Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 29
(1980)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||
Koortypen allerhande
| |||||||
[pagina 146]
| |||||||
Omroepgebouw aan het Flageyplein (BRT, Museum van de Omroep)
Het omroepkoor o.l.v. Jan Van Bouwel (BRT, Museum van de Omroep)
vallige omstandigheden spelen hier de voornaamste rol:
Dit zijn slechts drie aspecten waar men nog een hele reeks zou kunnen aan toevoegen. Toch kan men stellen, dat een professioneel korist, althans die van het Omroepkoor, graag zingt en van dat zingen zijn hoofdberoep wil maken. Alle koristen hebben vaak, en niet ten onrechte, ook nog andere professionele ambities en zien het Omroepkoor mede als een degelijke training en springplank om deze ambities waar te kunnen maken. Het slagen in een examen voor het Omroepkoor, veronderstelt een perfecte lees- en zangtechniek waarop de koordirigent kan rekenen. Deze muzikale perfectie wordt gedurende een proefperiode van drie maanden, eventueel verlengd tot zes maanden, aan de dagelijkse werkelijkheid getoetst om nadien bevestigd te worden in een vaste benoeming. Deze benoeming houdt in dat de zanger tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd een volwaardig lid van het ensemble zal blijven, althans administratief. Het is zeker geen geheim dat een beroepszanger zich dagelijks zorgen maakt over zijn stem of, m.a.w. zijn stembanden, zijn snaren die hij van moeder natuur als een onvervangbaar en ‘einmalig’ instrument heeft meegekregen. Onvervangbare snaren die, aanvankelijk spontaan gebruikt, later met de grootste omzichtigheid of voorzichtigheid, zullen ontwikkeld en gecultiveerd worden door middel van een dagelijkse training, om de snaren, naast het afharden, de nodige soepelheid te geven die de zanger in staat moeten stellen een carrière op te bouwen die op zijn minst garant kan staan om te voorzien in zijn dagelijkse levensbehoeften. Naast de snaar, en er niet los van te denken, is er de adembeheersing. Want, zingen is niet meer, maar ook niet minder dan ‘de kunst van het ademen’. Zo is een zanger voor 100% afhankelijk van zijn fysieke conditie wil hij zijn beroep in ‘optima forma’ kunnen uitoefenen. Een sportief beroep, met dien verstande, dat de zanger een echte wedloop wel kan vergeten wil hij niet vóór de aankomst bezwijken. Zo zou men kunnen stellen dat een beroepszanger-solist de sprint verkiest boven de marathon, eigen aan de beroepszangerkorist. Al die opgesomde factoren hebben natuurlijk hun invloed op het aantal werkuren dat een korist maximum zal kunnen en mogen presteren. Op dit ogenblik zijn er dat 22 per week, verdeeld over repetities, opnamen in studio, concerten in studio of in de provincie. Daarnaast worden ook ieder jaar enkele dagen uitgetrokken voor de zo noodzakelijke ‘Vocal Training’, die dan geleid wordt door internationaal bekende stempedagogen. Voor de koristen een heerlijke adempauze en vaak een morele opkikker. Velen zullen zich de vraag stellen: welk is dan het repertoire van het Omroepkoor? Heeft het Omroepkoor überhaupt een repertoire? Of doen die zangers niets dan ontcijferen, lezen, repeteren en vlug opnemen? Het laatste is waar, en dit tegen een onwaarschijnlijk ritme. Een voorbeeld uit het programma van de maanden januari en februari 1972 zal dit verduidelijken: 5-1 tot 11-1: repetities en concert met de creatie van Le feu et le monde van Paul Boudoin Michel. 12-1 tot 14-1: repetities en concert met de creatie van | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
Symphonie des souvenirs van Raymond Chevreuille 18-1 tot 4-2: repetities n opname van het Stabat Mater van Norbert Rosseau op 31 januari, opname Van Ostayen Triptiek van Herman Roelstraete 9-2 tot 12-2: operakoren in een Belcantoconcert 16-2 tot 19-2: Die Schöpfung van Joseph Haydn 22-2 tot 29-2: Jazz-mis van Gehlen. Dit is slechts een greep uit de vele programmas! Al kan De Schöpfung van Haydn ook door liefhebberskoren op een behoorlijke en soms zelfs prachtige wijze uitgevoerd worden, de werken van Paul Baudoin Michel, een Stabat Mater van Norbert Rosseau of een Jazz-mis, kunnen niet door onze goede liefhebberskoren uitgevoerd worden. Indien men het Stabat Mater van Norbert Rosseau aan een liefhebberskoor zou toevertrouwen, dan zou dit koor, met één wekelijkse repetitie, praktisch drie à vier maanden met dit werk bezig zijn en niets anders kunnen repeteren dan deze zo moeilijke muziek. Het resultaat zou misschien niet minder goed zijn, maar wie waagt het? De koordirigenten zullen het weten en begrijpen! Zulke opdrachten vormen in wezen de belangrijkste bestaansredenen van een professioneel radiokoor! Onze Vlaamse componisten weten dat zij aan het Omroepkoor veel te danken hebben! Dat de koristen van het Omroepkoor met deze doelgerichte programmatie en promotie van de Vlaamse Koormuziek niet steeds gelukkig zijn valt te begrijpen. Ook die beroepsmensen voelen zich soms gefrustreerd omdat zij het ‘grote repertoire’, dat van de liefhebberskoren, nooit mogen zingen, niet in studio, laat staan in concerten. Op dat terrein voelen zij dus een zekere concurrentie van de liefhebberskoren. Dit laatste zal voor liefhebbers wel erg vreemd in de oren klinken maar het is nu eenmaal zo dat het Omroepkoor in eerste instantie dàt repertoire zingt dat door liefhebberskoren niet kan of wil gezongen worden. Daarenboven ligt de programmatie van BRT 3 aan de basis van het groot aantal studioprodukties. Immers, wat door BRT 3 geprogrammeerd wordt bestaat vaak niet op de plaat en moet dus extra worden opgenomen. Een andere oorzaak die onrechtstreeks aan de basis ligt van het feit dat het Omroepkoor het ‘grote repertoire’ niet zo vaak kan zingen, moet gezocht worden in de aard van de samenstelling van de groep: 7 sopranen, 6 alten, 6 tenoren en 6 bassen. Dat wil zeggen 25 zangers, een kamerkoor dus. Dat dit aantal zangers onvermijdelijk een rol speelt in het te kiezen repertoire is nogal duidelijk. Geen zinnig koordirigent zal er ook maar aan denken met een groep van 25 zangers het Te Deum van Anton Bruckner, de Negende Symfonie van Beethoven, Paulus van Mendelssohn,
Vic Nees
Copyright Mark De Vilder Via Crucis van Franz Liszt, Katharina van Edgard Tinel of het War Requiem van Benjamin Britten te gaan uitvoeren. En alhoewel professionele zangers voor het imposant en schetterend koper van een voltallig Symfonieorkest minder vervaard zijn dan liefhebbers, toch kunnen zij, wat hun aantal betreft, een dergelijke ongelijke strijd niet aan. En dan kan men zonder overdrijven zeggen dat het Omroepkoor zich op dit vlak in een hachelijke en onaangename positie bevindt. Wanneer er door BRT 3, 2 of 1, een groot Koorwerk met Symfonisch Orkest wordt geprogrammeerd, dan zou het vanzelfsprekend zijn dat, naast een professioneel Radio-orkest ook het Omroepkoor zou worden ingeschakeld. Dit gebeurt ook meestal zo - met dien verstande echter dat het Omroepkoor dan wordt ‘aangevuld’(!) met één of meer goede liefhebberskoren en dit voor enkele generale repetities en de concertopname. Dat deze 25 zangers dan dikwijls nog beschouwd worden als de steunpilaren van dit grote, heterogene ensemble, is niet zo gunstig. Ten overstaan van 90 strijkende, blazende en tokkelende professionele muzikanten van het Filharmonisch Orkest kunnen 25 professionele zangers zich moeilijk verdedigen. Dat men mij niet verkeerd begrijpe! Een artistiek evenwicht tussen spelende en zingende musici wordt niet enkel gemeten aan het aantal uitvoerders en het volume in decibels, maar, en dit is de kern van de zaak, een artistiek verantwoorde interpretatie is er wel afhankelijk van, zoveel zelfs dat een verstoring van het numerieke evenwicht, voor de uitvoering en uitvoerders steeds catastrofale gevolgen heeft, en dat ondanks de vele goede bedoelingen en grote inspanningen. Uit wat vooraf gaat zou men moeten besluiten dat het Omroepkoor niet kan en mag ingeschakeld worden in grote koorwerken met het Symfonisch Orkest. Een grote brok van het internationaal bekende en minder bekende muziekrepertoire blijft aldus de ‘verboden vrucht’. Een repertoire dat nochtans vooraan op de lijst staat van de geïnteresseerde concertbezoeker. Hierdoor verliest het Omroepkoor eens te meer een belangrijke contactbron met het publiek. Dank zij de samenwerking met het Omroepkoor van de NOS, kon het Omroepkoor een schitterende uitvoering van La Vida Breve van Manuel de Falla waarmaken. Deze samenwerking echter is een formule die de BRT, om financiële redenen, slechts bij uitzondering kan realiseren. In een tijd dat de uitvoeringspraktijk van de oude polyfonie en barokmuziek bij onze Vlaamse liefhebberskoren een grote interesse kent en nog voortdurend wordt aangewakkerd door enkele voorbeeldige en zelfs internationaal erkende Vlaamse liefhebberskoren met semi-professioneel karakter, kan het niet anders dan dat die interesse ook bij het Omroepkoor leeft, zij het dan niet fanatiek. Dat zou trouwens niet kunnen. Op dit terrein is de concurrentie van de liefhebberskoren met semi-professioneel karakter het duidelijkst voelbaar en voor de concertbezoeker en radioluisteraar zonder meer duidelijk. Want, de stijl van de oude polyfonie en de barokmuziek-interpretate is specialistenwerk, toegespitst op musicologische voorstudie met een al dan niet doorgedreven zucht naar reconstructie: een puur-historisohe interpretatie met een daarbij passend klankidioom. In hoever dit ideale en verantwoorde klankidioom de historische realiteit weergeeft of tenminste benadert, is bij gebrek aan enige auditieve getuigenis moelijk te beoordelen. Eén zaak is zeker, de koren die dergelijke muziek vanuit de hierboven aangehaalde gezichtspunten benaderen zijn de fakkeldragers van het koorleven in Vlaanderen. Het zijn ko- | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
ren die samengesteld zijn uit relatief jonge koorzangers die bewust gekozen hebben voor die of gene groep, omwille van het programma en het vocaal-technisch niveau dat door de dirigent werd vooropgesteld. De meeste van deze dirigenten kwamen ook reeds als gastdirigent in de BRT om er het Omroepkoor te leiden, in studio-produkties en concerten. Dat wijst er dus op dat die musici ook door de BRT hoog worden aangeslagen. Men kan hier dus van een wisselwerking spreken die eigenaardig genoeg vrij recent is en dateert uit de laatste 10 jaar. Anders is het gesteld met het romantische koorrepertoire dat ook door het Omroepkoor niet steeds in ‘optima forma’ kan worden verklankt omdat de groep niet beantwoordt aan de nodige effectieven. Dit geldt zowel voor de a capella koormuziek als de koorwerken met orkest. De Zigeunerlieder en de Liebesliederwalzer van Johannes Brahms zijn gelukkige uitzonderingen op de regel. De grote koorwerken van die componist, zowel als vele werken van Schubert, Bruckner en onze eigen Ryelandt en Tinel, vragen de grotere formaties, of het 80 tot 120-koppige koor om tegemoet te komen aan de dynamische schakeringen die de componisten voor ogen hadden. Ook dàt is historische en muzikaal verantwoorde interpretatie, of is de romantische koormuziek daar nog niet aan toe?... Toch toont het Omroepkoor zich op zijn best in het modernere repertoire: koormuziek van een technisch zeer hoog niveau voor kamerkoorbezetting met één of meer instrumenten en eventueel solistenpartijen die vaak door de koristen zelf worden uitgevoerd. We denken hier aan The Unicorn van Menotti, het Dies Irae van Petr Reznicek, Mammon van Vic Nees, Lauda per la natività del Signore van Respighi, Summer Sunday van Joseph Horovitz, Les Noces van Stravinsky enz... Precies die werken vragen een professionele zangtechniek, feilloze intonatie en ritmiek. Zonder de concert- en studioprodukties van het Omroepkoor, zouden deze werken, tenzij enkel via de grammofoonplaat, nooit voor het grote publiek toegankelijk zijn. En dit is geen kleine verdienste. Dat het Omroepkoor onder impuls en artistieke leiding van Vic Nees een benijdenswaardig niveau heeft bereikt, zal niemand ontkennen. Dat het Omroepkoor daarenboven als taak heeft dit niveau te bewaren en zijn unieke situatie steeds opnieuw waar moet maken, is één van de spanningselementen waarmee de dirigent en de koorleden dagelijks worden geconfronteerd. En dit blijft, ook voor een beroepsmusicus, een zware opgave. Tot slot durf ik hopen, dat deze bijdrage over één van onze schaarse beroepskoren tegelijkertijd een aanleiding is om eens naar de concerten en de wekelijkse uitzendingen van het Omroepkoor te gaan luisteren. Want, ook dàt is ‘Koorleven in Vlaanderen’. Joz Swinnen | |||||||
Het amateurskoorVlaanderen mag zich verheugen in een zeer bloeiend koorleven, vooral dank zij de activiteit van de amateurskoren. Niet enkel kwantitatief, maar ook kwalitatief bezit elke Vlaamse provincie een reeks waardevolle koren. Vóór de Tweede Wereldoorlog waren het voornamelijk de kerkkoren die koorzang beoefenden in dienst van de liturgie, meestal mannenkoren, met een bijna uitsluitend religieus repertoire, of gemengde knapen-mannenkoren in dienst van de kathedralen. Profane koren waren eerder zeldzaam, enkele grote formaties van gemengde vrouwen-mannenkoren niet te na gesproken: wij denken hier aan de Antwerpse Chorale Cecilia van Lode de Vocht, of de Meulemanskoren in Limburg en nog enkele oratoriumkoren in andere Vlaamse provincies, die dan quasiprofessioneel werkten. Maar na de Tweede Wereldoorlog ontstonden er in kleinere steden en dorpen steeds meer gemengde koren. Waar de vroegere kerkelijke wetgeving aan vrouwen de toegang tot het doksaal verbood, werd door de vernieuwing van de liturgie deze verordening heel wat soepeler. De vervanging van de Gregoriaanse en andere Latijnse liturgische zang door gezangen in de volkstaal ontnam aan vele mannelijke kerkkoren de geestdrift. Waar voordien de herhalingen interessant werden gevuld met de voorbereiding van het Gregoriaans proprium en het instuderen van meerstemmige Latijnse missen en motetten, werd het aanleren van de liederen in de volkstaal als eentonig ervaren, met het gevolg dat de zangers wegbleven. Om dat te verhelpen trachtte men het mannen-kerkkoor om te vormen tot een gemengd koor. Al vlug werd in deze gemengde koren ook het profaan repertoire ingestudeerd en werd een optreden als concert buiten de kerk als stimulerende noodzaak aangevoeld. Vandaar de enorme aangroei van concerterende koren in Vlaanderen. Uiteraard was oorspronkelijk de kwaliteit van deze jonge enthousiaste koorgroepen niet altijd evenredig met de kwantiteit, meestal bij gebrek aan bekwame koorleiders. Maar door de stimulerende en educatieve werking van koorfederaties werd er veel zorg besteed aan de vorming van koordirigenten. Het organiseren van cursussen, studieweekends, tornooien en wedstrijden werkte bevorderend en de kwaliteit van de uitvoeringen ging er hoorbaar op vooruit. Zodoende werd het ‘koorzingen’, naast de amateuristische toneelbeoefening, wel de meest verspreide culturele activiteit in Vlaanderen. Mij werd gevraagd uit de ervaring, die ik gedurende 35 jaar als stichter-dirigent van het Hasselt A Cappella Koor heb opgedaan, enkele beschouwingen over het amateuristisch koorbeleven neer te schrijven. Beginnende of zwakker functionerende amateurskoren kunnen wellicht uit onze langere ervaring nuttige wenken halen. | |||||||
Hoe het groeideE.H. Professor B. Paesmans stak in het kader van zijn bloeiende ‘Caritas’-groepen van wal met een koorwerking. In 1945 nam ik, als zijn collega - die reeds het koor van het St.-Jozefscollege en het mannenkoor van St.-Quintinuskathedraal dirigeerde - zijn koor over. Enthousiast werd er aan ledenwerving gedaan en in februari 1946 werd dat oorspronkelijk Caritas-Koor omgedoopt tot het intussen 80 man sterke Hasselts A Cappella Koor. Administratief werd de vereniging flink uitgebouwd: een bestuur werd gekozen, statuten werden opgesteld en op een algemene vergadering besproken en goedgekeurd. Drie doelstellingen lagen aan de basis van onze werking: 1. jonge mensen in schoonheid en vriendschap met elkaar te leren opgroeien door het gemengd samenzingen; 2. de verworven schoonheid uitdragen naar de mensen; 3. het artistieke peil van de groep steeds hogerop werken om daardoor een waardige plaats te veroveren in het muziekleven op stedelijk, provinciaal en nationaal vlak. Deze driedubbele doelstelling is nu nog - mutatis mutandis - de grondslag van onze kooractiviteit. | |||||||
RecruteringDaar het koor uiteraard een amateurskoor is, waarin de leden voornamelijk een ontspannings- en vriendenkring zoeken, wordt bij de recrutering van nieuwe leden geen hoge muzikale voorvorming gevraagd. De voornaamste vereisten zijn: regelmatigheid op repetities en uitvoeringen, en het bewaren van de koorgeest - erfenis van de Caritas-idee. Wie zich aan deze voorwaarden niet kan houden, blijft ofwel vanzelf weg of wordt ontslagen. Nieuwe leden worden meestal aangebracht door de actieve leden, hetgeen al een zekere garantie biedt, temeer daar het groot aantal ‘anciens’ - met 10, 20 en meer jaren dienst - voldoende omzichtig selecteert bij de werving. Dit groot aantal oudgedienden belet niet de toetreding van jonge mensen: de wijsheid en ervaring van de ouderen geven aan de jongeren een rustige zekerheid, terwijl de dynamiek van de jongeren aanstekelijk werkt op de ouderen. Natuurlijk zou een strengere muzikale voorselectie de muzikale kwaliteit van de uitvoeringen ten goede komen; maar enerzijds willen wij geen geselecteerd kamerkoor zijn en anderzijds lijkt het mij ondankbaar trouwe ouder-wordende leden, die tenslotte het koor qua geest en repertoire hielpen uitbouwen hun geliefde hobby te ontnemen, zolang tenminste de gevraagde inspanning hun niet te zwaar wordt. Reeds meerdere actieve koorleden werden daarom ereleden, die de kooractiviteit nog van dichtbij volgen. In de loop der jaren heeft er zich natuurlijk | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
Jan Rouwet
een grote ledenwisseling voorgedaan: sterfgevallen, ziekten, verhuizingen, huwelijken, gezinsuitbreiding, verandering van werkkring... brachten het verlies van actieve leden mee. Anderzijds werd voor minder gemotiveerde leden de inspanning soms te zwaar of werd hun ongewettigde afwezigheid aanleiding tot ontslag. Toch bleef de laatste jaren het ledenaantal op peil (circa honderd) door het aantreden van nieuwe, meestal jonge leden. Die worden bij hun intrede op hun stemtessituur getest en in een stemgroep ingedeeld. Daar worden ze door de anderen opgevangen. Zij ontvangen dan een afschrift van de statuten en van het huishoudelijk reglement. Tevens wordt hun door dirigent of voorzitter erop gewezen dat zij minstens enkele maanden geduld moeten opbrengen eer zij als volwaardig lid zijn ingewerkt: van het gekend repertoire kennen zij uiteraard nog niets of niet veel; nieuw ter studieliggend repertoire vergt zware en soms saaie repetities: dus geduld! De actieve leden betalen een jaarlijks lidgeld van 240 fr. Naast de actieve zingende leden bezit ons koor vanaf de eerste jaren reeds een indrukwekkende lijst van ‘donateurs’ of ereleden, die door hun geldelijke bijdrage ‘le nerf de la guerre’ bezorgen. Zij worden jaarlijks door middel van een omzendbrief aangezocht hun bijdrage (200, 500 of 1.000 fr.) te hernieuwen. Tussen onze ‘donateurs’ tellen wij niet enkel private personen, maar tevens de financiële en industriële instellingen uit de provincie. De ‘donateurs’ worden geregeld op de hoogte gehouden van de koorwerking door ons eigen orgaan ‘Kapelklokje’; ook ontvangen zij uitnodigingen voor onze voornaamste concerten. | |||||||
RepetitiesOnze repetities hebben plaats in een groot bemeubeld lokaal (tafels en stoelen) in een parochiaal complex; hiervoor betalen wij 11.000 fr. per jaar. Jammer genoeg beschikken wij daar niet alleen over: het lokaal wordt verhuurd voor banketten, bals en feesten. Wel hebben we in annexe eigen bibliotheekruimten (metalen kasten). Ook onze piano (op slot onder een gesloten plastieken hoes) en directielezenaar staan daar. Een kleinere zaal kan ook gebruikt worden (voor zover niet bezet) voor afzonderlijke repetities. Daarvoor beschikken wij dan over een klein elektronisch orgel. In beide zalen is er een buffet, dat onder de pauze wordt uitgebaat door de verantwoordelijke lokaalhouder. Voor navieringen na een eigen concert of met gastkoren wordt ons lokaal ook tijdig besproken. Wij repeteren elke woensdag van 20 tot 22 u. Omstreeks 21 u. houden wij een pauze van 10 tot 15 min. Deze pauze is nodig om de leden gelegenheid te geven tot vriendschappelijke praatjes: velen zien elkaar slechts enkel 's woensdags. Voor of na de pauze worden de nodige mededelingen gegeven: geboorten, overlijdens, huwelijken, ziekten bij leden of familieleden, nieuwe geplande uitvoeringen, enz. Ook ontvangen de leden een schriftelijk verslag over de beslissingen die het bestuur heeft getroffen in zijn laatste bestuursvergadering. Een ‘ideeënbus’ staat ter beschikking, waarin, ook naamloos, suggesties of wensen worden gedeponeerd ter attentie van het bestuur. Bij het binnenkomen tekenen de leden de aanwezigheidslijsten (één per partij). Bij noodzakelijke afwezigheid moeten zij schriftelijk of telefonisch een bestuurslid (bij voorkeur de dirigent) verwittigen met opgave van de reden. In de ledenlijst wordt dan een stempeltje verwittigd geplaatst, zoniet wordt hun afwezigheid als ongewettigd beschouwd. Bij niet verwittigde afwezigheid ontvangen de afwezigen telkens een kaart, waarop herinnerd wordt aan het artikel van de statuten ‘dat drie ongewettigde afwezigheden aanleiding kunnen zijn tot uitsluiting.’ Elke maand worden door het bestuur de aanwezigheidslijsten zorgvuldig nagegaan. In geval van klaarblijkelijke onregelmatigheid ontvangt het nalatig lid een persoonlijk schrijven met laatste verwittiging voor uitsluiting; de recidivist wordt ontslagen. Het feit dat ons koor momenteel verscheidene jong-gehuwde koppels telt (die elkaar in het koor leerden kennen) doet het probleem rijzen van de baby-sitting. Dit lossen zij meestal zelf op. Bij noodgevallen echter wordt de afwezigheid van één van beiden als ‘verwittigd’ aangezien. Bij goed gehonoreerde prestaties komt de koorkas tussen in de vergoeding, om het voor beide leden mogelijk te maken deel te nemen. | |||||||
Werkwijze op een repetitieTijdens de repetitie zitten de leden neer; enkel voor de laatste afwerkingsrepetities staan ze rechtop. Bij het instuderen van nieuw repertoire wordt zoveel mogelijk afzonderlijk ingeoefend (mannen en vrouwen apart) gedurende het eerste uur; de tweede helft herneemt men samen het voorbereide gedeelte. Bij het beginnen van een nieuw repertoirenummer wordt door de dirigent het werk uitgelegd in zijn betekenis, zijn stijlperiode, zijn compositorische vorm. De tekst wordt gelezen en zo nodig vertaald. Bij werken in vreemde talen wordt de tekst zin voor zin voorgelezen door een koorlid dat die taal beheerst (wij tellen enkele licentiaten in filologie onder onze leden). Moeilijke woorden worden verschillende malen op de juiste uitspraak getest. Dan wordt de melodie van de verschillende partijen zin voor zin ontleed; speciale aandacht wordt besteed aan de moeilijke intonaties, die afzonderlijk worden ingeoefend. Per zin wordt dan een partij op piano of orgel voorgespeeld. Men werkt bij voorkeur met korte zinnen of zinsdelen, om de werkloze partijen niet te lang onledig te houden. Op vocalen wordt dan de melodie zachtjes meegeneuried met de begeleiding, daarna zonder begeleiding. Zo progresseert men per partij. De partijen die harmonisch of ritmisch samengaan worden dan samen uitgetest. Een onopgelost akkoord wordt afzonderlijk ingeoefend om eventueel de dissonanten in het gehoor te leggen. De oplossing van die akkoorden wordt dan op de piano voorgespeeld, zodat men inzicht krijgt in de harmonische slotkadensen. Bij modulaties in de loop van een werk, worden de overgangen afzonderlijk ingestudeerd: slotakkoord - volgend beginakkoord; slotkadens - volgend zinbegin. Als elke partij een zin foutloos zingt wordt die zin samen gezongen. Als de melodie feilloos gevocaliseerd wordt past men de tekst aan. Reeds bij het vocaliseren wordt rekening gehouden met de nuanceringen. Uiteraard wordt de aandacht getrokken op eventuele dynamische bijzonderheden (P subito, sforzando, enz.). Het instuderen per partij heeft het voordeel dat alle koorleden inzicht krijgen in alle partijen. Natuurlijk kunnen koren, die over de nodige repetitors, lokalen en instrumenten beschikken heelwat tijd uitsparen; maar anderzijds mist men dan het inzicht in de gedetailleerde bouw van de verschillende partijen. Tenzij in spoedgevallen - als een werk in opdracht tijdig moet klaar zijn - brengt men variatie in de herhalingen, door afwisselend nieuw repertoire in te studeren en technisch gekende werken af te werken. De vraag werd dikwijls gesteld of het nuttig is dat ieder koorlid over een volledige partituur van ieder werk kan beschikken. Het heeft natuurlijk zijn nut dat, vooral bij werken met begeleiding, ook deze kan gevolgd worden op de partituur. Maar anderzijds wordt het voor het merendeel van de - meestal niet muzikaal geschoolde - leden een moeilijkheid wegwijs te geraken in de partituur. Toch zijn er heelwat van onze leden, die zich, op eigen kosten, een partituur aanschaffen. Hun wordt dan aangeraden hun ‘lijn’ met kleurstift duidelijk te markeren. Hoofdzaak blijft echter dat de inzetten door de dirigent worden aangegeven. | |||||||
RepertoireHet is een euvel van veel koordirigenten dat zij bij de keuze van hun repertoire onvoldoende rekening houden met de mogelijkheden van hun koor. Men hoort tijdens een radio- of TV-uitzending een koor een bepaald | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
werk uitvoeren en men krijgt zin om met eigen koor ook dat werk te zingen; de technische moeilijkheid wordt over 't hoofd gezien. Bij het instuderen wordt men gewaar dat de koorleden niet opgewassen zijn tegen dat werk: zo groeit een tegenzin of ontmoediging. Liever een minder moeilijk werk perfect zingen, dan een te lastig nummer maar half aan te kunnen. Welke criteria bepalen de repertoire-keuze? Op de eerste plaats de mogelijkheid van het koor. Een koor zingt maar mooi, als het ertoe komt een ‘koorklank’ te bereiken, d.w.z. dat de private stemmen worden weggewerkt in de totaliteit van de groep. Als een toehoorder kan zeggen: ‘die derde sopraan op de eerste rij heeft een mooie stem’, dan is er iets mis met de koorklank. Welnu, die koorklank bekomt men maar door het repertoire aan te passen aan de stemmiddelen waarover men beschikt. Feit is dat de koormuziek uit de 15e en 16e eeuw best geschikt is om die koorklank te bekomen. De grootmeesters uit die ‘Vlaamse school’ schreven niet enkel ‘cantabiliter’ d.w.z. muziek om gezongen te worden, maar tegelijkertijd ‘vocabiliter’, muziek die in de stem ligt. Wel zal men best eerst homofone werken instuderen, om pas later, als de stemmen ‘liggen’, polyfone werken aan te vatten. Uiteraard speelt de stemplaatsing een grote rol. Daarom zou men - zo mogelijk - in elke repetitie, zij het maar een korte tijd, aan stemplaatsing moeten doen. Om uit eigen ervaring te putten: de eerste jaren bevatte ons repertoire haast uitsluitend harmonisaties van eenvoudige volksliederen. Pas daarna kwam de renaissancemuziek aan bod. Bij de polyfonie moest ik wel een tijdje stroomop varen: de zelfstandige melodische ontwikkeling van elke stem deed wat vreemd aan na de homofonie. Maar eens dat verworven was, werden mijn koorleden enthousiast. Nu nog blijft de polyfonie hun voorkeur wegdragen. Na een Kerstconcert in Detmold (W. Duitsl.) in dec. jl. schreef de pers: ‘Maximale durchsichtigkeit bei polyphonen Passagen (Sweelincks “Hodie Christus natus est”) is für dies Ensemble reinstes Kinderspiel.’ Of nog: ‘Angesichts
Hasselts A Cappella Koor.
dieser beiden Vorträge (“Hodie Christus natus est” v. Sweelinck und “Nöe, Nöe” v.J. van Berchem) muss dem gemischten Chor bescheinigt werden, dass er die Polyphonie der beiden Sätze mit erstaunlicher Lockerheit und Genauigkeit bewältigt hat.’ Als men met zijn koor de polyfonie als grondslag kan waar maken, dan behoren Bachs ‘Weihnachtsoratorium’, ‘Matthäuspassion’ of Haendels ‘Messiah’ ook tot de mogelijkheden, zij het in samenwerking met andere koren. | |||||||
Samenwerken met andere korenVoor de uitvoering van een groter oratoriumwerk volstaat soms niet de eigen koorgroep en moet men uitzien naar andere koren. Een pijnlijke vraag is hier wel: welke dirigent neemt de algemene leiding over? Het is voor sommige dirigenten soms moeilijk verteerbaar maanden te moeten besteden aan de voorbereiding van zijn koor om het dan voor de uitvoering te moeten afstaan aan een ander. Toch mag hier de persoonlijke ambitie niet primeren op het genoegen dat de koorleden beleven aan de uitvoering van een groot werk. Om nog eens uit eigen ervaring te putten: ik heb mijn koor heel dikwijls voorbereid voor de uitvoering van grotere werken, die dan met andere koren, met verschillende orkesten, onder leiding van vreemde dirigenten werden uitgevoerd. Ik denk hier bv. aan de Negende Symfonie van Beethoven: ongeveer 150 uitvoeringen in Brussel, met het Ballet van de XXe eeuw van Maurice Béjart, orkesten van de Muntschouwburg, de Philharmonie van Antwerpen, het Orkest van Radio Luxemburg, met dirigenten: Guy Barbier, Hendrik Diels, André Vandernoot, G. König (Duitsl.), Leonce Gras en het Symfonie-orkest van de BRT; dezelfde Negende Symfonie in een reeks uitvoeringen tijdens het ‘Festival Estival de Paris’ te en rond Parijs, te Laon. De ‘Messiah’ van Haendel in de Basiliek te Koekelberg, met het Nationaal Orkest van België; de ‘Matthäuspassion’ van Bach met koor en orkest van de EEG onder leiding van Jean Jakus. Wij zongen samen met de koren van de Kon. Muntschouwburg, van de BRT, met amateurskoren uit Limburg, uit andere Vlaamse provincies, uit het Walenland. Elke van die uitvoeringen was voor onze koorleden een nieuwe belevenis, voor mijzelf een gelegenheid om van die vele bekwame beroepsdirigenten iets bij te leren, vooral op de afzonderlijke herhalingen die zij bij ons kwamen geven. Tevens werden deze grote uitvoeringen voor ons gelegenheden om als Limburgs koor een ‘présence’ te hebben op nationaal of internationaal plan. Bij verplaatsing naar het buitenland zorgden wij dan telkens om ook met eigen koor een prestatie te hebben: zo zongen wij missen in de Notre-Dame te Parijs, in de Kathedraal van Freiburg en Laon enz. Natuurlijk zongen wij ook grotere werken in eigen kring, met orkest, onder eigen leiding; maar waar het mogelijk was hebben wij steeds de uitnodiging tot medewerking aan grootse uitvoeringen aanvaard, ook als dit maanden voorbereidingswerk vroeg. Zolang een koorbestuur kleinschalig denkt, zal men nationaal of internationaal niet doorbreken. | |||||||
KoorreizenDie grotere uitvoeringen buiten eigen kring brengen natuurlijk verplaatsingen mee. Elke amateursvereniging, zowel toneelkringen als harmonieën en koren, moet zorgen voor optredens: in 't ijle repeteren zonder vooruitzichten ontneemt de ijver van de leden. Uiteraard dient een koor in eigen kring enkele voorname uitvoeringen te verzorgen: de ‘donateurs’ en het vaste publiek moeten hun koor op zijn werking en waarde kunnen appreciëren. Maar anderzijds dient een bestuur ervoor te zorgen dat er ook op verplaatsing kan gepresteerd worden. Hiertoe dienen de ééndaagse concertuitstappen in eigen land of in de buurlanden, of de meerdaagse buitenlandse concertreizen. Hier komt heel dikwijls de financiële aap uit de mouw kijken. Uitwisselingsconcerten kunnen hier een oplossing brengen: wij komen met gesloten beurs naar Nederland, Duitsland, Luxemburg concerteren, als jullie in dezelfde voorwaarden naar ons komen. Subsidies van de Dienst voor Volks- | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
opleiding, of vanwege Internationale Culturele akkoorden moeten niet ongebruikt blijven, ook voor amateursverenigingen. Zulke concertverplaatsingen van kortere of langere duur kunnen dan aangenaam gecombineerd worden met uitstappen, die een gewaardeerde en verdiende beloning zijn voor de inspanningen van de koorleden en zijn tevens een stimulans om gedurende weken de activiteit te intensifiëren. Acht dagen Ierland, veertien dagen Tsjechoslowakije, acht dagen Frankrijk, tweedaagse verblijven in Duitsland, Nederland, Luxemburg, Zwitserland, Oostenrijk, enz. zijn voor onze leden onvergetelijke topmomenten van samenhorigheid en vriendschap geworden. Jarenlang worden de aangeknoopte vriendschapsrelaties met vreemde koren onderhouden. Bij zulke langdurige verplaatsingen van een gemengde groep komt er voor het bestuur heel wat verantwoordelijkheid kijken. Maar waar vooraf en gedurende de reizen door de organisatoren en het bestuur op de korpsgeest en -tucht wordt gewezen, verloopt alles rustig. Onze verplaatsingen gebeuren meestal in twee autobussen: één bus wordt door de jongeren bezet, terwijl enkele verantwoordelijke bestuursleden een oogje in het zeil houden; de andere bus neemt de ouderen op. Incidenten hebben wij nooit gekend. Verplaatsing per vliegtuig of per trein is gezelliger wegens het directe contact (bv. een Lourdes-reis per trein). Alles is hier een kwestei van degelijke voorbereiding en koorgeest. | |||||||
KoorfeestenJaarlijks viert ons koor zijn Ceciliafeest. Als inzet vieren we Eucharistie ofwel in een kerk, ofwel in het feestlokaal. Volgt dan een maaltijd waarop ook de echtgenoten en de ‘notoire’ verloofden zijn uitgenodigd. Tijdens die maaltijd worden de jubilarissen (10, 15, 20 jaar of meer lidmaatschap) gehuldigd en met een herinneringsgeschenk bedacht. Ook worden door de koorleden zelf ontspanningsnummers gepresenteerd, waaraan weken voorbereiding is besteed: sketches, kameruitvoeringen. Tenslotte wordt er gedanst. Daarbuiten werden er de laatste jaren ook feestjes georganiseerd met het oog op de kleinere kinderen van de koorleden: Sinterklaasfeest, speeltuinontmoetingen in Bokrijk: hierdoor leren de koorleden elkaar in hun gezin kennen, wat de familiale samenhorigheid bevordert. | |||||||
BestuurHeel de koororganisatie vraagt natuurlijk dat alle problemen worden geregeld en bijgehouden door een actief bestuur. Ons bestuur, waarvan alle leden actieve koorzangers zijn, behalve de Erevoorzitter, wordt verkozen op de jaarlijkse Statutaire vergadering van de vzw H.A.C.K. leder jaar wordt slechts de helft van het bestuur herkozen, dit om de permanentie van de leiding te waarborgen. De voorzitter wordt gekozen met volstrekte meerderheid; de andere leden met gewone meerderheid. Vooraf wordt door de leden ‘gepolld’ om de kandidatenlijsten tijdig te kunnen opstellen. Het bestuur bestaat uit: een voorzitter (man), een ondervoorzitter en een ondervoorzitster, een secretar(is)(esse), een kassier(ster), een bibliotekar(is)(esse), een public-relations-man, een afgevaardigde van de Stedelijke Culturele Dient, een mannelijke en een vrouwelijke Commissaris. De dirigent is niet verkiesbaar. In het huishoudelijk reglement wordt de functie van ieder bestuurslid omstandig beschreven. Het bestuur vergadert op de derde maandag van elke maand. Er wordt verslag opgesteld van elke vergadering; ieder bestuurslid ontvangt dit. De besluiten die alle leden aangaan (vooruitzichten, beslissingen van interne orde, enz.) worden schriftelijk aan de leden meegedeeld. | |||||||
Relaties in een gemengde groepGemengde jeugdbewegingen zijn er om jonge mensen gelegenheid te geven elkaar te ontmoeten en te leren kennen. Liever dan enkel een bal te organiseren stelt men een ander gemeenschappelijk objectief voor. Daarvoor is een gemengd koor de ideale formule: men komt regelmatig samen om iets anders dan het louter samenzijn: een naast elkaar groeien in esthetische schoonheidsbeleving, dat de voornaamste motivatie is van het samenzijn. Mensen die elkaar wekelijks op de repetities treffen, die samen op uitstap gaan, geraken vertrouwd met elkaar: onderlinge sympathieën groeien en leiden tot vaste vriendschapsrelaties. Zo zijn er uit ons koor heel wat levensverbintenissen gegroeid, waarvan op dit ogenblik reeds kinderen zingend lid zijn geworden. Juist het ‘esthetisch genieten’ levert wel een gevaar op: een goede uitvoering, een koorreis, een feestelijk samenzijn brengt een euforie waarin men intenser gaat denken en voelen hoe men samenhoort. Dit geeft de mensen gelegenheid zich spontaner te laten drijven op hun gemoedsgesteltenis. Hier dient het bestuur zijn verantwoordelijkheid te nemen. Observeren, een vriendelijke opmerking kan heel wat voorkomen. Geen overdreven preutsheid, maar evenmin een te lakse houding. Princiep moet hier blijven: het koor mag geen aanleiding worden tot misgroeiende verhoudingen. Desnoods moet er door persoonlijke contacten en samenspraak, en eventueel door publieke opmerkingen gewezen worden op het voor het koor schadelijke gevolg van te grote vrijheden. Wanneer het wederzijds vertrouwen geschokt is, moet er ingegrepen worden, eventueel door ontslag. Hoofdzaak hierin is dat de koorleden zelf hun koor moeten hooghouden. Waar de geest van open en eerlijke vriendschap wordt ondermijnd door excessen van enkele onverantwoordelijke leden, moet er door het bestuur desnoods hard worden ingegrepen. | |||||||
De dirigentOm te eindigen nog een blik op de dirigent. Waar voorzitter en secretaris de administratieve ‘ziel’ vormen van een koor, daar is de dirigent de artistieke bezieler. Dit houdt in dat hij over voldoende gezag beschikt om het vertrouwen van zijn koorleden waardig te zijn. Dit gezag stoelt op voldoende muzikale bagage, maar tegelijkertijd op een grote dosis mensenkennis, algemene ontwikkeling en vooral dienstbaarheid. De dirigent moet zijn mensen persoonlijk kennen, zowel wat hun artistieke mogelijkheden betreft, als wat hun persoonlijke instelling aangaat. Hij moet de vriend zijn van allen en begaan met de problemen van zijn mensen. Daartoe volstaan niet de twee uren wekelijkse repetitie. Zijn deur moet openstaan voor wie hem nodig heeft. Psychologische aanpak is zijn sterkste wapen. Geen eigenwijze pretentie, maar evenmin een minderwaardigheidsgevoel. Op repetities en uitvoeringen is hij de ‘chef’, die die leiding geeft; openstaan voor alle nuttige suggesties en wenken mag geen afbreuk doen aan zijn zeggenschap. Aan wijlen Meester Lod. de Vocht - zeker één van de grootste koordirigenten die Vlaanderen ooit kende - vroeg ik eens wat hij als voornaamste vereiste beschouwde om een goed koordirigent te zijn. Zijn antwoord: ‘Als je voor je koor staat, moet je ervan overtuigd zijn dat er noch vóór noch achter je iemand is die er meer van weet dan jij.’ Dat klinkt misschien pretentieus, maar is zeker een raadgeving die waarde heeft. Vriend zijn van allen in grote openheid en genegenheid, maar tevens voldoende gezag bezitten tegenover bestuur en koorleden om zijn koor te kunnen LEIDEN. Jan Rouwet Dirigent Hasselts A Cappella Koor | |||||||
Het kerkkoor
Musik, du bist die tiefste Labe,
die aus der Menschenseele quoll,
bist Gottes allerbeste Gabe,
da seine Güte überschwoll.
H. Claudius
Het godsdienstig leven en denken is in Vlaanderen steeds de slagader geweest van een rijke en universele cultuur. Kathedralen, abdijen en begijnhoven, de Vlaamse primitieven en de muziek van de Nederlandse polyfonisten zijn daarvan frappante bewijzen. Dichter bij ons komt deze devotie ook tot uiting in talrijke kapelletjes, de bedevaartsoorden, de processies en meimaandvieringen met hun schat van mooie liederen. Als één van die uitingen van religiositeit kan het kerkkoor, van alle bestaande koortypes, ongetwijfeld bogen op de oudste traditie. Ook nu nog zijn de meeste koren in Vlaanderen kerkkoren. Het loont derhalve de moeite om er wat dieper op in te gaan. Maar vooraf is het wellicht nuttig om in een beknopt overzicht het parallellisme en de verbondenheid van liturgie en muziek te schetsen. | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
Mark Goossens
| |||||||
Liturgie en muziekLiturgie is van oudsher een zingend gebeuren geweest. De kerkmuziek bij de christenen was voor velen vaak een bron van ergernis omdat de gezagsdragers en voorgangers enerzijds, en de componisten en vertolkers anderzijds dikwijls zo jammerlijk op een verschillende golflengte vertoefden. Dat feit is zo oud als de straat. We vinden er voorbeelden van bij het Concilie van Trente, bij verschillende grote componisten als Bach en Mozart. In de Rooms-Katholieke liturgie was de groei van het Gregoriaans naar de 16e eeuwse koorpolyfonie tevens de evolutie van de muziek in het algemeen. Men kan er verschillende hoofdstukken van de muziekgeschiedenis aan ophangen. Waar bij de Romana het koor steeds op het voorplan stond, had de Reformatie verschillende ingrediënten voor een deelname van de gemeenschap: het gebruik van de landstaal, de eenvoudige choralen en de vereenvoudigde Gregoriaanse hymnen. Pius X had in zijn Motu proprio van 1903 sterk aangedrongen op de samenzang, maar in de praktijk raakten wij hiermee niet verder dan de kloostergemeenschappen, schoolinternaten en andere gesloten communiteiten! Het tweede Vaticaans Concilie kwam eerst klaar met de vernieuwing van de liturgie. Hierin werden de accenten duidelijk verlegd naar het gemeenschappelijk karakter van de viering. Meteen stond de kerk in rep en roer. Ongeduldige pastoors verkochten hun gewaden aan de antiquair en zij stuurden hun kerkkoor de laan uit. 1965 is een der rampzaligste jaren uit de geschiedenis van de kerkmuziek geworden. Meer rustige pastores achtten zich nadien gelukkig dat ze de gang van zaken even hadden afgewacht. De Instructie Musica sacra van 1967 maakte de inzichten van het Concilie duidelijk. Hierin wordt ondermeer gesteld dat het kunstpatrimonium (het Gregoriaans, de
Het Sint-Jozefskoor, Dendermonde.
koorpolyfonie) met zorg bewaard en aan de volgende generatie doorgegeven moet wordenGa naar voetnoot1. | |||||||
Taak en functie van het kerkkoorWaar de kerkmuziek naar het Motu proprio van Pius X nog een ‘eenvoudige dienstmaagd van de liturgie’ wordt genoemd, wordt zij in de nieuwe Conciliebesluiten van Vaticanum II tot een ware functie verheven. Nemen wij artikel 112 van de Constitutio de sacra liturgia ter hand, dan lezen we daarin uitdrukkelijk: ‘De gewijde muziek zal des te heiliger zijn naarmate zij nauwer met de liturgische dienst verbonden is’, dit wil zeggen naarmate zij een liturgische functie vervult. En die functie wordt omschreven in haar drie voornaamste ‘uitwerkingen’: 1. orationem suavis exprimens: het gebed een inniger uitdrukking geven; 2. unanimitatem fovens: de eensgezindheid bevorderen; 3. ritus maiore locupletans solemnitate: de dienst feestelijker makenGa naar voetnoot2. Een kerkkoor dat deze drie functies vervult, mag derhalve een onmisbaar bestanddeel van de eredienst worden genoemd. Zowel door het meerstemmig zingen op hoogdagen als door het aanleren en verspreiden van het goede eenstemmige kerklied, draagt het bij tot de gezongen lofprijzing, die een kernwaarde is in ons religieus beleven. | |||||||
Beknopte geschiedenis van de kerkkoren in VlaanderenVroeger, vóór Vaticanum II, had bij ons nagenoeg elke parochiekerk een mannenkoor van 12, 15, soms 20 tenoren en bassen. Jaar in jaar uit bereidden zij de zondagse hoogmis voor en werkten zij vooral aan de tweeof driestemmige mis en een reeks lofzangen. In het betere geval beschikte zo'n kerk ook nog over een jongenskoor met sopranen en alten. Zo kon men tot een meerstemmig gemengd koor komen en kon men bijvoorbeeld ook het repertoire uit de grote tijd van de koorpolyfonie bereiken. Of men dat ook deed, is nog een andere zaak. In elk geval bestond het kerkkoor uitsluitend uit mannen, want op sommige hoogzalen kan men nog lezen: ‘Het is een vrouwspersoon ten strengste verboden den lof van den Heer te zingen’. Het klinkt als een verouderd kerkelijk voorschrift en het is evenzeer een scheef gegroeide rib uit onze cultuur. Intussen is deze kromme situatie recht gezet, en tonen de dames zich vaak de trouwste leden op repetitie en uitvoering, terwijl ze de dirigent nog heel wat huishoudelijk werk uit handen nemen. De vernieuwing in de liturgie heeft de wereld van de kerkkoren flink door elkaar geschud en vaak tot pijnlijke vergissingen geleid. Vele verdienstelijke parochiekoren werden geofferd op het altaar van de volkszang, terwijl anderzijds heel wat kerkmusici zo onverzettelijk waren dat er geen vernieuwing mogelijk was. Spoedig is echter gebleken dat het kerkkoor meer dan ooit een belangrijke rol zou spelen bij de liturgische viering. Waar het vroeger instond voor de versiering, de franje, kreeg het nu een echte liturgische opdrachtGa naar voetnoot3. Intussen was, in de lente van 1977, het liedboek der Vlaamse kerkprovincie Zingt Jubilate verschenen. Het kreeg, mede door de manier waarop het werd verspreid en aangebracht, onmiddellijk een ruim en dankbaar onthaal. Voor heel wat koren en parochiegemeenschappen is het een onmisbaar en betrouwbaar instrument geworden bij het opluisteren van de zondagse vieringen. | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
Vele kerkkoren zijn ook naast de parochie actief als profaan koor of durven al eens een kerst- of passieconcert geven met werken uit het ‘grote repertorium’. Sommige evolueren geleidelijk aan naar een niet-gebonden koor of komen alleen nog op hoogdagen en belangrijke feestdagen hun artistieke nummertjes in de kerk ten beste geven. Het begrip kerkkoor heeft duidelijk vele verschillende gezichten en kan zo maar niet onder één noemer worden gebracht. Toch wou ik in het bestek van deze bijdrage proberen enkele ervan aan te snijden. Gaarne zou ik daarbij uitgaan van een concrete situatie, namelijk het Sint-Jozefskoor van Dendermonde, waarvan ik sedert zijn oprichting de leiding waarneem. | |||||||
Het Sint-Jozefskoor van DendermondeDoorheen zijn nu haast tienjarig bestaan vertoont dit koor het typische evolutieschema van de meeste Vlaamse kerkkoren. Aanvankelijk bestond het uitsluitend uit mannenstemmen en bleven zijn activiteiten beperkt tot het opluisteren van de kerkelijke diensten in de hulpkerk van Sint-Jozef. Bij de inwijding van de nieuwe kerk groeide het idee om ook in het koor vernieuwing te brengen. De oorspronkelijke kern werd geleidelijk aangevuld: eerst met leden van de jeugdbeweging, later ook met dames. Het repertorium werd steeds omvangrijker en de activiteiten veelvuldiger. Zo kreeg het koor reeds vrij vroeg de kans om een T.V.-mis te zingen. Een belangrijke stap voor de groei van ons koor was zijn deelname aan de Provinciale Koorzangtornooien. In vier jaar tijds promoveerde het daarbij van derde divisie naar de graad van uitmuntendheid. Dit was zowel voor mezelf als voor de leden een enorme stimulans om de kwaliteit op peil te houden en te verbeteren. Het was in zekere zin ook de weg naar de niet-kerkelijke optredens in eigen stad en elders, met een gevarieerd programma van volksliederen, madrigalen en chansons. Sinds enkele jaren brengt het Sint-Jozefskoor geregeld een kerkconcert, tot hiertoe meestal in samenwerking met het Gents Madrigaalkoor: in 1977 twee passieconcerten, in 1978 twee mariaconcerten met het Ensemble Henri Gadeyne en in 1979 vier mariaconcerten met de Solisten van het Belgisch Kamerorkest. De samenwerking met dit hoogstaand koor en vooral de contacten met zijn eminente leider Johan Duijck hebben ons koor zonder twijfel gunstig beïnvloed. In de volgende hoofdstukken zal ik nog enkele malen naar onze eigen situatie teruggrijpen om de theoretische beschouwingen over het kerkkoor te illustreren en aan de realiteit te toetsen. | |||||||
Mogelijkheden en beperkingen van een kerkkoorZowel inzake samenstelling als wat het repertorium betreft vertoont het kerkkoor een aantal typische kenmerken, die op hun beurt bepaalde mogelijkheden en beperkingen met zich mee brengen. Sommige van die kenmerken zijn misschien ook in de niet-gebonden koren terug te vinden, maar spelen daar wellicht niet zo'n belangrijke rol. | |||||||
SamenstellingWie lid wordt van een kerkkoor beantwoordt a priori aan een bepaalde ingesteldheid, is kerkganger of wordt het gaandeweg. Van een parochiekoor mag normaliter ook worden verwacht dat het gros van zijn leden tot de parochie behoort, en meestal is dat inderdaad het geval. Vaak gaat het om dezelfde mensen die ook reeds in de andere socio-culturele verenigingen van de parochie actief zijn. Wanneer echter, zoals dat bij ons het geval is, de kerk werd opgericht in een nieuwe arbeiderswijk met een percentage kerkgangers van nauwelijks 5%, dan moet noodzakelijkerwijze elders naar koorleden worden uitgekeken. De recrutering blijft dan voortdurend een prangend probleem. De specifieke parochie-gebondenheid biedt zonder twijfel een aantal belangrijke voordelen: vaak bestaat het koor uit een vaste kern, die weliswaar wordt afgebouwd en weer aangevuld, maar die toch een zekere continuïteit garandeert. De samenhorigheid is eveneens een niet te verwaarlozen factor: de mensen kennen elkaar ook van buiten het koor, ze zijn buren, vrienden of zelfs familie van elkaar en komen soms met het gehele gezin zingen... Deze onderlinge band wordt nog in de hand gewerkt door bijvoorbeeld het onontbeerlijk jaarlijks koorfeest, een uitstap of het kaartspel na de repetitie. De heterogene samenstelling qua leeftijd, niveau van opleiding en beroepsactiviteit kan verrijkend werken wanneer ze op de juiste manier wordt gehanteerd. En tenslotte is de inzet van de leden meestal heel groot: het gaat om hùn parochie, om hùn mensen, en niet zomaar om een naamloos publiek. Anderzijds brengt een samenstelling op hoofdzakelijk ideologische basis ook een aantal negatieve aspecten met zich mee. Meestal gaat het om mensen zonder enige muzikale opleiding of zelfs belangstelling. De koorleider kan dit in zekere mate opvangen wanneer hij zijn leden niet alleen laat, maar ook leert zingen, wanneer hij hun een woordje uitleg verschaft over het werk dat wordt aangeleerd, enz. Zelf heb ik kunnen ervaren dat het assimilatieritme, ook bij mensen die ‘geen noten kunnen lezen’, aanzienlijk versnelt naarmate zij daarin enige routine verwerven. Door de gezinsdeelname en het feit dat verschillende koorleden ook aan de activiteiten van andere parochieverenigingen deelnemen, ontstaan er soms problemen met de aanwezigheden op repetities en uitvoeringen. Echtparen kunnen niet iedere week een kinderoppas voor de kleine thuisblijvers vragen, de K.W.B. of de vrouwenvereniging organiseert al eens een reisje of gezinsweekend op een dag dat het koor moet optreden, enz. In ons koor moeten we rekening houden met het feit dat heel wat leden omwille van hun beroepsbezigheden op onregelmatige uren slechts sporadisch op de repetities aanwezig kunnen zijn, met alle gevolgen van dien. De grote leeftijdspreiding is niet steeds bevorderlijk voor het muzikaal presteren en vergt van de koorleider heel wat mensenkennis om de juiste golflengte te vinden. Het is voor hem ook moeilijker om dergelijke koren ‘hogerop’ te tillen dan bijvoorbeeld het geval is bij een selectieve muziekkennende en -minnende groep. En tenslotte is het bijna onmogelijk om kandidaten te weigeren. Want wat primeert in een kerkkoor uiteindelijk: is het de religieuze inzet, het gezelschapsleven of het muzikaalhoogstaand presteren? En dan spreek ik nog niet over die mensen die zich komen aanmelden, louter en alleen omwille van mijnheer pastoor... | |||||||
RepertoriumAanvankelijk zingen de meeste kerkkoren uitsluitend eenstemmig. Maar hoe gering hun mogelijkheden ook zijn, de lust om meerstemmig te gaan zingen ontbreekt haast nooit. Het vraagt wel een delicate aanpak. De dirigent moet zijn koor verdelen in sopranen, alten, tenoren en bassen en wat gebeurt er? Het wordt een vlucht van de dames naar de sopraanpartij, want aan die kant zingt men meestal de gekende melodie, terwijl de meeste heren de baskant opzoeken omdat ze ‘er van boven niet aan kunnen’. Zo moet men roeien met de riemen die men heeftGa naar voetnoot4. Kerkkoren hebben over het algemeen een groot aantal optredens, en dit brengt met zich mee dat ze hun repertorium regelmatig moeten aanvullen en vernieuwen. Het niveau van de koorleider en vooral zijn aanpak bepalen hierbij meestal de evolutie en het resultaat. Zowel de eenstemmige liederen als de Gregoriaanse en meestemmige gezangen houden een aantal mogelijkheden en gevaren in, die ik hier in het kort zou willen uiteenzetten.
Eenstemmige liederen dienen, bij om het even welk kerkkoor, als uitgangspunt om een homogene koorklank te verwerven. Ze bevatten alle elementen voor het bevorderen van een adequate stemplaatsing en ademhaling. De dirigent beschikt hier bovendien over ruime mogelijkheden inzake het ontwikkelen van ritmisch en esthetisch gevoel en gaafheid van uitspraak. Ook de parochiegemeenschap krijgt aldus de kans om actief aan de dienst deel te nemen. Uiteraard hangt hierbij veel af van de traditie binnen de parochie, de inzet van gelovigen, koor en parochiepriesters en de kwaliteiten van een eventuele cantor of voorzanger voor het aanleren. Door het uitzoeken van degelijk liedmateriaal kan men het gevaar omzeilen dat sommige liederen kapot worden gezongen of tot vervelens toe worden afgedreund. Er is terzake de laatste jaren voldoende verschenen om een | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
ruime en verantwoorde keuze te kunnen maken.
Recent is ook de traditie van het Gregoriaans in ere hersteld. Steeds meer koren tonen opnieuw waardering voor deze eeuwenoude waarde en nemen verschillende ordinaria en eventueel gezangen uit het proprium in hun programma op. Terwijl bij het eenstemmig lied in de volkstaal het kaf nog welig tussen het koren tiert omdat alles vrij nieuw is, bleef van het Gregoriaans door een eeuwenlange uitzuivering alleen het meeste waardevolle over. Ook hier kan een gedeelte van de kerkgemeenschap, de oudere generatie, nog meezingen. Onmisbaar blijven mijns inziens de Gregoriaanse gezangen bij de uitvaartliturgie. Is het geen zonde om die te willen vervangen of om door een vertaling de onverbreekbare eenheid tussen tekst en muziek verminken? Deze onbetwistbare waarde dient natuurlijk ook met de nodige zorg te worden aangepakt. Ze vergt een zekere flexibiliteit van de stem en deskundigheid van de koorleider.
Meerstemmige gezangen zijn een zeer complexe materie: ze omvatten zowel de eenvoudige koorzettingen van eenstemmige liederen, canons en choraalbewerkingen als het rijke oeuvre van bekende en minder bekende componisten uit de gehele muziekliteratuur. Ons hele koorpatrimonium bestaat overigens hoofdzakelijk uit werken die voor gebruik in de eredienst zijn geschreven. Ze bieden de koorzanger een schat van mogelijkheden: ze bevorderen zijn harmonisch gevoel en toonvastheid, brengen hem in contact met de grote namen van de muziekgeschiedenis en geven hem uitermate veel voldoening. Voor ‘gewone’ mensen is het een hele gebeurtenis om dergelijke werken te kunnen uitvoeren in aanwezigheid van familie, collega's en vrienden. Meerstemmig zingen houdt echter ook een aantal risico's in. Het koor kan zodanig evolueren dat het alleen nog ‘hoogstaand’ en meerstemmig wil zingen en minachting ontwikkelt voor het eenstemmige en de volkszang. Anderzijds bestaat ook de kans dat sommige koorleden gaan vinden dat het ‘hun petje te boven gaat’ of de artistieke waarde van het gebrachte niet kunnen waarderen. Dan hoort men vaak de verzuchting: ‘Vroeger was het toch allemaal veel beter...’. Een niet te verwaarlozen aspect is verder ook nog dat de gelovige gemeenschap niet actief aan de zang kan deelnemen en tot luisteraar wordt gereduceerd. Hoewel het repertorium door de inbreng van meerstemmige gezangen aanzienlijk wordt verruimd, krijgen de slechte smaak van de dirigent en zijn verkeerde beoordeling van de mogelijkheden nu meer kansen. Het lijdt geen twijfel dat een bewust streven naar een evenwichtige combinatie van de drie vermelde zangvormen aanbeveling verdient. De praktische realisatie ervan hangt uiteraard af van de reeds eerder vermelde factoren. In onze parochie hebben wij een tussenoplossing bereikt door in de gewone zondagsmissen de Nederlandse psalmen te zingen en tenminste één maal per maand een Gregoriaanse mis. Op hoogdagen komt het Gregoriaans ruimer aan bod met al eens een introïtus of sequentia, omlijst door meerstemmige motetten. Het ideaalbeeld zou er nog enigszins anders uit zien: een jongerenkoor dat de jeugdmissen opluistert en waaruit kan worden gerecruteerd voor het ‘eigenlijke’ koor, dat hoofdzakelijk maar niet uitsluitend meerstemmig zingt. Daarnaast een volkskoor voor de goede zielen met meer devotie dan muzikaliteit, want die moeten toch ook aan hun trekken kunnen komen. Daar waar men over een voorzanger beschikt kan bijvoorbeeld ook de afwisseling van meerstemmige koorzang en eenstemmige samenzang binnen éénzelfde lied een aantrekkelijk geheel vormen. Een eventuele instrumentale inbreng geeft aan de uitvoering een nog ruimere dimensie. | |||||||
De koorleiderTot nu toe zijn we als vanzelfsprekend uitgegaan van de veronderstelling dat elk parochiekoor ook over een koorleider beschikt. Dat dit niet altijd zo is, kan de praktijk bevestigen. Noodoplossingen zijn in die gevallen legio... Heel wat parochiepriesters en koren zijn zich onvoldoende bewust van de buitenkans om over een dirigent te kunnen beschikken. Het is niet meer dan normaal dat een eventueel geschoolde deskundige naar zijn juiste waarde wordt geschat, ook op financieel gebied. Anderzijds mag de koorleider niet uit het oog verliezen dat het niveau van het koor hoofdzakelijk bepaald wordt door zijn kennis en aanpak. Hij is het aan zichzelf verplicht zich ruim te documenteren en regelmatig bij te scholen. Zelf heb ik bijvoorbeeld moeten ondervinden dat het enthousiasme van het begin alléén tot veel in staat is, maar geen bergen kan verzetten. Ik schrik bij het zien van de werken die ik toen op het programma durfde zetten... Het contact met andere koren, de eigen ervaring, het volgen van enkele ateliers en het bijhouden van de bestaande literatuur hebben mij meer bewust gemaakt van de moeilijkheden en mogelijkheden terzake. In dit verband beschouw ik het als een voorrecht om tijdens de cursus koorzang aan het Gentse Conservatorium op de permanente adviezen van de heer Michael Scheck te mogen rekenen. | |||||||
Samenwerking binnen de parochiegemeenschapMet de parochiepriester(s)Die samenwerking is sterk individueel verschillend van parochie tot parochie. Factoren die hierbij een rol spelen zijn ondermeer de traditie, de persoonlijkheid en het temperament van priester en koorleider en de financiële gebondenheid aan of onafhankelijkheid van bijvoorbeeld de kerkfabriek. Wederzijds vertrouwen en voortdurende dialoog zijn onontbeerlijk. Problemen kunnen in zekere mate worden voorkomen wanneer de parochiepriester tevens proost is van het koor en regelmatig de bestuursvergaderingen bijwoont. Wij hebben terzake reeds positieve ervaringen gehad. | |||||||
Met de gelovigenHet koor is een belangrijke schakel tussen kerk en gelovigen; zo begeleidt het bijvoorbeeld de parochianen in de voornaamste fasen van hun christelijk leven: doop, vormsel, huwelijk, begrafenis. Tijdens andere diensten ontstaat, doorheen de volkszang, een communicatie. Wel moet daarbij rekening worden gehouden met enkele punten van praktische aard, zoals de verspreiding van liedbundels, het aankondigen van de gezangen en het vinden van een geschikte methode om nieuwe liederen aan te leren. | |||||||
Met de andere socio-culturele verenigingenDoor het opluisteren van speciale missen ter gelegenheid van bijvoorbeeld ziekendag, dag van de derde leeftijd, verenigings- en parochiefeesten levert het kerkkoor een verrijkende bijdrage tot het gemeenschapsleven. | |||||||
Enkele punten van praktische aardIn vele gevallen doet voor een parochiekoor de kerk dienst als repetitielokaal. Dit heeft enkele belangrijke voordelen: er is in ieder geval een orgel of harmonium voorhanden, er moet naar geen ander onderkomen worden uitgekeken en bovendien zijn op die manier plaats van herhaling en uitvoering dezelfde. Van een dergelijk repetitielokaal kan echter moeilijk een gezellige ruimte worden gemaakt. Het blijft voor een koor altijd interessanter om over een eigen lokaal te beschikken, dat kan worden ingericht en opgesmukt met bijvoorbeeld affiches of persoonlijke herinneringen. Een algemeen probleem van alle koren is dat van de partituren: wie koopt ze en volgens welke normen? op wiens kosten? waar en hoe moeten ze worden bewaard? op welke manier worden ze gebruikt? In ons koor werd een verantwoordelijke aangesteld, die zich bezighoudt met het stempelen en nummeren, het klaarleggen en uitdelen, het inzamelen en wegbergen van de partituren. Eveneens beschikken we over een technische ploeg, die ondermeer zorgt voor het opstellen en afbreken van het podium. De goede werking van een vereniging is deels afhankelijk van het kunnen beschikken over eigen financiële middelen, wat er meestal toe leidt dat een kerkkoor ook buiten zijn eigen parochie activiteiten gaat ontplooien, zoals fungeren als gastkoor in andere kerken, deelnemen aan tornooien en opluisteren van speciale gelegenheden met een aangepast programma. Een uitbreiding naar het profane genre toe verhoogt uiteraard de prestatiedruk, de frequentie van repetities en uitvoeringen of, met andere woorden, vergt meer | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
inzet van koorleider en leden. Andere facetten (samenstelling en werking van een koorbestuur, uniform, aansluiting bij nationale of regionale federaties, enz.) zijn van meer algemene aard en dienen hier derhalve niet te worden besproken. | |||||||
BesluitMet dit artikel heb ik geprobeerd de belangrijkste mogelijkheden en beperkingen van het kerkkoor te evoceren. Ik ben er mij terdege van bewust dat er waarschijnlijk heel wat andere tussen de mazen zijn gevallen. De situatie is vaak zo persoons- en plaatsgebonden en vele factoren spelen mee een rol... Het is dan ook moeilijk om een ideaal te bereiken. Misschien hoeft dat ook niet. Belangrijker is dat deze traditie in stand wordt gehouden en dat het kerkkoor een nog rijkere toekomst tegemoet kan gaan. Mark Goossens | |||||||
Het schoolkoorJongens en meisjes de gelegenheid geven zich artistiek te uiten is een opgave van elke school. De mogelijkheden hiertoe zijn niet te groot in een school voor algemeen onderwijs. Het schoolkoor is dan één van die mogelijkheden, een vorm zelfs van kunstbeleving, op een hoog niveau. Het is daarom vanzelfsprekend dat er nog veel scholen zijn waar men de leerlingen uitnodigt om, naast het musiceren in klasverband, ook nog in het koor te zingen. | |||||||
Mogelijkheden binnen de schoolEenmaal de klas ten einde begint in de meeste scholen een interessant leventje te bloeien: een jonge muzikant gaat zijn pianoles repeteren, een ander laat het orgel in de kapel klinken, een groepje fluitisten bereidt een eucharistieviering voor, een leraar leidt een orff-ensemble of een blazersorkest, en de jongens of meisjes van het schoolkoor haasten zich naar de muziekklas voor de dagelijkse repetitie. Terwijl de meeste kinderen spelen op de speelplaats of hun huistaken maken in de studiezaal, hoor je in de schoolgangen die vele vormen van muziekbeoefening. Onze aandacht gaat naar de jonge, fijne stemmetjes die meerstemmig samenklinken. Het schoolkoor bereidt een optreden voor. Onder de leiding van de muziekleraar studeren ze enkele meerstemmige liederen in, die ze zullen brengen op een feestje of een klein concert binnen of buiten de school. De koorrepetitie heeft in de meeste scholen plaats tijdens de middagpauze. Waar de leerlingen 's avonds na de klas nog in school blijven voor de avondstudie kan de repetitie plaats vinden in de tussentijd van het vieruurtje. Internen kunnen gemakkelijk na het avondmaal hiervoor tijd maken. In sommige scholen geeft men er de voorkeur aan de koorleden een half uurtje vroeger naar school te doen komen, 's morgens van 8.00 u tot 8.30 u. Het aantal repetitietijden en de duur ervan verschilt dan ook van school tot school. Het is moeilijk uit te maken wat het beste is: dagelijks een korte samenkomst van een dertigtal minuten of slechts een paar keer per week bijeenkomen, maar dan voor minimum een uur. Dit repetitieschema zal afhangen van het lessenrooster en van de beschikbaarheid van de muziekleraar. Het koorrepertorium bestaat doorgaans uit volksliedbewerkingen, zettingen van kerkliederen, een canon of een eenvoudig koorlied. Met zeer veel geduld speurt de dirigent naar iedere oneffenheid: een te ruwe stem, een noot onder de toon, een gebrekkige frazering,
De schoolkoren van het Sint-Jan Berchmanscollege uit Antwerpen, het Sint-Lievenscollege uit Gent en het Klein Seminarie uit Roeselare zingen ‘Genesis’ van Eugeen Lievens tijdens de Internationale Gaudeamus Muziekweek te Utrecht op 14 september 1975.
Uit de kindermusical ‘Tom Sawyer’ van Jonathan Elkus, gespeeld door het jongenskoor Colliemando uit Roeselare. Regie: Remi Van Duyn.
| |||||||
[pagina 156]
| |||||||
De koning en de koningin steunen het jeugdig koorleven door hun uitnodiging aan het hof te komen zingen. Hier Colliemando Roeselare, december 1979.
een dialectuitspraak. Tientallen keren wordt het overgedaan met steeds dezelfde opmerkingen door de veeleisende leraar. En toch ademt hier een andere sfeer dan in de klas. De kinderen laten zich gemakkelijk motiveren voor deze moeilijke zangstukken, geboeid door de mooie compositie of in het vooruitzicht van een interessant optreden. Repetitie na repetitie komen ze, met een geduld en een spontaneïteit, waarvoor ze respect afdwingen. Natuurlijk doen ze het graag, maar zijn het niet in 't algemeen de beste leerlingen van de school die we in het koor terugvinden? De koordirigent vraagt bij het begin van het schooljaar wie vrijwillig toetreedt. Wie zingt graag? Misschien kan hier een stemtest volgen. Wie houdt van een uitstapje voor een optreden in een andere stad, misschien onder de vakantie in het buitenland? Maar op voorwaarde dat je de inspanning wil doen om naar iedere repetitie te komen! En ze komen! In het begin zijn ze met veel. De eerste-jaars zijn er graag bij. Maar er vallen er af. In de school zijn nog zoveel andere buitenklasactiviteiten en spelen op de speelplaats is aantrekkelijk. Het kan gebeuren dat de ouders hun kind vroeg komen ophalen zodat de zanger niet kan nablijven. Maar om lid te zijn van het koor moet men veel repeteren. Dit zonder discussie. Een groep geëngageerde jongens of meisjes blijft trouw. Het zijn die onvermoeibare kinderen die zich voor de andere schoolactiviteiten graag inzetten: toneel, sport, missietombola en noem maar op. Het zijn ook enkele ‘stille’ typen: fijnvoelende, muzikale kinderen die van thuis uit de waardering voor het koorzingen of de muziek in 't algemeen meedragen. Evident bepaalt het schoolkarakter ook jaarlijks de kwaliteitsgraad en de wisselende hoogten en laagten. Koren van volwassenen kunnen veel permanenter werken en hun kwaliteit gelijkmatig houden voor jaren ver. Schoolkoren staan elk jaar voor andere stemmen; telkens beginnen nieuwe leden zonder ervaring. En dan komt het optreden. In schooluniform of in eigen koorkledij zingen ze bij een eucharistieviering, of in een schoolfeest waar de ouders geïnteresseerd naar komen luisteren. Of ze zingen buiten de school. Veel schoolkoren worden bij herhaling uitgenodigd door culturele verenigingen om een viering op te luisteren. Een ideale gelegenheid hiertoe is het kerstfeestje. Laat het dan niet blijven bij engelzoete kerstliederen. Neen, de grote polyfonie schrikt niet af: van Praetorius tot Bach, tot zelfs de moeilijker werken van Britten en Vic Nees. In het beste geval wordt er zelfs een snarenorkest gecontacteerd en dan groeit het optreden uit tot een volwaardig concert. Sommige schoolkoren krijgen de uitzonderlijke eer uitgenodigd te worden voor een kerstoptreden in het koninklijk paleis te Laken. Onze vorsten betuigen op die manier hun sympathie voor het kinderkoor. De zangers die het mochten meemaken houden er een allerbeste herinnering aan over. Vlaamse componisten met naam ‘schrikken er niet voor terug’ voor kinderen te schrijven: Stan Van Vaerenberg, Vic Nees, Willem Kersters, Raymond Schroyens, Herman Roelstraete, Gaston Nuyts, Hendrik Daems en veel anderen meer. Een schoolkoor zal ook graag de uitvoering van een kinderopera op het programma zetten. Dit wordt dan een grootse onderneming, waarbij een beroep gedaan wordt op de collega's. Want er moet gezorgd worden voor regie, kostumen, belichting, decor, publiciteit, en nog zoveel meer. De dirigent heeft zijn handen vol met het extra oefenen van de solistjes en van het orkest. Maar wanneer alles goed afloopt heeft het koor aan dit optreden telkens een onvergetelijk hoogtepunt, de beloning van een heel schooljaar intens werken. In het genre van de kinderopera bestaat een groot repertorium voor alle mogelijke bezettingen en leeftijden. Het meest eenvoudige stuk beperkt zich tot een bezetting van 10-12-jarigen en voor het orkestje gebruikt men enkele veel voorkomende instrumenten. Maar | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
Karel Aerts dirigeert een groep schoolkoren in BRT-studio.
voor moeilijkere stukken moet men een beroep doen op enkele volwassenen als zangsolisten of als instrumentisten. Enkele in het Nederlands vertaalde kindermusicals zijn: Let's make an opera en Noye's Fludde van Benjamin Britten, Wij bouwen een stad van Paul Hindemith, Captain Noah and his floating Zoo van Joseph Horovitz, Tom Sawyer van Jonathan Elkus, Des Kaisers neue Kleider van Eberhard Werdin en Der Igel als Bräutigam van Cesar Bresgen. Er bestaan ongetwijfeld ook goede Nederlandse produkties, maar waar zijn die te vinden? Sommige scholen bouwen een eigengemaakte musical op, waarbij de kinderen creatief kunnen meewerken aan de tekst, de muziek en de uitbeelding. Dat wordt dan beslist een hele beleving. | |||||||
Als kerkkoorSoms wordt een schoolkoor ook als kerkkoor ingeschakeld. De kathedralen van Antwerpen, Brugge en Gent hebben voor hun liturgische gezangen een eigen knapenkoor, dat binnen een bepaalde school wordt gerecruteerd. Dergelijke koren hebben hieraan een zeer zwaar programma. Zij zullen iedere feestmis met aangepaste polyfonie opluisteren in een grote ruimte voor een veeleisend publiek. | |||||||
TopprestatiesSommige Vlaamse schoolkoren bereiken een hoog artistiek peil. Naast hun optredens in de school of in de kerk, organiseren zij per jaar verschillende concerten met een programma van veeleisende vocale meesterwerken. Een andere keer wagen ze zich aan een plaatopname. Ook via de BRT krijgen we de gelegenheid sommige van onze beste schoolkoren te beluisteren, bijvoorbeeld in het TV-programma van Bod Davidse of in het radioprogramma ‘De korenmaat’ van BRT-3. Karel Aerts, de directeur van BRT-3 dirigeerde 500 kinderen, alle leden van een schoolkoor, in de studio op het Eugeen Flageyplein voor een uitzending in het jaar van het Kind 1979. In de grootstad vraagt men wel eens een kinderkoor voor de uitvoering van een groot vocaal werk, waarin naast het volwassenkoor
Paul Hanoulle met ‘Ons Dorado’ van het St.-Lodewijkscollege, Brugge.
ook kinderen moeten zingen. In Bachs Matthaüspassion bijvoorbeeld, in Brittens War Requiem, in Mahlers Symfonie der Duizend, enz. Ook de veel uitgevoerde opera Carmen van Bizet heeft een knapenkoor nodig. Die werken zijn telkens een kans voor een kinderkoor, meestal een schoolkoor, om zich op zeer hoog niveau in te schakelen in de ‘grote’ muziek. | |||||||
ReizenOmdat jonge mensen graag en gemakkelijk reizen, treden onze Vlaamse jeugdkoren ook vaak in het buitenland op. Het wordt dan ofwel een vakantiereis naar Zwitserland, Frankrijk of Tirol, ofwel een uitwisselingsconcert naar Duitsland of Engeland. Per uitzondering vliegen ze ook al eens naar Israël, Amerika, Zuid-Afrika of Venezuela. Moeten onze kinderen tonen aan die verre landen wat koorzingen is? Helemaal niet. Maar deze buitenlandse reizen zijn bedoeld als ontmoetingstochten, waarbij de muziek als internationale taal een uitstekende hulp is om banden te smeden. Het ministerie, met zijn dienst voor internationale culturele betrekkingen en met zijn dienst voor jeugdvorming, staat hiervoor graag onze koren bij. Festivals te Neerpelt, Tübingen, Loreto en Arezzo, koorwerken van Europa Cantat of van de verschillende koorfederaties zijn ook zovele streefpunten voor één of ander jeugdkoor. | |||||||
ToekomstHet aantal schoolkoren in ons vrij onderwijs groeit nog steeds. Meer en meer worden in onze lagere en middelbare scholen muziekleraars en muziekleraressen benoemd, die nu ook in hun muzikale opleiding een vorming tot koorleider hebben meegekregen. Uit de dagelijkse praktijk van het schoolkoor komen vooral twee problemen naar voor die de toekomst misschien wel zullen bepalen. Het eerste probleem is de mentaliteitsverandering van onze jeugd, die de interesse voor het zingen van koormuziek doet afnemen. Het fenomeen doet zich momenteel voor onder de vorm van een duidelijk verschil tussen stadskinderen en kinderen van de randgemeenten of de buitengemeenten. De verminderde belangstelling van de stadsmens voor de vormen van amateuristische kunstbeoefening laat zich duidelijk voelen bij de jeugd. Het kind dat in de stad woont zal zich niet zo gemakkelijk voor het schoolkoor engageren dan het kind van de stadsrand of van de buitengemeente. Het zou interessant zijn met een statistische studie na te gaan hoe de verburgerlijking van onze maatschappij de versnippering van het ontspanningsleven nu reeds op deze manier de toekomstkansen van het schoolkoor en zeker ook van de andere schoolgebonden activiteiten beïnvloedt. Men lijkt minder bereid tot een echt-trouwe en durende inzet. Als tweede probleem moet hier de evolutie van het onderwijssysteem zelf aangestipt worden. Het Vernieuwd Secundair Onderwijs (V.S.O.) lijkt niet een onderwijstype te zijn dat aan het bestaan van een schoolkoor een betere kans geeft. Hoewel het V.S.O. een grotere kans tot creativiteit van het kind beoogt en tracht maximaal een artistieke opleiding binnen het lessenrooster te realiseren, zien we nergens dat V.S.O.-scholen een jeugdkoor hebben. Vroeger dacht men dat - eenmaal het V.S.O. ingevoerd - het repeteren van het schoolkoor, het schoolorkest, de toneelklas en noem maar op, de z.g. socio-culturele aktiviteiten, binnen het lessenrooster zouden kunnen geprogrammeerd worden. We blijven zitten met de formule dat alles slechts buiten het lessenrooster, als een supplement op basis van vrijwilligheid zowel voor de leerlingen als voor de leraar kan gebeuren. Een muziekleraar V.S.O. drukte het eens zo kras uit: ‘Binnen het V.S.O.-systeem hebben we als leraar nu nog minder tijd dan vroeger om aan een schoolkoor te denken!’ Zeker een probleem om ernstig mee bezig te zijn. En waar blijven de regentaten?... Arnold Loose, Dirigent jongenskoor Colliemando Klein Seminarie, Roeselare | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
Het conservatoriumkoor
Cartoon Hoffnung
Tien jaar geleden zou de vraag ‘zing je ook mee in het conservatoriumkoor’ in onze drie Rijksinstellingen voor Hoger Muziekonderwijs algemene hilariteit hebben verwekt. Stel je voor: zingen, in een conservatorium waar zo virtuoos werd gespééld op instrumenten zoals viool en piano... En dan nog in groep... Muziekjes van vóór Haydn zeker, of van die simpele volksliederen...? Bedankt, maat! Wie het milieu wat kent, wéét dat bovengeschetste meewarige onverschilligheid inderdaad een pijnlijke feitelijkheid was. En helaas ook een vrij normale houding, als men zich goed realiseert dat onze Conservatoria tot in de jaren zestig ingekapseld zaten in de geest van de 19de eeuw, toen enkel instrumentale virtuositeit en vocaal-solistisch trapezewerk in professionele kringen aandacht waard schenen. Maar niet alleen het koorzingen was een Assepoestertje: praxis van ‘oude’ instrumenten zoals blokfluit, gamba, klavecimbel en evenzeer ‘nieuwe’ inzichten zoals aangepaste vakpedagogiek, samenspel, harmonie-orkest of toontechniek, het waren allemaal dingen die vrijwel werden genegeerd of enkel maar stilzwijgend getolereerd onder vorm van een of ander voorzichtig seminarie. Waar een vrije instelling als het Lemmensinstituut zonder moeite nieuwe wegen kon inslaan, op b.v. het terrein van pedagogie of koorzingen, schenen onze conservatoria - geprangd als zij zaten in het conservatieve keurslijf van het officiële leerprogramma - tot eeuwige achterstand gedoemd. Tot in de jaren zestig eindelijk de kentering kwam. Om het verder alleen op het terrein van het koorzingen te houden, graag ere aan wie ere toekomt: 1 oktober 1970 startte het K.M.C.-Brussel, onder impuls van directeur Kamiel D'Hooghe met een cursus koordirectie en koorzang. Radioman Vic Nees zou doceren, en hield het... twee weken vol. Uiterst begrijpelijk voor wie de omstandigheden kent waarin moest gestart worden. Een maand later nam de Limburgse koordirigent Juliaan Wilmots de cursus over. Tien jaar later is hij de fiere docent van een rijkgestoffeerde directieklas en coördinator van twee vocale ensembles en drie stagekoren. Wie - weer eens - het milieu kent, weet dat Wilmots over de eerste drie jaar spreekt als Adam in Ballingschap of als Mozes over de plagen van Egypte. Maar hoe dan ook, er werd aan het Conservatorium gezóngen! En vanaf '73-'74 startte ook Antwerpen met Michael Scheck, en later Gent met Roger Leens. Beiden zouden nadien hun leerstoel omwisselen. Ondertussen waren de vakken koordirectie en koorzang stilaan toch al officiëel erkend en opgericht, werd er aangesteld en geïnspecteerd. De drie docenten staken in een voorbeeldig samenwerken de koppen bij elkaar (samen met de docent van het Lemmensinstituut) voor een officiëel leerprogramma, en het Departement van Nederlandse Cultuur beloonde hun werk met een Koninklijk Besluit over voorwaarden voor een Eerste Prijs Koordirectie! Vanaf 1974-1975 kwam dan - ook voor het koorzingen - de eigenlijke echte doorbraak: Brussel moest zijn eerste kandidaat koordirectie examineren, maar met welk koor? Kamiel D'Hooghe verplichtte gewoon àlle studenten solozang tot het volgen van de koorklas, en het wonder gebeurde: in twee maanden vormde J. Wilmots ook een goed getraind en fraai zingend Vocaal Ensemble, dat meteen ook zijn eerste concerten buitenhuis gaf. Opeens ontdekte de conservatoriumstudent de wondere ervaringen van het groepszingen, de op zovele terreinen enorme voordelen van het vocaal musiceren, de onmeetbare psychologische vreugden van het samen-tekstverklanken. Meteen ook de onvermoede technische moeilijkheden ervan, de immense stylistische eisen, de adem-, stem-, taal-, tekst- en expressieproblemen. Maar de conservatoriumstudent ging koorzingen! En opeens ontdekte ook de conservatoriumdocent welke voordelen een vocale initiatie voor de instrumentist-musicus kon betekenen, welke verrijking de koorpraxis kan bieden op gebied van toontreffen, gehoor, innerlijk muzikaal denken, interpretatie, stijltrouw, enz. En de docent stuurde zijn studenten naar het stagekoor! Ondertussen rustten Wilmots, Scheck en Leens uiteraard niet op hun pas verworven lauweren: Brussel en Gent leverden overhand elk vier eerste prijzen koordirectie af; acht mensen die in het metier of in het amateurkoorleven ondertussen reeds uiterst verdienstelijk werk leveren. Antwerpen was wat minder produktief, maar creëerde voor een paar jaar toch een geslaagde Carmina Burana. Gent concerteerde dit schooljaar meermalen in binnen- en buitenland en Brussel stond tussen oktober en mei met zijn Vocale Ensembles zevenmaal op het concertpodium; hun beider cursussen floreren dusdanig dat in Gent Lou Van Cleynenbrueghel en in Brussel Eric Van Nevel als assistenten de stagekoren leiden en de eerstejaarsstudenten directie opvangen. En de toekomst is pas begonnen: hoe langer hoe meer realiseren overheid, directies, docenten en studenten in ons officiëel muziekonderwijs zich eindelijk dat koordirigeren en koorzingen enorm moeilijke maar ook enorm boeiende disciplines zijn. Enorm moeilijk omwille van hun technische maar ook hun pedagogische en humane eisen. Enorm boeiend omwille van hun bijna onoverzienbare repertoire - achthonderd jaar muziekmaterie die tevens het fundament is van heel onze Westeuropese muziekontwikkeling - maar even boeiend omwille van zijn steeds weer intens aan de orde zijnde ‘primaire bron’: de zingende mens. Zowel het ‘moeilijke’ als het ‘boeiende’ aspect van het koorzingen en -dirigeren zullen o.i. - voor zover het niet reeds indringend gebeurt - hun weerslag hebben op het samenzingen aan de basis, op het vocaal musiceren in onze doordeweekse koorgemeenschappen. Amateurdirigenten en -zangers zullen door het ‘voorbeeld van hogerhand’ een inspirerend en stimulerend referentiepunt krijgen; de afgestudeerden zullen in het amateurkoorleven een beter gesensibiliseerd werkterrein kunnen vinden. Zodat tussen top en basis een wisselwerking kan ontstaan die voor het koorleven in Vlaanderen uiterst vruchtbaar kan zijn. Natuurlijk zijn alle problemen nog niet uit de weg geruimd. Nog steeds blijven er structurele hindernissen te nemen, nog steeds zijn er klassieke weerstanden te overwinnen, nog steeds dient er jaar na jaar gewerkt aan reële kwaliteit en haalbare organisatie. Niet àlle studenten (en docenten) zijn reeds even enthousiast overtuigd van de noodzaak van het koorzingen voor iedere conservatoriumstudent; niet alle musici realiseren zich ten volle de hoge eisen - combinaties van begaafd pedagogisch inzicht, hoogwaardig vakmanschap en algemene intellectualiteit - die het koordirigeren stelt. Maar toch is er binnen een tijdspanne van nauwelijks tien jaar aan de Koninklijke Conservatoria enorme vooruitgang geboekt. Alle achterstand is ingehaald, er is een onvermoedbare mentaliteitsverandering gebeurd, en er zijn reeds concertresultaten geboekt die het groepszingen aan de conservatoria op gelijkwaardig of soms hoger niveau van het klassieke instrumentaal musiceren hebben getild. Letterlijk ‘onder leiding van’ mensen als Scheck, Leens, Schollaert en Wilmots, zal het koorzingen en -dirigeren in ons Hoger Muziekonderwijs beloftevol evolueren.
Leo Van Esser |
|