| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Willy Balyon
Tweede Prijs Spectraal; Zilveren Médaille Mérite Artistique Européen
Willy Balyon (eigenlijk: M.H. Wilhelmina Balyon-Noorland) werd in 1927 geboren te 's-Gravenhage en woont te Heerlen in Nederlands Limburg. Zij wijdde zich van jong af aan de muzen, publiceerde al vrij lang in Noord- en Zuidnederlandse literaire tijdschriften en trad in 1977 voorgoed in de openbaarheid met haar opmerkelijke debuutbundel: ‘Signalen van mensen wil ik u geven’. Middelpuntzoekend en concentrisch daarmede, steeds inniger dóórdringend naar de kern van alle ‘zijn’, ziet ‘Een venster in de muur van stilte’ in de lente van 1980 het daglicht. Leven en dood - waarvan de omtreklijnen van langsom meer uitgewist werden - worden gezien in één grote omhelzing. Waar de nevels optrokken, blijven dauwparels op het gras schitteren.
De verzen uit ‘Een venster’ vormen een rijk geheel en ademen een grote vrede. Verre van ijl of pseudo-diepzinnig geleuter, laat de dichteres ons door een wijdopen raam, levensgroot en van uur tot uur getekend - gestigmatiseerd als het ware in haar muur van stilte! - heenkijken over de grenzen van dit bestaan die reeds ophielden grenzen te zijn. Aandachtig verguld door de koestering van een zachte nazomer, spreidt zij op een kostbare schaal de vaak uit pijnen gerijpte vruchten ten toon. Wij luisteren met groeiende geestdrift naar de woorden ‘achter’ de woorden, con sordino meedeinend op haar persoonlijk en soms breed georchestreerd ritme, ‘het
leven in de ene hand / dood in de andere’. ‘Omwille van wonden’ uit ‘Een venster in de muur van stilte’ is een bestendige uitnodiging om ‘samen te spreken’ met de andere, met alle anderen die zich ertoe geroepen weten tot de kern van haar uit introspectie gegroeide dichtkunst - met als grote themata: de menselijke relatie, het religieuze inzicht, de dood - door te dringen.
Zelden lazen wij zo gewetens- en gloedvol bewerkte, zo van levensechtheid doordrenkte poëzie. Haar authenticiteit blijkt o.m. uit het gedicht ‘Meditatief’, dat staan zal blijven, als veel van wat in Vlaanderen en Nederland de jongste jaren geschreven werd, zal vallen.. (Bethlehemstraat 11, Heerlen - Ned.)
Bert Willems
| |
Paul Billiet
Gouden Medaille Prov. Brabant - Ereplaket Min. v. Ned. Cultuur
Hij werd geboren te Staden (West-Vlaanderen) op 23 november 1903, was bakker van beroep (om den brode) maar was voor de toneelwereld geboren. Schrijven, dichten en musiceren waren zijn hobby's. Zijn intrede in de toneelwereld gebeurde op 11 november 1919 ter gelegenheid van het verjaringsfeest van de wapenstilstand gegeven door de oudstrijders in een ‘barak’. Sindsdien acteerde hij geregeld en trad op met de toneelvereniging ‘Kunst en Broedermin’ te Roeselare, Diksmuide, Oostende, De Panne, Eernegem, Wevelgem, enz. In die tijd was hij ook muzikant bij de fanfare Sint-Cecilia te Staden; 't kon niet anders, wanneer hij te Dilbeek kwam wonen dat hij muzikant werd bij de fanfare Sint-Cecilia te Dilbeek. In 1925 werd hij secretaris-penningmeester bij ‘Kunst en Broedermin’ en in 1929 huwde hij met Margriet Huyghe en al dadelijk werd het een toneelfamilie. In 1933 werd hij bekroond door de Prov. West-Vlaanderen voor de vertolking van Jan Dullaart in ‘Paus van Hagendonk’ van Gaston Martens. In 1935 werd hij bestuurslid van Westvlaanderens toneelverbond. Na de bevrijding kende ‘Kunst en Broedermin’ een grote bloeiperiode waarin een paar toneelwerkjes van hem werden opgevoerd. Door zijn gelegenheidsgedichten werd hij ‘De Dorpspoëet van Staden’ genaamd. In 1959 won hij de prijs van West-Vlaanderen met een Monografie over de verwoeste gewesten 1914-1918.
In 1965 kwam een einde aan zijn Westvlaamse leven door het schielijk overlijden van zijn zoon en opvolger (33) en kwam hij te Dilbeek wonen bij zijn dochter
Lydia die als actrice aan de Vlaamse Schouwburg te Brussel verbonden was (nu in Gent). Paul en Margriet waren blij bij de Dilbeekse toneelkring de ‘Bietjes’ aan te sluiten en er ook hun diensten voor secretariaatswerk aan te bieden. Zij hebben er genegenheid, vriendschap en liefde gevonden, die hen zo gelukkig maken. Paul werd er in 1979 gehuldigd voor zijn zestigjarige loopbaan als toneelspeler en bekroond met de Gouden Medaille van de Provincie Brabant en het Ereplaket van het Ministerie v. Nederlandse Cultuur. (van Molderlaan 34, 1710 Dilbeek)
Ph. de Saedeleer
| |
Dichter André-G. Christiaens 75
Prijs v. Brabant Europees Poëziefestival
Op de vijfde middag van de Poëzie, seizoen 1979-1980 te Brussel, sprak de dichter en prozaschrijver André G. Christiaens over ‘Brussel in de poëzie’. Geboren op 24 maart 1905 in de buurt van deken De Bo's ouderhuis en nu gepensioneerd leraar, was hij een tijdlang als journalist verbonden aan de Nieuwe Gids - Spectator, waar hij de eindredactie van het kunst- en geestesleven waarnam. Daarna werkte hij mee als taaladviseur aan de Winkler Prins encyclopedie van Vlaanderen. Onder de titel ‘De zaak-Manderson’ bezorgde hij een vertaling van E.C. Bentley's klassieke detectivestory ‘Trent's Last Case’. Benevens opstellen over het thema ‘Brussel in de letterkunde’ publiceerde hij artikelen over onderwijs en literaire onderwerpen in tal van bladen en tijdschriften. Van zijn hand verschenen als proza: ‘Te Brussel bij dag en nacht’ en ‘Angsten in het Westen’, jeugdwerk en oorlogsherinneringen.
| |
| |
Als dichter schrijft hij in parlando-stijl een belijdenis-poëzie die aanleunt bij die van Forum, in bundels als: ‘De algemene regel’, ‘Irrequietum’, ‘Uit de toren’, ‘Onvindbaar land’. Bekend daaruit is het schamper en hoe langer hoe actueler vers: ‘Vlamingen, wat zijn wij toch voor idioten!’, bekend, maar ook enigszins misleidend voor wie te eenkennig gericht op de politieke inhoud daarvan, niet genoeg aandacht schenkt aan andere, klassiek poëtische elementen als in ‘Onvindbaar land’ b.v.:
Gij derde land, land van ons welbehagen,
waarop de zwerver zint tot hij ontzind,
pas aan het eind der dagen antwoord vindt:
onvindbaar land waarnaar alle eeuwen vragen!
Over het werk van deze ‘ironische filosoof, non-conformist, alleenloper buiten elke school of clan’, schreven waarderend met oordeelkundige zin voor zijn mogelijkheden en beperkingen als nietveelschrijver, oudere critici als Marnix Gijsen en André Demedts, en jongere als Willy Spillebeen.
Ook in de bloemlezing ‘Afscheid van de zondagsschool’ (Poëtisch Erfdeel der Nederlanden, 1976) treft de oorspronkelijke toon waarop een individualist zijn existentiële twijfel en ook romantische Schwermut uitspreekt in een nuchtere, vaak sarcastische en enigszins cerebrale taal, die naast de inhoud ook het eerlang te verschijnen essay ‘Brussel en poëzie’ moet helpen maken. (Blauwe Vogellaan 27, 1150 Brussel)
J.D.
| |
Theo Franssen
1e Poëzieprijs tds. Spectraal
Theo Franssen werd geboren te Gent in 1939. Hij is werkzaam in het vrij onderwijs van zijn geboortestad. Hij woont er ook, is gehuwd en heeft drie schattige kinderen. Al vroeg voelde hij zich dichter, maar het bleef lange tijd bij publikatie van enkele verzen in tijdschriften. In die periode stond hij zeer actief in het verenigingsleven. Maar geleidelijk aan liet de behoefte aan verstilling, verinnerlijking en concentratie op eigen scheppend werk zich meer voelen. Hij leefde zich dan nog enkel uit in zijn twee voornaamste hobby's: reizen en schilderijen bewonderen, wat hem ook aan het schrijven zet, o.m. van zijn mooie, poëtisch bezielde openingsteksten voor tentoonstellingen.
Van dit alles vinden we de weerslag in z'n eerste en enige bundel tot hiertoe verschenen: ‘Een gebeeldhouwd lam’ (1978). Dit lam, zo zacht en zwak, staat hier eerder hard en kloek, de vergankelijkheid trotserend, maar dan ook kunstmatig: de kloof tussen alle leven, ook dood, en de artistieke scheppingsdaad. Zal zijn dichtkunst, zijn instrument, de
taal, bij machte zijn de vitalistische stuwing van zijn jeugdige levenservaringen over te brengen? Vandaar zijn streven naar een sterk beeldend vermogen. In zijn liefdesgedichten wordt het één buiteling van beelden, in eerder los associatief verband, in de gedichten over de existentie, vaderschap, dichterschap, al rustiger, meer beheerst, maar altijd overwegend geput uit natuurfenomenen, met door het reizen verruimde blik. Nog later worden de ruimte, de kosmos en de derde wereld in zijn poëzie betrokken.
De dichtkunst van Theo Franssen is zuiver, eerlijk, overtuigend, gedragen door liefde voor de mens, vooral het kind, voor de natuur en de kunst. Het beeld is essentieel, maar mooie klankeffecten ontbreken niet. Hij heeft nog een tweetal bundels in voorbereiding en nu hij in de poëziewedstrijd van het tijdschrift Spectraal de eerste prijs met gouden medaille weggekaapt heeft, zien we daar met des te meer belangstelling naar uit, ervan overtuigd dat deze jonge dichter ons nog heel wat te bieden heeft. (Van Caeneghemstraat 6, Gent)
Lisette De Backer
| |
Marc Gysels
Prix Lion de Vermeil, lère quadriennale d'art figuratif, Lyon 1979
In de winter van verleden jaar spoedde de Vlaamse kunstenaar Marc Gysels (Halle, o 17 februari 1951) zich - de wagen met tekeningen en schilderijen volgeladen - naar de Franse stad Lyon. Deelnemen aan de vierjaarlijkse tentoonstelling van figuratieve kunst die er voor het eerst georganiseerd werd was de bedoeling. De jury moet er het werk van Gysels danig gesmaakt hebben want hij keerde naar het Pajottenland terug met de ‘Prix Lion de Vermeil’. Een geknipte gelegenheid dus om de kunstenaar en zijn werk aan een breder publiek voor te stellen.
Na zijn studies aan het Hoger St.-Lucasinstituut te Schaarbeek en het Nationaal Hoger Instituut te Antwerpen was het duidelijk dat in deze kunstenaar-in-demaak vooral een tekenaar aan het groeien was. Het werk waarmee Marc Gysels sinds 1974 uitpakt liet daar geen twijfel over bestaan. Hier komt iemand aan de beurt die op de eerste plaats tekenaar is en pas dan schilder. De eerste speciale vermelding die Gysels te beurt viel was dan ook bij de prijs voor tekenkunst, van de gemeente Kortenberg in 1974. Steeds verbaast ons de virtuositeit waarmee deze jonge man zijn onderwerpen kiest en ze vorm geeft.
Zijn grote witzwart tekeningen - telkens sterk opgebouwde ruimten - vertellen vreemde verhalen. De kijker heeft er het raden naar. Is het een anecdote? Een intrige? Fantasie? Of gewoon maar een ergens opgeraapt beeld, hervormd, hertekend? Groeide de weerslag na het lezen van een boek, na het horen van een vertelling, was het een droom, een oude foto misschien? Als men het werk van Marc Gysels gezien heeft vraagt men zich af wat deze kunstenaar bezielt. Waar haalt hij zijn verhaal? Waarom kijken zijn mensen zo angstig? Waarom plaatst Gysels hen bij voorkeur in vooroorlogse ietwat decadente decors? Waarom die aftandse maar mooie herenkostumes? Waarom zijn zijn vrouwen zo grootogig en schoon en waarom dragen ze steeds meer dan verfijnde jurken of blouses? Maar waarom staren ze je zo droefgeestig aan? Want in het werk van Gysels zijn het niet alleen de clowns die triestig kijken. Waarom? God en Gysels mogen het weten.
Veel boeiender dan deze schets, lijkt ons een kennismaking op de komende tentoonstelling van januari 1981 in de Brusselse ‘Bedford Art Gallery’. Marc Gysels is leraar aan de academies van Anderlecht en Liedekerke. (Fr. Luckxstraat 51, St.-Kwintens-Lennik)
Maurits Van Liedekerke
| |
| |
| |
Luce Heylen
Franciscusprijs Schilderkunst Pro Arte Christiana
Luce Heylen woont in het hart van Brussel. Aan het eind van de Jacobusgang - een idyllisch, oud steegje dat uitgeeft op de Grote Zavel - staat haar droomhuisje met de kleine, witte kamertjes.
Het is begrijpelijk dat Luce Heylen aan dat droomhuisje haar hart verloor (‘het was liefde op het eerste gezicht’, zegt ze), want het is doorgeurd met de parfum van het verleden en men kan er, op slechts enkele stappen van de woeliglawaaierige grootstad - de stilte snijden. Luce Heylen is géén ‘Brusselse’, zelfs geen Brabantse. Zowat vijftig jaar geleden stond haar wieg te Meerhout, in de Zuiderkempen, maar ze groeide op te Lommel, in een stuk Limburg dat aan de Duitse grens paalt. Van daar bracht ze haar herinneringen mee uit de kinder- en jonge meisjes-tijd en tevens de zangerig-Limburgse klank van haar Nederlands. Natuurlijk heeft Luce Heylen altijd graag getekend en gekleurd, maar met schilderen is ze eerst later begonnen, zo maar, zonder opleiding. Ze meende het echter ernstig, doodernstig en was ten zeerste verontwaardigd toen haar eerste schilderijen als naïf werden betiteld door haar vrienden. Het was typisch voor de naïviteit van Luce Heylen dat ze niet eens wist dat er iets als naïeve schilderkunst bestond.
Wie nader kennis maakt met Luce Heylen verwondert zich niet over de kinderlijke eenvoud van haar doeken. Hoewel het leven haar niet altijd maneschijn en rozen bracht en ze moeder is van drie kinderen (twee grote zonen en een grote dochter), loopt ze nog altijd argeloos van de ene dag in de andere en praat ze honderd uit.
Even argeloos schildert ze, schept ze met helle kleuren haar verbeeldingen, waarin mensen, zachte dieren en poezen ontmoeten, waarin landschappen en bloemen bloeien, waarin het dorp een sprookje wordt en de weg naar de hemel (of is het de weg naar het leven) opkronkelt tussen de groeisels van de fantasie. Onbekommerd om de verhoudingen bouwt Luce Heylen haar fleurig wereldje uit. Het is een écht droomwereldje. Je kunt er in ademhalen en rusten, rusten... (Sint-Jakobsgang 6, Grote Zavel, 1000 Brussel)
Jan D'Haese
| |
Organist Jozef Sluys
Ceciliaprijs en Snepvangersprijs van Belgische Muziekpers
Jozef Sluys werd geboren in Gaasbeek, een dorpje in het Brabantse Pajottenland. Zijn vader was er koster-organist en reeds zeer vroeg ontdekte hij de muzikale aanleg van zijn zoontje en stuurde hem naar de Stedelijke Muziekacademie van Halle. Toen hij later besloot organist te worden, studeerde hij achtereenvolgens aan het Lemmensinstituut en aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel (hij werd laureaat van beide instellingen); bij Gabriël Verschraegen (Gent), Tagliavini (Italië), A. Heiler (Oostenrijk) en Marcel Druart (Brussel). In 1963 werd hij laureaat van de Internationale J.S. Bachwedstrijd te Gent; het Min. van Nat. Opv. en Cultuur vereerde hem hiervoor met de ‘Pro Musica’-medaille.
J. Sluys is altijd zeer actief geweest, vooral in het Brusselse. In 1958 werd hij aangesteld als organist van de Civitas-Dei-Kerk op de Wereldtentoonstelling. Op het einde van datzelfde jaar werd hij organist van de St.-Pieterskerk te Jette. Hij stichtte er de ‘Orgelkring Brussel-West’ en organiseerde orgelconcerten op het mooie, romantische Van Bever-orgel, die onder zijn artistieke leiding uitgroeiden tot hoogtepunten in de orgelcultuur. In 1968 werd hij benoemd tot directeur van de eerste Nederlandstalige Rijksmuziekacademie van Brussel (gevestigd te Schaarbeek). Hij wist deze academie op zulk hoog niveau te brengen, dat ze
terecht beschouwd wordt als een voorbeeld. Regelmatig komen er binnen- en buitenlandse kunstenaars concerten geven.
In 1971 werd hij organist titularis van de St.-Michiels- en St.-Goedelekathedraal te Brussel. Reeds jaren organiseert hij er verschillende concerten: de kathedraalconcerten tijdens de maand augustus; de orgelpauze-concerten gedurende de maanden mei en juni. Vorig jaar richtte hij, in samenwerking met het stadsbestuur een Internationale Orgelweek in, dit ter gelegenheid van het Millennium. Deze manifestatie lokte 6000 toehoorders!
Als concertorganist trad hij reeds op in alle landen van Europa, in de Verenigde Staten en Canada, in Nieuw-Zeeland en voor 1981 is hij voor de derde maal uitgenodigd in de U.R.S.S. Zijn grote verdienste bestaat erin onze Belgische orgelcomponisten uit de vergeethoek te halen en in ere te herstellen. Zo maakte hij reeds drie orgelplaatopnamen in de reeks ‘Organa Belgica’. Vorig jaar bekroonde de Belgische Muziekpers zijn opname met werken van Jaak Nicolaas Lemmens, met de Cecilia- en de Snepvangersprijs. (Domstraat 8, 1712 Vlezenbeek)
| |
Kunstschilder
Maurice Sterck 70
Maurice Sterck, kunstenaar van levensroeping werd op 2 september jl. 70 jaar. Dit is een feit om bij stil te staan. Wij hebben hier immers te maken met een mens die, als bezield en geliefd schilder gedurende 40 jaar zelfstandig kunstenaarschap, voor zijn volk en land zeer verdienstelijk is geweest.
Zeven jaar academische opleiding te Gent (leraars: Jos Verdeghem en Caudron), huwen, gemobiliseerd worden, oorlog doormaken en zich geheel en al en uitsluitend aan zijn kunstenaarschap wijden, ziedaar de tekening van een schijnbaar weinig beroerde carrière, maar het bewijs ook van getrouwheid, toewijding en schoonheid. Schoonheid, zoals Cyriel Verschaeve zou verstaan wanneer hij ergens spreekt van ‘een schone kunstenaar’.
Maurice Sterck is een constante waarde in onze Vlaamse schilderkunst, ook al heeft hij, opzettelijk, nooit van zich in ruime kring laten spreken. Het is hem steeds genoeg geweest dat hij zichzelf kon zijn en blijven midden allerlei naoorlogse kunststromingen en vernieuwingen. Als geregelde bezoeker van exposities ‘in den lande’ waren deze laatste hem niet onbekend maar zij grepen niet op hem in. Hij misprees ze niet, maar kon er niet door worden geraakt. Tenslotte geeft de ware kunstenaar zichzelf weer in zijn werk, hij moet dus in de eerste plaats denken aan zijn eigen waarachtigheid en daarom eerlijk en natuurlijk
| |
| |
overkomen, zo lijkt mij Maurice Sterck steeds gedacht en er naar gehandeld te hebben.
Deze rasechte Wazenaar (gemeentegenoot van Anton van Wilderode) is uitbeelder van landschappen, interieurs, bloemen en stillevens, onderwerpen die geen beperkingen hebben en het altijd zullen doen. Hij schildert ze als de rustige, bescheiden man, die veel poëzie en sentiment weet te leggen in zijn schilderijen en scherp oog heeft op de kwaliteit. Van meetaf heeft Maurice Sterck een ongewoon schilderkunstige visie op de natuur ontwikkeld, voor het eerst en voor goed gedurende een maandenlang gedwongen verblijf in de Kempen, waar trouwens vele doeken ontstonden. Zijn koloriet is aangepast aan eigen gevoel en smaak, binnen de graag gehanteerde bruinen en grijzen zitten een ongemeen groot aantal schakeringen, die zeer subtiel aandoen. Er zit in zijn werk ingetogenheid, vrede en eenvoud... Er klinken geen geluiden uit op, maar stille fluistering. Het zijn gedichten in kleur. Naar de eisen van zijn eigen gemoed en stemming metamorfoseert hij de vele dingen die hem bekoren binnen een landschap, binnen de berookte muren van een boerenwoonst, of op een gedekte tafel of schab. Het steekt vol warmte, maar ook vol melancholie. (Wijnveld 205, 9190 Sinaai)
Etienne de Cuyper
| |
Frans de Vree
1e Ond. Benedictus-prijs Beeldhouwk.; 2e Pr. VF-Oostende
Frans De Vree werd geboren in 1934 te Aalst, waar hij in de academie lessen volgde bij Jozef De Schrijver en Modest Van Mulders. Vervolgens studeerde hij zes jaar beeldhouwkunst o.l.v. Leo Vindevogel en Marc De Bruyn. In 1959 wint hij de Jozef Meganckprijs, in 1960 de Valerius De Saedeleerprijs en in 1975 wordt hij ‘Laureaat Prijs Vlaamse kleinsculptuur’, ingericht door de Vrienden van het Latems Museum voor Moderne Kunsten; in 1976 wordt hij onderscheiden in Bergen aan Zee.
De jury van de Benedictusprijskamp besloot geen prijzen toe te kennen, daar geen enkel ingeleverd werk voldeed aan de vooropgestelde criteria: enerzijds moest de figuur van Benedictus als stichter van de eerste kloosterorde benadrukt worden, anderzijds zijn rol als voorloper van de Europese eenmakingsidee. Het was een schier onmogelijke opgave om een - letterlijk en figuurlijk - historisch beeld van de heilige in te leveren.
‘Of mijn beelden al dan niet de moeite waard zijn’, zegt de Vree ‘zal de tijd wel uitwijzen. Kunstenaars die veel tentoonstellen of verkopen lopen het niet denkbeeldig risico door hun publiek in een of andere richting gestuwd te worden en dat wil ik ten alle prijze vermijden. Dat valt me niet eens zo zwaar want ik ben financieel niet afhankelijk van de verkoop van mijn beelden. Geen produktiedwang dus, geen stress en evenmin ongewenste beïnvloeding door kunstliefhebbers of critici. Bovendien kan ik moeilijk scheiden van mijn beelden... Tussen de eerste schets en de voltooiing van een werk verlopen vele tientallen uren: fouten zijn immers zeer moeilijk te corrigeren. Het kan dan ook gebeuren dat pas de derde of vierde versie van een beeld me helemaal bevredigt. Beeldhouwen vergt van de kunstenaar een uiterste concentratie; tenslotte is het materiaal vrij duur en moet er dus zuinig mee omgesprongen worden. Als materiaal gebruik ik haast uitsluitend messing (geel koper), omdat ik daar de lichtschakeringen kan in weergeven
Sint-Benedictus, 1979
die een beeld doen leven. Voorlopig ben ik nog niet toe aan het werken met kleuren hoewel ik uitkijk naar technieken die dat mogelijk zouden maken.’ (Nederveldstraat 11, Aalst)
| |
Letterkundige
Jan van den Weghe 60
Deze ‘demiurg’, zoals Hannelore hem noemde, werd geboren te Halle aan de Zenne op 29 april 1920. Hij stamt eigenlijk uit een oud Westvlaams geslacht. Zijn vader was een barokke figuur, schoolinspecteur, wetenschappelijk vorser en historicus, auteur van een dertigtal geschiedkundige werken, bezitter van een bibliotheek van meer dan 20.000 boeken. Reeds als kind onderging Jan de fascinatie van het boek, werd een hartstochtelijk lezer. Elf jaar oud las hij al Gezelle, Buysse, Streuvels, van de Woestijne. Het vaderhuis in de Brusselsestraat draagt een gedenkplaat van de VTB, die aan zijn vader M.J. van den Weghe herinnert. Op 15-jarige leeftijd ontmoet Jan voor de eerste maal Stijn Streuvels bij zijn heeroom, pastoor Jerome van den Weghe van Oeselgem; Streuvels schonk hem een portret met opdracht; het staat nog steeds op de schrijftafel van de auteur.
Hij schreef het lange gedicht ‘De zeven hoofdzonden’ toen hij pas zestien was, een gedicht dat de belangstelling van Teirlinck trok. Onder de bezetting was hij eerst redacteur bij Arbeid en Sociale Zaken en bleef daarna twee jaar ondergedoken als werkweigeraar. In 1945 was hij acteur en auteur bij het Schooljeugdtheater van Savenberg, werd toen journalist in Brussel, om een paar jaar later naar Belgisch Kongo te vertrekken. Hij werd er medeoprichter van de erste Nederlandstalige boekhandel en uitgever van het weekblad ‘Standpunten’. Tevens was hij werkzaam in het onderwijs.
In 1960, bij de machtsoverdracht, keert hij terug naar België en wordt docent aan het Hasselts Hoger Pedagogisch Instituut, waar hij thans nog aan verbonden is.
Hij ontving drie letterkundige prijzen (Gidsprijs voor Verhaal, Prijs van Brabant voor Poëzie, 2e Pr. v. Limburg v. poëzie). Zijn publikaties zijn vrij talrijk: vier dichtbundels, vier verhalenbundels, elf romans, naast veel essayistisch werk in tijdschriften. Veel ook is nog niet gepubliceerd o.m. niet minder dan 14 toneelwerken.
‘Jan van den Weghe zestig jaar... Geen mens ziet het hem aan.’ schreef Hannelore. ‘Hij ziet er ten hoogste vijftig uit. Zijn werken echter lijken me vaak geschreven door iemand die de ervaringen van een eeuweling heeft opgedaan... Ik hoop dat ik hem nog vele jaren mijn vriend mag noemen.’ (Kommanderijstr. 34, St.-Truiden)
|
|