaardigheid gaat eisen ook van God. In de werken van Meertens is het rijk Gods nog steeds niet vervangen door ‘het bouwen aan een betere wereld’. Hij predikt een katholicisme dat nergens gepland is doch dat groeit uit de oude bodem van het volk zonder meer.
Wat nu over zijn stijl? Zijn -isme? Niets daarover tenzij men een stuk ongerepte
| |
| |
natuur met alle geweld een stijl en een -isme wil toekennen om het te kunnen klasseren. Meertens is in de eerste plaats priester, hij heeft wel andere zaken in zijn hoofd dan de kunst van het paraderen. Het gaat bij hem niet zozeer om het woord van de mens maar om het woord Gods. Welnu het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Tot de meest aangrijpende bladzijden uit zijn werk behoren o.i. enkele hoofdstukken uit zijn Jezusverhaal ‘Jezoewa’. (Steenweg 12, 3620 Lanaken)
Laurent Bastiaens
| |
Claude van de Berge
Eugène Baieprijs; Prijs Scriptores Christiani; Dirk Martensprijs
Met ‘De ontmoetingen’ (1968), ‘Het gelaat’ (1970), ‘De angst’ (1972), ‘Stemmen’ (1973), ‘Het licht op de stenen’ (1974), ‘De oever’ (1975), ‘Ergens zijn’ (1977), ‘De koude wind die over het zand waait’ (1978), en ‘Je droomt dat je hoort dat iemand roept en dat je luistert’ (1980) schrijft Claude van de Berge (o Assenede 1945) zich eigenzinnig naar een - in Vlaanderen: eenzame? - literaire hoogte van geest en denken waar het betrachten van ‘zuiverheid’ (m.a.w. de eigen, zuivere ‘identiteit’) niettemin de eeuwige opgave blijft, de ultieme zelfverantwoording.
Zijn oeuvre ontwikkelt een steeds verder doorgedreven evolutie van ‘afstand doen’, een eliminatie van objecten en waarden die in een bepaald stadium van het schrijvend, belevend en denkend ‘ik’ irrelevant zijn geworden. Wat blijft wordt verder uitgediept: de Stilte als Waarde, het Innerlijke, het Religieuze in de mens. Zowel het vormelijke als het inhoudelijke element worden meer en meer uitgezuiverd en benaderen doorheen dit oeuvre respectievelijk de lyrisch poëtische uitdrukking en de zuiver meditatieve tekst. Handeling, tijd en ruimte worden meer en meer vereenvoudigd en ontgrensd, en meer en meer worden de oerelementen aarde, lucht (licht), water en vuur in hun zuiverste vorm benaderd. Wat blijft is een schimmige ik-figuur die a.h.w. ‘denkend
zijn immobiliteit opheft’ (t.o.v. een vereenvoudigde achtergrond, t.o.v. de schaarse andere personages die louter positieve, negatieve of neutrale symbolen zijn geworden).
Van de Berge schept een (gedachten-) wereld van rust en vrede die het gejaag en gedonder van het hedendaags maatschappelijk leven ver achter zich laat. Ver weg van de uiterlijke drukte gaat het innerlijk van een ik op zoek naar zijn vervolmaking.
Van de Berge's stijl is té persoonlijk om enige vergelijking met andere Nederlandstalige prozaïsten mogelijk te maken. Als je dan toch voor zijn werk aanknopingspunten wil vinden, moet je terecht bij filosofen (o.a. Plato, Kierkegaard, Heidegger), dichters (o.a. A. Roland Holst, Lars Gustafsson, Stig Dagerman, Y. Kamabata), componisten (o.a. Bach, A. Berg, Cardew, Webern, Henze, alsook het polyfonisch genre) en film-regisseurs (o.a. Bergman, Iradj Azimi)! (Ledestraat 50, 9971 Lembeke)
Paul A.A. Hanssens, Utrecht
| |
Letterkundige Guy van Hoof
Poëzieprijs van St.-Truiden en tds. Appel 1978 en van Blankenberge en tds. 't Kofschip 1979
Guy van Hoof werd geboren te Borgerhout op 23 juli 1943. Na middelbare studies in de technische handelsafdeling zien we hem in de literatuur opduiken als redactiesecretaris van Boekengids in 1972. Hij wordt als dichter zichtbaar in tijdschriften als Boulevard, Mandragora en Dimensie.
In dat jaar 1972 publiceert hij zijn lyrisch debuut ‘Zonder requiem’. In 1978 haalde hij de poëzieprijs van de stad Sint-Truiden (tds. Appel) en in 1980 de poëzieprijs van Blankenberge (tds. 't Kofschip). Wie in de reeks ‘Naar Morgen’ (Eindhoven) het zesde nummer opsloeg, in 1971, voelde reeds aan hoe gevoelig hij schrijft: ‘De wilgen sneeuwen / en hun sap beroert me’. Ook hier voel je reeds de dramatisering van deze gevoelswereld: ‘misschien ontspoort dit keer de trein’.
Zijn bundel ‘Gelukkig werd het weer een heel fijn weekend’ in 1979 bevestigt de erg gevoelige aarzeling om de werkelijkheid tegemoet te treden alsof het detail te weinig eerbied zou krijgen als hij spreekt en anderzijds die dramatiserende werking van de dood, het ongeluk.
Ongetwijfeld is Guy van Hoof een kind van zijn tijd, van zijn en onze actualiteit. Niet alleen realia wijzen die betrokkenheid van het alleenstaande individu aan, maar heel de sfeer in haar jonge aarzeling wordt doortrokken van een romantische ironie omdat hij lijdt aan deze tijd. Ongetwijfeld is de poëzie voor deze gelukkige huisvader met twee kinderen het middel tot evenwicht, de extra-long in een tijd waar de zuurstof voor het gevoelsleven ons vaak te dun lijkt, ons doet hijgen, snakken naar nieuwe adem. (Pacificatiestraat 38, 2000 Antwerpen)
José de Poortere
Daar wij niet tijdig konden beschikken over de foto's zijn in ons vorig nummer twee artikels verschenen in de rubriek ‘Wij huldigen’ zonder de gebruikelijke illustratie, respectievelijk over dichter André-G. Christiaens (p. 308) en letterkundige Jan van den Weghe (p. 311). Daarom publiceren we hier de foto's van beide gehuldigden.
André-G. Christiaens
| |
| |
| |
In memoriam
kunstschilder Maurice De Clercq
Op 21 november 1980 overleed in zijn woning te Oordegem, de kunstschilder Maurice De Clercq.
Hij werd op 2 augustus 1918 te Ledeberg bij Gent geboren; studeerde aan de Koninklijke Academie voor schone kunsten te Gent en aan de Ecole des Arts te Brussel.
Behaalde als schilder, tekenaar, beeldhouwer en graficus successen in zowat alle belangrijke steden van Europa. Van 1960 tot 1963 was hij medewerker voor België aan het Parijse tijdschrift ‘Sens Plastique’. Zijn werken bevinden zich in binnen- en buitenlandse musea, waaronder het museum Middelheim te Antwerpen en het Museo d'arte moderna te Legnano (Italië), eveneens in Belgisch
staatsbezit en in talrijke verzamelingen in België, Nederland, Italië, Oostenrijk, Zwitserland en Amerika.
In 1968 gingen zijn reliëf-schilderijen nog meer aanleunen bij de beeldhouwkunst. Hij integreerde onderdelen van auto's in het schilderij en maakte assemblages die een soort wapenuitrusting voor zijn moderne ridders schijnen.
Na 1970 evolueerde zijn kunst naar het hyperrealisme, elke ancedote, abstractie of sentiment worden opzettelijk geweerd teneinde die dingen te visualiseren waar wij in onze verstrooidheid aan voorbijgaan, zoals een pomp, een fiets, een kar, enz...
Maurice De Clercq werd in 1974 op voordracht van het Ministerie van Nederlandse Cultuur voor zijn artistiek werk door de Koning benoemd tot ridder in de orde van Leopold II.
Paulette De Clercq
| |
In memoriam Lambert Swerts
In de avonduren van 21 juli 1980 overleed in een Antwerps ziekenhuis Lambert Swerts, oud-voorzitter en erevoorzitter van de Vereniging van Limburgse Auteurs,
waarvan hij in 1976 een der stichters is geweest.
Geboren te Hasselt op 13 april 1907 in een sindsdien onherkenbaar geëvolueerd Limburg zocht hij, kind van een groot gezin en na onvolledige middelbare studies, als self made-man het middel en de weg om te uiten wat hem als overtuigde kristen, als Vlaming, als mens bewoog: hij greep naar de pen en schreef. Met dat schrijven is hij tot in zijn laatste dagen bezig gebleven. Zijn ‘Limburgs letterkundig lexicon’ verschijnt dit najaar postuum. Wie terugblikt op de tientallen in de jongste halve eeuw verschenen boeken die Lambert Swerts heeft nagelaten en daarbij de lange lijst overloopt van de onder eigen naam, schuilnaam of gewoon naamloos geschreven reportages en artikelen, geteld bij een massa ander dagwerk zoal niet werk om den brode, wordt getroffen door twee konstanten: de strakke lijn waarlangs zijn werk is geevolueerd en de grote verscheidenheid van onderwerpen die hij heeft behandeld. In zijn sociale romans (‘Baltus’, ‘Mathias’, beide bekroond), in zijn reisverhalen (‘Kruispunten’, ‘Het aards paradijs’), in zijn bundels biografieën (‘Gestalten’, ‘Zuilen’), in zijn verhalenbundels (‘Ellipsen’, ‘Onvoltooide symfonie’), in zijn essayistisch werk (‘Papieren vogels’), in zijn poëzie (Kleine horlepijp’, ‘Late romance’), in zijn monografieën (‘Jeurissen’, ‘Lavki’, ‘Thans’), in zijn genealologische studies (‘Drie eeuwen leven’, ‘Swertsiana’), in zijn ‘Dagboek van een zware tijd’ stond steeds de mens centraal, de mens en diens lotsbestemming. Dat van hem boeken werden vertaald in het Frans, Duits, Italiaans, Spaans, Deens, Engels, Esperanto en Afrikaans stemde hem ongetwijfeld gelukkig, niet om hemzelf maar om de wijdere kring waarin zijn boodschap werd vernomen. De parabel der talenten
was een werkzaam leven lang zijn richtsnoer. Met zijn talenten heeft hij gewoekerd; zijn krachten heeft hij nooit gespaard.
Wie Lambert Swerts meer dan oppervlakkig heeft gekend, heeft in hem een vriend verloren, in vele gevallen een voorbeeld.
Dries Janssen
| |
In memoriam Miel Janssens (1908-1980)
In het nummer 167 (1978) van dit tijdschrift verscheen, n.a.v. zijn 70ste verjaardag, een beknopte doch rake levensschets van deze Zuid-Kempische kunstschilder-tekenaar. Op 11 december I.I. is Miel Janssens zachtjes van ons heengegaan, volgens zijn eigen woorden: ‘naar de Oorsprong van alle Zijn’. Voor hem was het leven ‘een ongelijke worsteling naar het goede en het schone, in de schaduw van de dood’.
Deze dominerende gedachte typeert treffend zijn persoonlijk leven en is kenmerkend voor zijn nagelaten werk. Worden en vergaan, tot voedingsbodem dienen van nieuw en mooier leven. Een kringloop dus van uitersten zonder dat ooit in zijn werken het sprankeltje ‘hoop’ werd vergeten - dé illusie die het leven, om verder te gaan, inspireert. Hij behoorde tot de begenadigden die niet om den brode aan kunst deden. Bescheiden en waardig kon hij zich - ondanks vele levensmoeilijkheden - vrijelijk uitleven in zijn scheppingen. Hij hield, na lang aandringen van vrienden, één enkele tentoonstelling van zijn werken in de Galerij Vyncke-Van Eyck te Gent, hij was toen reeds 68! Het succes dat die ‘Onbekende Meester’ toen oogstte is er een vleiend bewijs voor dat nog vele volksgenoten het koren van het kaf weten te scheiden, spijts de overvloed aan commercieel gerichte en daarom misleidende kunstbeoordelingen.
Wij verliezen in Miel Janssens een diepzinnig-gevoelig kunstenaar, een ingoede man, een trouwe vriend.
Adriaan de Raedt
|
|