Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 29
(1980)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
In het grote spoor... 't Manneke uit de Mane en BiekorfGa naar voetnoot*Onze maan is ouder dan de oudste archeologische bijenkorf. Zo betaamt het dat 't Manneke uit de Mane ouder is dan ons tijdschrift Biekorf: ze verschillen tien jaar (1881-1890), maar 't Manneke verscheen met lange tussenpozen. Biekorf loopt zijn tachtigste jaar, 't Manneke hooguit zijn zestigste. Daarom, en ook omdat de kleinsten in gestalte de laatsten meelopen in de stoet, behandelen wij eerst Biekorf. Ze lopen nochtans in hetzelfde spoor. Ze komen allebei uit hetzelfde idealisme: de bezieling van Gezelle, van Rodenbachs Knapenschap, belichaamd in De Swighenden Eede. Wie kan er de rechtlijnige afstamming loochenen? Hierom horen ze allebei in dit nummer thuis. L. De Wolf verwoordde het meesterlijk anno 1914: ‘Biekorf was dus gesticht: stammend uit Gezelle van-verre-aan, d.i. aldoor de geest der leraars uit de jaren '60, aldoor de gloed der knapen uit de jaren '70, aldoor het werk der zanters uit de jaren '80; bedoelende ten andere datgene uitsluitelijk wat hém beviel uit deze drieërhande vóórbetrachting, t.w. wijze leer- en lezing, tot roem van onze stam, en in de taal van 't volk. En Biekorf was meteen alzo Gezelles jongste kind, en driemaal liefste kind’ (B. 1914-1919, 15). We willen de uiterlijke en innerlijke geschiedenis van Biekorf schetsen. De Biekorvers (schrijvers, medewerkers) komen hoofdzakelijk bij de innerlijke geschiedenis aan de orde, mét hun betrachtingen en studieonderwerpen, de genres en de classificaties. Zo zullen we geantwoord hebben op de drie vragen: wanneer, wie en wat. - Daarna, zoals gezegd, als hekkesluiter: 't Manneke... | |
De uiterlijke geschiedenis van Biekorf.Biekorf is voor het ogenblik in zijn vierde periode. De eerste periode was die van Gezelle (1890-1899); de tweede die van L. De Wolf (1900-1929); de derde die van A. Viaene (1930-1979): tien, dertig, vijftig jaar, slechts onderbroken door Wereldoorlog I en II. Dirk Callewaert heeft Biekorfs geschiedenis tot 1960 voortreffelijk getekend in deel VIII van de Nederlandse Volkskundige Bibliografie (Antwerpen, 1969). Ik wijk enigszins van hem af en vul hem aan.
Tekening van Jules Fonteyne uit het kalenderblad van Biekorf (1914)
De eer van Biekorfs feitelijke stichting komt een viertal priester-leraars toe, drie van hen aan het Sint-Lodewijkscollege, Brugge, Noordzandstraat (heden: Zilverpand): Emiel De Monie, Rodenbachs gewezen poësis-leraar, sinds 1881 hoofdredacteur van De Vlaamsche Vlagge (1846-1890), August Van Speybrouck (1843-1923), Edward Van Robays (S.J.) (1855-1906) en Jan Craeynest (1858-1929). Allen reeds verenigd in Gezelles Dietsche Biehalle, samen met Oostvlamingen, Brabanders en Limburgers. Gezelle zelf hield toezicht en bood hulp, van ver en bij, met raad en daad. De stichters hadden pech: men prijst een stuur begin. E. De Monie overleed bij 't verschijnen van het eerste nummer: 3 januari 1890. ‘We bouwden op uw leven een getemmer (= gebouw)... onze grondsteen’, schreef Gezelle in zijn bidprentje. Hij werd prompt vervangen door E. Van Robays, als hoofdredacteur, die ging - opnieuw tegenslag (!?) - naar de jezuïeten in Indië, 1892. Nu nam de groep de redactie en het beheer waar. Ze noemden zich ‘Het Berek’, afleiding uit ‘berekken’: beredderen, het rooien (zie Loquela, s.v. berekken en berekker). Zo heten ze tot vandaag de dag. Er verschenen jaarlijks vierentwintig nummers (talmerken), telkens een katern van zestien, samen 384 bladzijden. Een veertiendaags blad bijgevolg; formaat en bladspiegel ongeveer zoals heden nog: 160 × 90 mm! De drukker | |
[pagina 302]
| |
was L. De Plancke: Gezelle had zijn veto gesteld tegen de drukker van de Vlagge. Hij was meer als allergisch voor alle vlaggezwaai en krijgvoerderij, en vooral voor alles wat het gevestigde (kerkelijk) gezag weerstond. De ondertitel luidde: ‘Dit is een leer- en leesblad, voor alle verstandige Vlamingen’; de leuze was Plantijns-Latijn: ‘Nullus otio perit dies apibus’ (Geen dag gaat voor een bij in ledigheid verloren). Er stond (en staat) een bijenkorf in het front (getekend door Jan Bethune), onder de hoede van de patrones (der Nederlandse taal): Sint-Luudgarde. Het jaarabonnement kostte 4 fr., zegge de prijs van twee kilo boter of honig toen. Stelde de jaarlijkse (en de eerste twee tienjaarlijkse) inhoudsopgaven op: Edmond Denys, als puristisch schrijver ook buiten Biekorf bekend (1865-1923). De tweede periode (1900-1929) noemden we die van L. De Wolf (1876-1929). Voor wat de eerste jaargangen betreft, verschillen de meningen. Wie was de hoofdredacteur van 1900 tot en met 1906? Men kan deze jaren aanzien als de uitloop van Gezelles heer-ende-meesterschap, maar evenzeer als de aanloop naar L. De Wolfs alleenheerschappij. Gemakshalve neem ik de laatste stelling voor lief, ofschoon D. Callewaert, op gezag van H. Stalpaert, het op goede gronden anders meent. Vanaf 1907 heeft De Wolf zeker het roer in handen. In 1914 wordt Biekorf een maandblad (12 × 24 bladzijden), steeds 4 fr. 's jaars. Na de oorlog - 1920 - is het 20 fr. Een uiterlijk verandert er niets, behalve papier en drukker, nl. A. Van Poelvoorde die in 1924 de Weduwe L. De Plancke opvolgt. Wie intussen precies tot het Berek behoorde dat heeft De Wolf, zover ik weet, nooit in Biekorf aan de openbaarheid prijsgegeven. Tijdens de derde periode (Viaene, 1930-1979) verandert er uiterlijk méér. Dit hing samen met bepaalde opvattingen die wel veeleer de innerlijke geschiedenis van B. raken, maar die toch hier op hun plaats zijn. Onder het impuls van dr. E. Strubbe, en door persoonlijke aanleg gedreven, gaf Viaene als bijblad van B. (1939-1940) Westvlaams Archief uit: m.n. voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore. De bedoeling was, volgens D. Callewaert (a.w. XIX): Biekorf leesbaar te houden door het documentaire deel afzonderlijk te laten verschijnen. De oorlog (mei 1940) legde echter alles stil en vanaf 1946 werd dit archivalisch onderdeel weer onzichtbaar vermengd in de korf. Zichtbaar werd het gemaakt in 1952: als ondertitel draagt Biekorf: Westvlaams Archief enz. De Latijnse leuze ‘Nullus...’ werd enkel in de titelpagina, niet in de hoofding, gehandhaafd. Wees gerust, de bijen bleven even noest met Viaene. Met nieuwjaar weer een wijziging in de hoofding. ‘Dat is een leer- en leesblad...’ werd gevolgd door de woorden: Gesticht in 1890 door Guido Gezelle. Sommigen fronsten hierbij de wenkbrauwen. In 1930 (B. 1930, 136-137) poneerde Viaene niet méér dan Gezelles medevaderschap en onderschreef wat L. De Wolf (B. 1914-1919, 17 en 15, vennoot 1) stelde: Gezelle was ‘de’ stichter niet! Tweemaal heb ik aan A. Viaene gevraagd of hij deze toevoeging in geschrifte wou verantwoorden. Tweemaal heeft hij allervriendelijkst geglimlacht... Een laatste wijziging: B. verschijnt tweemaandelijks sedert 1966. Zulks drukte merkelijk de verzendingskosten. Het feit dat B. 1975-1976 als één jaargang verscheen ligt uitsluitend aan de vele kwellingen en het overwerk waarmee de hoofdredacteur (denk: man-doe-al) werd geplaagd. Het aantal bladzijden schommelde tussen 300 en 400, met een piek erboven omstreeks 1960. De prijs steeg van 75 naar 450 fr., parallel met de boter of honig. Ook tijdens de periode Viaene was het Berek een nogal duister ding. Ik zei daarnet: mandoe-al. Met het afsterven van Viaene (10.8.1979) ving de vierde periode van B. aan. Thans heet het Biekorf: - Westvlaams archief voor geschiedenis, oudheidkunde, taal- en volkskunde. De wijziging werd verantwoord door W.P. De Zutter (B. 1980, 83-87). Ze stoelt op begripsmatige overwegingen nopens de termen folklore en volkskunde. Bovendien bestond er met Viaene reeds een afspraak in die richting. Momenteel ziet het Berek eruit als volgt: Devyt C. (voorzitter), A. De Witte (redactie), W. Minne (penningmeester); leden; V. Arickx, M. Cafmeyer, L. Danhieux, K. de Busschere, L. De Vliegher, W.P. De Zutter, J. Geldhof, G. Gyselen, A. Hoste, H. Stalpaert, L. Van Acker, Lori Van Biervliet, J. van Iseghem. - Van geen enkel der gevestigde traditionele gegevens doet het Berek afstand. | |
Inleiding tot Biekorfs innerlijke geschiedenis.De innerlijke geschiedenis is een geschiedenis van mensen, tijden en ideeën. Ideeën die strevingen zijn, idealen, kennis, interesse allerhande, begrippen en wetenschappelijke classificaties. Biekorf verschijnt heden ten dage voor beslist anders ontwikkelden als in den beginne. In wezen begon Biekorf als een vulgarisatieblad voor klassiek geschoolden, die geschoolden, die op verre na niet zo gespecialiseerd waren als velen in onze tijd. Het kon zich best de weelde veroorloven voor allen van alles wat te brengen. Later zullen de weekbladen Ons Volk ontwaakt, Hooger Leven e.a. eender doel nastreven. De gebieden van Biekorfs belangstellingen waren, naar verluidt de Voorboodschap (lees: propaganda-prospectus) (‘wegens de Stichters’ ondertekend door A. Van Speybrouck) de volgende: ‘Kunst en wetenschap. Taalkunde. Dicht- en spraakveerdigheid des volks. Volkszeg, volkswangeloove, volksgeplogentheden. Volkswetendheid wegens landen, steden, dorpen, enz. Gedichten. Liederen. Aanteekeningen wegens Vlamingen. Eigennamen. Woorden en wendingen die uit onze tale in vreemde talen zijn overgegaan. Speur van Gods lieve Heiligen. Uit Fransch en Zeeuwsch Vlanderen, Friesland, Holland, Engelland (sic!), Schotland, de Noorlanden. Uit Zuid-Africa... Verdietschingen. Verzamelingen. Kinderkamer. Oude oorkondschap, oude boeken, boekenwereld, brieven. Ontdekte, veroordeelde en verbeterde wansprekendheden. Vragen en antwoorden’ (enigszins bekort uit B. 1890, 2-3; spelling ongewijzigd).
Edward Van Robays
Lodewijk De Wolf
Antoon Viaene
| |
[pagina 303]
| |
Moeten we toch opmerken: de nadruk ligt sterk op taal, in veelzijdige zin. Dit in de lijn der betrachtingen van De Biehalle die ‘het navorsen, handhaven en het gebruiken van al de rechten onzer Dietse volkstale’ voorstond. Maar blijkens de eerste jaargangen al hoeven we die hoofdbekommernis niet eng op te vatten. Op langere termijn gezien (t/m Viaene) is de ontwikkeling in de keuze der lees- en leerstoffen een normale groei geweest. D.w.z. de wijzigingen, of veranderingen hielden gelijke tred met de ontwikkeling van de tijden en van de lezers. Overigens de termen uit de Voorboodschap (b.v. ‘Kunst en wetenschap’) zijn zo rekbaar dat je er in lengte van dagen alle kanten mee uit komt. | |
De innerlijke geschiedenis van BiekorfKortheidshalve beperk ik mij tot de belangrijkste medewerkers en opstellen; bij de eersten geef ik - zo mogelijk - geboorte- en sterfdatum, gevolgd door titel(s) en nuttige aantekeningen. Zo krijgen we toch een idee van de inhoud, meteen van de trouw of ontrouw aan het Gezelliaanse programma. De grote figuur van de eerste periode (1890-1899) is natuurlijk G. Gezelle zelf met 137 bijdragen: 97 gedichten (meestal opgenomen in Tijdkrans of Rijmsnoer) en 40 proza-stukken, waaronder een heel lang: Tot nut van elkendeen, een verhandeling over het geld, op zijn Gezelles naverteld uit het Fries van Halbertsma. (Een maecenas zou met een heruitgave velen plezieren). Na Gezelle komt onmiddellijk Juliaan Claerhout (1859-1929) met zeventig opstellen, gedegen geleerdheid rondom taal, het verleden, archeologie: ‘de man die eerste spa in Vlaanderens bodem stak’ (J. Persyn schreef over hem een schitterend boek, 1975). - J. Leroy (1858-1939) vertelde honderduit (49 opstellen) zijn Zeisels en Vertelsels, die achteraf gebundeld werden. - Gustaaf Van de Putte (1853-1913) leverde een 40-tal reeksen Nog vlaamsche woorden en spreuken (B. 1897-1899), alsmede als Bijblad (B. 1897) een korte karakteristiek van het Iseghems Westvlaamsch. - Jan Craeynest (1858-1929) was de taalgeleerde, logischer purist en ‘Dietscher’ dan Gezelle. - Jeroom Noterdaeme (1862-1933) bezorgde dertig gedichten: vroom, thans onopvallend. - Een fijne pen was Seraphien De Quidt (1858-1911), Gezelle-vriend, 26 bijdragen (10 in B. 1890, over o.m. Den ouden kindertijd). Over hem schreef E. de Spot, 1948, een keurig werk. - Cyriel De Laere (1861-1917) (volgens A. Lowyck hoofdopsteller van B. na E. Van Robays) alzijdig man en all-round werkzaam, 26 opstellen: geschiedenis van personen, kunst, taal (ps. R. de Caele, d'Heere...). - August Van Speybrouck (1843-1922) 24 artikelen; geschiedenis. - Alfons Mervillie (in de wandeling: Bach) (1856-1942): musicus, taalgeleerde, verhaler; leverde (B. 1899-1900) de volledige vertaling ‘op mate’ van Longfellows Evangeline, met veel taaluitleg (naderhand zelfstandig uitgegeven). - Alfons Dassonville (1860-1936); met hem, zegt A. Viaene, trad de universiteit Biekorf binnen. Bestudeerde (20 bijdragen, 4 bijbladen), op bronnen, zonder fantasie, namen van mensen en plaatsen (onomastiek, toponymie). - In zijn spoor bewoog zich dr. J. Blancke, (19 bijdragen). - Inspecteur H. Rommel (1847-1915) behandelde (B. 1898) de uitvinding van de boekdrukkunst. - Edward Van Robays (1855-1906) van meetaf zeer bedrijvig (10 in B. 1890) over maan en weer en rosse maan en wereldtijd... - Dr. A. De Pla (1860-1924) had het volks over medische vraagstukken (18). - Juul Valckenaere (ps. Horand, Lohengrin) (1866-1930) (17): verhalen, gedichten, taalkunde. - Antoon Verwaetermeulen (1870-1949): begon als slagersknecht, volgens Gezelle uitstekend zanter en verzamelaar, eindigde als Ere-voorzitter van de Westvlaamse Folkloristenbond (13). Op een rijtje moet ik nog vernoemen (het aantal bijdragen ernaast): Johan Winkler (1840-1916), de Fries (12); A.J.M. Janssens (1841-1906) Oostvlaamse Gezelle-vriend (13 gedichten); Edmond Denys (1865-1923) (10) zie boven. Met minder dan tien opstellen, soms heel belangrijke: Jooris Beyaert (1856-1904), Juliaan Fové, Aloys De Visschere (taalkunde), Joseph Samyn (1854-1909): bewerker van het Westvlaamsch Idioticon (1892), Lodewijk Scharpé (1869-1935) met studies over Anthonis de Roovere (B. 1893) e.a. Even vermelden de Oostvlaamse dichters E. De Lepeleer (4) (1856-1923) en A. Beelaert (3 gedichten); Edward Vlietinck, letterkundige te Oostende (2); de Westvlaamse dichters Delfien Van Haute (1869-1944) en Vincent Lefere (1862-1932), de laatste van kleiner klasse; de ‘uitgeweken Wiking uit Moerenland’ Hilaris Allaeys van t' Onzent in 't Westland (1930), in de jaren negentig vlijtig corresponderend met Gezelle; de Friese edelman Jan van Wageningen thoe Dekama, 2 plus een bijblad De Koninginnen in Friesland (B. 1892); en, tenslotte, de rijzende ster, studerend nog te Leuven: L. De Wolf met één opstel (B. 1899, 289-296) onder de schuilnaam A., getiteld Kloefhandel en -nijverheid, reeds een belezen waarnemer en statisticus. Nog één woord: Biekorf lijkt wel een familiezaak van de Gezelles. Guido's broer Romaan (1832-1899) is er aanwezig met één gedicht (B. 1897), diens zoon Caesar (1876-1939), onder schuilnaam C. Verbrugge één sonnet (B. 1898) (wellicht ook ergens enige snuisterij van heerbroer Jozef (1840-1903), getuige L. De Wolf), maar vooral Frank Lateur (Stijn Streuvels (1871-1969) met zeven novellen of schetsen, geen eigenlijk debuut (B. 1897-1898). Tot zover de meer belangrijken van de 54 medewerkers uit die eerste jaren. De lezer heeft cursieve namen opgemerkt! Deze personen komen terug in de volgende periode(s). En nog wat anders: er is onder de medewerkers geen enkele vrouw! Tijdens de eerste jaren (1900-1906) van de tweede periode (1900-1929) maakt Biekorf beslist een zwenking, m.n. naar de fraaie letteren, zowel eigen scheppend werk in verzen (vaak Gezelle achterna) als proza en veel vertalingen uit buitenlandse (heimat)literatuur. Om bondig te blijven behandel ik, schematisch volgens de aangeduide orde, de voornaamsten van de 107 medewerkers; tot de medewerkers reken ik wie door aantal bijdragen of hoedanigheid ervan belangrijk is. Het aantal opstellen komt bij hun naam, gecursiveerd indien hij ook in de derde periode terugkeert. Bij de dichters dienen vernoemd: Fr. Bertrand (19) (B. 1907-1909), Bittremieux Leo (10), Bertholf Biekens (ps. van M. Breyne, 1890-1972) (15), O.K. De Laey (1876-1909) (10), Frans De Witte (22), de latere redacteur van De Volksmacht (1883-1979), opnieuw E. De Lepeleer (5), Amaat Dierick (1865-1933) (18), voelde zich mislukt dichter zeker na de publikatie van Tillo's Lied (1900), nogmaals V. Lefere (9), Neeltje Jaarsma, een kersvers Fries dichtereske (de eerste Eva in der bijen gaarde B. 1906), de onvermoeibare A. Mervillie (65), Placidus Eykens (14), D. Van Haute (6), Antoon Van Veerdegem (Brabander) (1885-1943) (25). Als buitenbeentjes vernoem ik nog Jozef Simons en U. Van de Voorde: ze komen en verdwijnen als de bliksem. Bij de prozaschrijvers: Frank Lateur (Streuvels) (6 bijdragen); Karel De Wolf (1883-1948) (14): aanloop van Brugs Volk; Juul Leroy vertelt (22) en Hugo Verriest (1840-1922) (4): A. Viaene zal later, tenonrechte dus, beweren dat Verriest nooit in Biekorf schreef! Wijdden zich aan verzen én proza: Arthur Coussens (1883-1926) (38 opstellen, waaronder (B. 1907) een keurige vertaling van de 23ste zang uit Mistrals Mireio); Juul Filliaert (1890-1948) (23); natuurlijk Caesar Gezelle (80) met de eerste schrijving van Uit het leven der dieren (B. 1907); Jozef Impe (1882-1960) (14); Juul Valckenaere (47) fantasierijke volksverhalen (aanloop tot het Groot Westvlaamsch Sagenboek, 1914) en Rodenbachiaanse poëzie; Jozef Van den Berghe (1878-1972?) (51): gevoelige gezelliaanse navolging; Warden Oom (ps. van Edward Vermeulen, 1861-1934) (24 waarvan 15 gedichten): de latere romancier, ‘De nieuwe Conscience’. Opmerkenswaard is dat zelfs de taal bij velen zwenkt naar het algemeen Nederlands. Vooral in veler gedichten is deze culturele opgang merkbaar. Voor wat de vertalingen betreft: Alfons Callewaert (1875-1922) (20), vertaalde, vaak onder schuilnaam M. Matte, verhalen uit het Russisch, Fins, Deens, Noors, Duits, Engels...; dr. Lauwers Emiel sr. (1858-1921) zette Shylock om in blanke verzen en Mowgli van R. Kipling in proza (B. 1905-1906) (laatste vertaling werd vervolledigd door W.J. De Pla (1895-1939) in B. 1926-1928). Misschien is de voortreffelijkste (onbekende!) de metrische vertaling van Tennysons Enoch Arden door Juul Faes (ps. J.F. v. Olmhof) een Verschaeviaen uit Bovekerke (B. 1905). Niet scheppend, nl. ‘belerend’ werk werd geleverd, inzake geschiedenis door P. Allossery (1895-1943) (6), de latere Gezelle-kundige; Leo Claeys (1876-1915) (6), bekend door zijn Paarwoorden; J. Claerhout (68); Jos De Smet (1898-1972) (26) met Michiel English (1885-1962) (23) en straks Antoon Viaene (1900-1979) (20) de grootste beloften; E. Frutsaert (1878-1936) (6) en A.J. Fruytier (18); Juliaan Opdendrinck (1851-1921) (7): onlangs gestandbeeld te Poperinge; Egied I. Strubbe (1897-1970) (2): | |
[pagina 304]
| |
professorale leider; met de blijvende waarden: E. Van Cappel (21) en A. Van Speybrouck (4). Natuurwetenschappelijke vulgarisatie schrijven H. Callewaert (9); A. De Pla geneeskunde; dr. R. Dumez (7) en A. Mervillie wedijveren in kennis nopens de bijen en de bijenteelt, graafwespen en dgl. Taalkunde: Jan Craeynest (8), Karel De Flou (1853-1931), van het 18-delig Toponymisch Woordenboek (27) en een nieuwkomer met toekomst: Jozef De Langhe (21) die de toponymica van de kust (samen met de geologie) onderzoekt. De taalkunst i.h.a. wordt behandeld door E. Van Oye (1840-1926) in een 115-bladzijden tellend bijblad (B. 1911): De Grieksche Metriek in de Nederlandsche Dichtkunst - Eene aesthetische taalstudie; L. Scharpé zet zijn studies nopens ouder Nederlands dichtwerk voort (3); Gezelles taalkunst krijgt de belangstelling van H. Linnebank (Nederlander) (1875-1924), grondig bijgewerkt door J. Craeynest wordt dit een belangwekkende brochure, helaas zonder veel afzet (B. 1903). A. Walgraeve en C. Gezelle wijden hun aandacht aan Gezelles werk en kruisen af en toe de degens. Taalverzameling en volkstaalrijmkunst worden voort beoefend door G. Van de Putte (12), A. Verwaetermeulen (6), de genoemde J. De Langhe (21) en (een tweede vrouw) Vrouw Weyn, geboren Sofie Peeters (1833-1916) (10). Werkelijk elk gebied van kennis en interesse komt aan bod. Ik wijs tot besluit op een bijdrage over een (on)mogelijke maanlanding, vrij sceptisch bekeken door ene L. Speurmans (B. 1920, 92-94) die helemaal de taal-en-stijl bedrijft van L. De Wolf zelve. Deze is de werkelijk grote uit de groep. Talloos zijn zijn schuilnamen (H. van de Zande, T. Raepaert, Jan Hagel, Brom...). Opstellen tel ik 215! Er is eindeloos méér. De Wolf was ‘historicus, folklorist, letterkundige en kunstenaar’ ‘de onverzoenbare Westvlaming en Gezelle-zoon’ (H. Stalpaert, Westvlaams Cahier, nr. 9, 1967). Ik beperk me tot de opsomming van enkele omvangrijke en geleerde bijdragen, waarna een korte kenschetsing. In 't Besteken van Bomen (B. 1900) lezen we voor het eerst de psychologische volkskundige (zulks in de voetstappen van Gezelle wie de psychologie van de taal vooral ter harte ging). Zijn twee boeken (bijlagen B. 1908-1909) Volkskundige Boekenschouw - Bibliographia ‘folklorica’ (Ned.-Latijn), een monumentale arbeid waarvoor hij 345 tijdschriften nalas en analytisch besprak. Iets van wereldformaat en énigs. Zijn studie over Vondels Lucifer noemt hij ‘toneelzielkundig’ (B. 1911, 77-176): ze is vergeten! Tot slot vermeld ik zijn onderzoek aangaande St.-Ontcommere (B. 1913, 18-119), dat hem weer Europese faam bezorgde. - Jammer dat de man, de zo begaafde, met de jaren knorriger en eigenzinniger werd; wat vooral blijkt uit zijn gepassioneerd taalpurisme. De Nederlandse boekentaal (de enigste hem bekende naast zijn dialect en waarin hij - let wel, anno 1902- promoveerde in Louvain-Leuven!) beheerste hij ongemeen, maar hij maakte ze ten slotte onlees- en ongenietbaar door het gezocht uitzuiveren van alle bastaardije! Het kwam zover dat hij weigerde mee te werken voor de Gezelleviering 1930, omdat men ‘Gezelles taalopvattingen miskende’. Hij stierf, onverwacht en veel te jong, op 12 november 1929. Over de langste van Biekorfs periodes, de derde (1930-1979) zal ik het kortst moeten zijn, althans verhoudingsgewijze. Biekorf was Antoon Viaene geworden de man die, onder L. De Wolf nog, begon als historicus en Perkiaans sonnettendichter (B. 1927-1928). Over hem - weer een veelzijdige - werd al veel geschreven. Van vóór zijn overlijden al door J. Geldhof (Album A.V., 1970, 7-60), na zijn afsterven bijgewerkt (B. 1979, 257-278); door onszelf (B. 1974, 205-207); door N. Huyghebaert (B. 1979, 193-199): een ontroerend diepgaand grafschrift; tenslotte door J. de Mûelenaere in de Gezellekroniek 14 (1980), blz. 51-68: Viaene was de eerste voorzitter geweest van het Gezellegenootschap. De homo Viator (J.G.), de trekkende geest; de praeceptor Flandriae (N.H.), Vlaanderens huismeester wordt er in al zijn gevoelige menselijke bekwaamheid geschilderd: een internationaal gerichte, op (groot)Vlaanderens geschiedenis en taal toegespitste aantrekkelijke individualist. ‘Hij maakte Biekorf het meest beweeglijke, het meest menselijke, het meest genegene van de Vlaamse lokale tijdschriften’ (vrij naar N.H., B. 1979, 193). Biekorf kende onder Viaene, m.i. twee tijdperken: een eerste van 1930 tot 1945 waarin hij zich nog niet helemaal van een zekere Westvlaamsheid had losgemaakt (hij bromde nog tegen bastaardwoorden en schreef af en toe bewust puristisch); de tweede vanaf 1945 tot zijn dood: hij was helemaal zichzelf geworden historicus en lexicograaf. Alles heeft zijn geschiedenis en geschiedenis is zowel wetenschap als verstandig spel: legende en vergissing ontleden was hem even lief als het achterhalen van het naakte feit. Daarin ontmoette hij alsmaar oude en nieuwe taal: ‘hij werd filoloog al bleef hij geschiedenisman’ (N.H.). Trouwens sinds 1932 was de grote omzwaai op taalgebied gebeurd: de vernederlandsing van het onderwijs. Viaene schreef voortaan gewoon Nederlands. Ook sloot hij vanaf 1945 de scheppende literatuur buiten, deze voor de vele specifiek literaire bladen latende. Toch bleef Biekorf trouw aan de oorspronkelijke bedoelingen. Wie de inhoudsopgaven van 1898, 1928 en 1978 vergelijkt, stelt vast dat ze - inhoudelijk - in wezen sterk op elkaar gelijken, weinig verschillen, behoudens de daarnet genoemde eliminaties van de scheppende letteren. De medewerkers voor die vijftig jaargangen ongeveer zijn vrijwel talloos: ik telde 178 opstellers van bijdragen, 87 namen (of initialen) zeggen me niets. Medewerkers uit de eerste periodes waren: A. Dassonville (met nog 7 bijdragen), J. Leroy (5), A. Mervillie (79): gedichten en enkele mooie volksvertellingen), Streuvels (2) en A. Verwaetermeulen (6). Opmerkenswaardig dat Edw. Vlietinck ook nog eens te voorschijn komt in B. 1934! Medewerkers van de laatste twee periodes: K. De Flou (4), Jos De Smet (152), K. De Wolf (42), M. English (37), J. Filliaert (16), E. Frutsaert (6), Jozef Impe (3); E. Strubbe (19) en J. Van den Berghe (18 gedichten). Medewerkers die begonnen en stierven tijdens deze periode: A. Bonnez (53) (1906-1978), L. Den Dooven (10) (1927-1973), A. De Schrevel (16) (1913-1978), J. Delbaere (34) (1887-1972), K. Loppens (24) (1875-1962) en M. Van Coppenolle (9) (1910-1955). Zij allen schreven (ook) over bijzondere of plaatselijke geschiedenis, bestudeerden het volksleven, cultuurschatten en het eigen taalgoed - de ruimte ontbreekt mij voor categorieën en verdere classificatie. In hun werk gelijken ze op de vele levenden, waarvan alfabetisch de hiernavolgenden die minstens zowat 25 bijdragen leverden (de anderen, verdienstelijker misschien, verzwijg ik ongaarne): V. Arickx (56), G.P. Baert (132), Magda Cafmeyer (160: inderwaarheid De Koningin van de Korf!), K. de Busschere (50), J. De Langhe (91), C. De Norme (26), L. De Vliegher (26), L. De Vloo (25), C. De Vyt (39), A. De Witte (36), J. Geldhof (78), W. Giraldo (22), J. en N. Huyghebaert (24), J. Roelandt (23), H. Stalpaert (64), L. Van Acker (80) en M. Vermeulen (30). Opmerkelijke bijdragen of -reeksen zijn: de enigste publikatie van E. de Dene's Testament Rhetoricael (B. 1935-1937); J. Ameryckx, De ontstaansgeschiedenis van de zeepolders (B. 1959); A. De Medts, De weg terug (eigenfamiliegeschiedenis) (B. 1963-1968); L. De | |
[pagina 305]
| |
Vliegher, Rosmolens... (rijkelijk geïllustreerd) (B. 1975-1976). Viaene zelf schreef in zijn blad naar schatting 1.500 keren: altijd áf, kort en goed. Omvangrijker zijn: Lichten op rood, tegen de Franse historicus Toussaert (B. 1963); Kleine Verscheidenheden, beknopt archivalisch woordenboek, Verdam aanvullend (B. 1960-1974), afzonderlijk uitgegeven zoals Veelnamig Vlaanderen, Brugge, 1973. Zijn opstellen over de Boetebedevaarten tijdens de ME. kwamen wel in B. maar verschenen door zijn overlijden op de valreep niet. Was Biekorf de (laatste) erfgenaam van het Westvlaams particularisme? De vraag is misschien of Gezelle een particularist was. Viaene zelf getuigt: ‘Van algemeen Vlaams onder Gezelle is Biekorf meer en meer WESTvlaams geworden naar de inhoud, algemener naar de vorm. Biekorf is nooit méér “particularist” geweest” dan tegenwoordig’ (B. 1949, 264). De term ‘vorm’ moeten we m.i. ruim opvatten: Europees in zijn bronnen, van inspiratie universeel. Het gebied door Viaene c.s. in Biekorf bestreken komt nagenoeg op het huidige administratief West-Vlaanderen neer. Gezelle gebruikte gaarne de term ‘groot Vlanderen’: ‘Te weten West-, Oost-, Zeeuws- en Frans-Vlanderen; immers overal waar men eertijds Vlaams sprak of hedendaags nog spreekt’ (B. 1894, 7). Viaene en Gezelle zijn op dit terrein wel met elkaar te vergelijken, maar volstrekt niet met elkaar te vereenzelvigen. | |
't Manneke uit de ManeOver de volksalmanak 't Manneke uit de Mane is al heel wat geschreven. Karel De Wolf deed het uitvoerig in Biekorf (1932, 353-359). Karel De Lille, ook in B. (1959, 41-46) hernam en breidde uit. Hij voegde er een heel boek aan toe over Alfons Van Hee (1846-1903), 't Mannekes eerste redacteur (Ieper, 1963), zulks na het werk uit de Westvlaamsche Boogaard, Pastoor Van Hee door H. De Gryse (Tielt, 1945). Er is zelfs nog meer ter inlichting... | |
Stichting en geschiedenis't Manneke uit de Mane (voortaan MM.) werd in het leven geroepen door De Swighenden Eede ten huize van Kapelaan A. Van Hee te Wijtschate, anno 1880. De Swighenden Eede was een soort van geheim eedverbond van jonge priesters en leken die na Rodenbachs dood de Vlaamsche Vlagge ‘runden’. In de gedrukte bronnen is het niet duidelijk wat zij
V.l.n.r.: Achiel Denys, Filip de Pillecyn, Cyriel Lybeer en Warden Oom. Einde jaren 20.
De Swighenden Eede, v.l.n.r., onder: A. Bruwier, H. Verriest, A. De Pla, A. Van Hee; boven: E. Lauwers, R. Adriaens, H. Persyn, K. Blancke.
| |
[pagina 306]
| |
't Manneke uit de Mane, Diksmuide Werk van Adh. van Droemme
in 1880 in eerste instantie op het oog hadden. Hoe dit zij: A. De Pla, H. Persyn, August Blancke (drie hoogstudenten) en de priesters Karel Blancke (1849-1934), Amaat Vyncke (Ratte...) (1850-1888) en A. Van Hee wilden - in navolging van de Leuvense studentenalmanak De Tassche - een volksalmanakje uitgeven voor West-Vlaanderen om de idealen van volksverheffing concreet in het volk vorm en leven te geven. Let wel 1. hoéveel van diezelfde mannen later hun mannetje zullen staan voor Biekorf; 2. dat alle genoemden niet altijd, zij alleen, lid waren van De Swighenden Eede (hierover Vos-Gevers, Dat volk moet herleven, Leuven, 1976). A. De Pla zou voor de zakelijke kant instaan, A. Van Hee zou MM. opstellen. Er zijn drie levensperiodes van MM. geweest, met crisisjaren tussenin. De eerste periode (A. Van Hee) liep van 1881 tot 1903 (behalve in 1889). Het boekje was meteen in West-Vlaanderen ingeburgerd. De drukker was dit keer wél de drukker van de Vlaamsche Vlagge. Na Van Hees plotselinge dood gaf drukker Van Mullem aangepaste wederuitgaven van MM., maar van 1914 tot en met 1922 was het Manneke op sterven na dood en begraven! Zoals Pierlala... Met Achiel Denys (Roeselare, 1878-1933), Vlaming van het rechte bedde, troubadour en one-show-man metterdaad, herleefde MM. De tweede periode liep van 1923 tot 1930. Denys werd vlijtig bijgestaan door Warden Oom en G. Lybeer (ps. dr. Spuyter) (1863-1935), deze laatste een verdienstelijk schrijver van volkslectuur. Maar helaas ‘in 1930, schrijft K. De Lille, viel het Manneke uit zijn Mane en verdween voor altijd als volksalmanak voor alle Vlamingen’ (B. 1959, 44). Voor altijd??? 't En zal, zei Pierlala! W. Denys - zoon van zijn vader in de rechte zin - ‘verrijzeniste’ de Westvlaamse weer- en waarzegger! In 1964 verscheen het MM. opnieuw aan ons firmament. En niets doet vrezen dat het eerlang aan stress of infarct te gronde gaat. Bij zijn wedergeboorte schreef A. Viaene een verwelkoming en voorspelde: ‘'t Hangt tussen oud en nieuw, maar 't Manneke is olijk en zal wel de snare vinden en leutig zijn weg maken’ (B. 1963, 342). | |
Inhoud, schrijvers, Ridders enz.Met het wapen van de lach worden velerlei idealen nagestreefd: méér Vlaams volksbewustzijn, de christelijke levensbeschouwing, overtuiging, tradities... Wat de Vlamingen vijandig is wordt ironisch afgemaakt. Hoofdbrok zjn de Goe- en Kwaweremaren voor het ronde jaar. Daarin geven de schrijvers al hun goede luim of ongenoegen ten beste. Verhalen, raadsels en dgl. ronden het boekje af. (Formaat onveranderlijk sinds 1881, 125 × 85 mm). Meester ‘goe- en kwaweerman’ bleef A. Van Hee: een klassieke geest (bewonderaar van La Bruyère?) die in één uitgebalanceerde volzin één anekdote kon ont- en afwikkelen. Hij beheerste volmaakt de voorbije gezelliaanse kunsttaal; bij hem munt ze uit door woordenkeus en woordkarigheid. Bewijze de eerste vijf jaren: ze zijn weer te koop. Daarin prijken veel verzen van Gezelle! Zijn opvolgers Achiel en Willem Denys, samen met de vele anderen sindsdien, zijn verschillende vogels, verschillend van bek. A. Denys was woordweliger dan Van Hee: een geestig, praatgraag ‘flamingant en democraat’ (F. De Witte) die boeit en verrast. Van hem bleven een paar liedjes over: De hemel, Cieper. Van Willem is Peegie (zeg: Peejgie) overbekend, zijn stijl dus ook. Wie van de redacteurs achter de bos- en beek- en houtmannetjes schuilgaat is een geheim. Altijd was MM. geïllustreerd. Was de oorspronkelijke titelplaat ontworpen door Ferdinand Rodenbach (1864-1938), Albrechts jongere broer? Na en naast de koddige prentjes kwamen de forse of fijne tekeningen van
Willem Denys
A. Ost, J. Flipts, M. Notebaert, T. Vercruysse, e.a. Het Mannetje heeft ook zijn Orde, zijn Ridderschap: een groep vooraanstaande Westvlamingen van overal. Ze vormen veeleer een plezierig eet-verbond dan een Zwijgende Eed, maar houden tevens - met de harde kern: redactie en raad van beheer - de oude idealen eigentijds en hoog, leutig en heilig overtuigd, en de Westvlaamsheid sudderend. Onlangs (1978) standbeeldde MM. zichzelf te Diksmuide, als magere zelfironicus op Vlaanderens vetste botermarkt! Rondom de eeuweling komen Ridders, schildknapen en verre voetknechten 't Manneke hun leenmanshulde bieden. Biekorf is een beetje jaloers: hij wenst ook ‘eeuwig’ te leven.
Karel de Busschere |
|