Oud duivelsmasker (zwart geschilderd). Wilflingen.
en, bliezen dan in een teil gevuld met meel, maar nu wordt het gezicht gewoon wit geschminkt.
Behalve roet en meel worden als gezichtsmaskers ook stro, karton, (papier-maché) textiel en draadgaas, maar vooral hout gebruikt. Industrieel vervaardigde maskers uit dun karton of maskers in plastiek, die men nu in de winkels veelvuldig aantreft, worden door de traditionele maskerfiguren in Z.-W.-Duitsland niet gebruikt. Het oudste papier-maché masker dat vermeld wordt in 1680 is uit Kremsmünster in Oostenrijk. In het begin van deze eeuw werden in Pfullendorf de heksenmaskers door de ‘heksen’ zelf gemaakt. Een weke papierbrij werd in een houten mal gekneed en na het drogen beschilderd.
Doordat de streek tussen Boven-Donau en Bodensee niet zo rijk is aan hout, in vergelijking met het naburige Zwarte Woud, neemt men hier in vele gevallen, zijn toevlucht tot textiel. Deze vorm van masker gaat van een eenvoudig kanten voorhang tot indrukwekkende zwarte kappen. In sommige plaatsen, bv. in Überlingen, zijn die masker-kappen met pailletten benaaid en hebben op de plaats van de neus een slurf die tot op de borst hangt. De overlevering vertelt dat door die slurf, in tijden van pestepidemie, een papachtig voedsel aan de zieken toegediend werd. Nu dient hij om de toeschouwers en bij voorkeur de jonge meisjes te plagen.
Men zou denken dat maskers in draadgaas in de tegenwoordige technische tijd ontstaan zijn. Maar reeds in 1824 werd in Parijs door J.J. Allard een patent aangevraagd voor ‘het maken van draad-maskers voor carnaval’. Een jaar later werd eenzelfde toelating in Wenen aangevraagd. Die draadgaasmaskers, die al redelijk oud zijn, worden nog door de ruiter van het ‘Fasnetbutzarössle’ (hobbelpaardje) in Weingarten en door de ‘Schnitzweiber’ in Radolfzell gedragen. Deze laatste worden zo genoemd omdat zij schijven droge appelen en peren naar de jeugd werpen.
Voor we de grote verscheidenheid van houten maskers afzonderlijk beschrijven, is het nuttig enkele begrippen te omlijnen. De meeste maskers in Z.-W.-Duitsland worden in lindehout
Pflaumenschlucker. Bonndorf.
gesneden. Slechts weinige, meestal zeer oude maskers zijn uit eikehout. De oudste nog bekende maskers dateren van het einde van de 17e eeuw en het begin van de 18e eeuw en hebben alle een glad geschuurd oppervlak. Ruw bewerkte maskers, waarbij men de messteek nog ziet, komen slechts sedert het begin van onze eeuw voor. Van groot belang voor de kwaliteit van een masker is de dikte van de wand. Hoe dieper een masker uitgehold is, hoe lichter het uiteraard is om dragen en hoe beter de weerklank is van de vervormde stem van de maskerdrager. Volgens de klassieke werkwijze werd het houten masker eerst met een grondlaag plamuur bestreken, glad geschuurd en daarna beschilderd en gevernist. Nu vergenoegt de maskersnijder zich met het masker in de kleur van het hout te laten of het lichtjes te beitsen. Naargelang de vorm van mond, ogenopeningen, snor en baard onderscheidt men verschillende typen.
De ‘Wilde mannen’ zijn, zoals overal in Europa, ook hier bekend. Soms zijn ze met stro bedekt, de ‘Stobären’, soms met bladeren of boomtakken: de ‘Bodenwälder’ uit Fürtwangen en de ‘Wilden’ in Tirol.
In de oude stad Villingen ontwierp de stadsoliemulder Dominikus Ackermann (1779-1835) in zijn vrije tijd een glimlachend masker. Hiervan zijn enkele mooie exemplaren in musea en privaat bezit bewaard. Deze oliemulderstijl werd in de voorbije eeuw zo verbreid, dat men die effen maskers op verscheidene plaatsen terugvindt, soms met een opgeschilderd baardje.
Vele maskertypen werden door trekkende handwerklieden naar andere plaatsen of streken overgebracht. Uit het eenvoudige type van effen maskers zijn vele varianten ontstaan. Ook buitenlandse beïnvloeding is merkbaar. Het bleke Arlekijngezicht met rode wangen zou uit Bergamo komen.
Van die effen maskers tot karakter- en portretmaskers is maar een stap. Die komen echter zelden voor. Toch onderscheidt men twee soorten: de ene zijn een karikatuur van het uitgebeelde personage, de ander een vervorming van het gezicht van een bekend persoon.
Blikken masker. Museum Wolfach.
Beide varianten treft men in Oberndorf aan: de ‘Polizei-schantle’ draagt een karikaturaal ‘Polizei’-masker. Hij is de bevelhebber van de ‘Schantle’ een groep slordige, onvriendelijke figuren die de toeschouwers lastig vallen. In de katholieke stad Oberndorl dragen de ‘Hansel’ maskers die op de Zweedse koning Gustaf-Adolf gelijken. Deze protestantse vorst streed er in 1630 tegen de katholieken. De Zwitsers-Duitse dubbelstad, Laufenburg, gelegen op beide Rijnoevers, heeft vele typische oude karaktermaskers. De opvallende karaktertypen van Elzach stammen vooral uit de periode van heropleving van de Elzacher Fastnacht uit het begin van deze eeuw. Enkele van die stukken laten vermoeden dat de Elzacher maskersnijders met uitheemse vormen bekend waren.
In de middeleeuwen waren dwaze ‘smoelen’ een geliefkoosd motief voor de beeldhouwers. De misericorden aan de koorgestoelten en de waterspuwers aan de kathedralen zijn hiervan sprekende bewijzen. Deze strekking nam een einde in de meer realistisch gerichte Renaissance. De barok ontdekte die tronies opnieuw en paste ze niet alleen toe bij kerkgebouwen, maar ook bij het snijden van Fasnachtmaskers. In Villingen, Laufenburg en Rottweil hebben de ‘Schantle-maskers’ een kin in volutevorm.
Uit de effen maskers ontwikkelde zich in de 18e eeuw, onder invloed van de Weense volkskomedie een schalks Hansworst-masker dat we in de steden Waldkirch (Zwarte Woud), in Endingen (bij Freiburg i.B.) en in Wolfach aantreffen. Het museum aldaar bezit een reeks zeer goede exemplaren, waaronder een eigenaardig blikken masker met beweegbare onderkaak. Verder valt te vermelden het enige masker in Z.-W.-Duitsland, met op het voorhoofd een roos geschilderd, mogelijk een bespotting van een Rozenkruiser die in de buurt woonde. Een ander masker in blik wordt in Allgäu gedragen door de ‘Schnarraggages’. Het was oorspronkelijk een schandmasker, gedragen door iemand die aan de schandpaal gesteld werd. Van de vele eigenaardigheden onder de Fasnachtmaskers vernoemen we er nog een paar: de ‘Donauschreier’ uit Saalgau die een worst of een vis in de mond