Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 29
(1980)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe ledenOp 10 april werden door onze Raad van Beheer als lid aangenomen:
Op 24 mei aanvaardde onze Raad van Beheer volgende kunstenaars:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij rusten in vrede bij de heer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunstenaarsverbond en tijdschrift bieden aan de naastbestaanden van onze overleden leden hun christelijke deelneming. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Statutaire vergadering van het kunstenaarsverbondOp zondag 8 juni worden alle CVKV-leden genodigd in het Provinciaal Domein Bokrijk. Uw gastheer is er dhr. Erik Heidbuchel, CVKV-voorzitter voor Limburg. Men komt samen 's morgens om 10.30 u aan het Koetshuis (achterzijde van het kasteel, naast de parking - kasteel). Daar hebben ook alle onderdelen van het programma plaats (m.u.v. punt 2).
P.S. Kunstenaars en letterkundigen die ons verbondsblad ‘Tijdingen’ niet ontvangen hebben, worden vriendelijk verzocht dit onmiddellijk aan onze administratie, t.n.v. de heer Adiel Van Daele, Lindenlaan 18, 8880 Tielt, te melden: pas wanneer u als lid-kunstenaar geregistreerd bent, kunt u ten volle genieten van alle voordelen van het CVKV. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vlaams cultuurbeleid ondermijnt het vrij initiatiefIn het maart-nummer van de Davidsfonds-Mededelingen (Blijde Inkomststraat 79, Leuven) publiceerde A. Doucet een belangrijk artikel over het Cultuurbeleid in Vlaanderen. Wij nemen het hier op, niet alleen omdat de belangen van het Davidsfonds en deze van het Kunstenaarsverbond gelijklopend zijn maar tevens omdat een verzwakt DF ook de promotiekansen van onze CVKV-leden vermindert. Deze tekst is vooral belangrijk voor mensen, die geloven in een verpolitiekt pluralisme, dat de christelijk georiënteerden in Vlaanderen in de praktijk discrimineert, evengoed als het federalisme met drie de Vlamingen discrimineert: zo worden christelijke Vlamingen derderangsburgers in België. Wanneer zullen ze dit eindelijk eens gaan begrijpen?... Achtereenvolgens werden de volgende decreten goedgekeurd: 1973 op de culturele centra; 1974 op de culturele raden; 1975 op het landelijk georganiseerd jeugdwerk; 1975 op het sociaal-cultureel werk in verenigingsverband; 1976 op de koepels; 1978 op het vormingswerk in instellingen; 1978 op het bibliotheekwezen; 1980 op de amateuristische kunstbeoefening. Het decreet op de Samenlevingsopbouw is nog in de maak. Op zijn vergadering van 18 en 19 februari 1977 besliste het I.P.B. (Interdiocesaan pastoraal beraad) zich op intense wijze op het cultuurbeleid te bezinnen. Lovenswaardig dat de kerk haar taak op dit vlak ernstig aanpakt. Op 26.10.79 werd het eindrapport over dit beraad goedgekeurd en gepubliceerd. Andermaal een reden om ons te verheugen want zowel de uitgangspunten, als de geformuleerde standpunten en aanbevelingen, zijn zoveel als congruent aan hetgeen hierover binnen het Davidsfonds gedacht wordt. Dit artikel is wel de gelegenheid om eens te meer te herhalen dat het DF steeds een bijzondere aandacht en een opvallende gevoeligheid had en nog steeds heeft voor het cultuurbeleid. Zijn ruime, algemene en ongebonden opstelling is hieraan zeker niet vreemd. De cultuur en het cultuurbeleid zijn volop in beweging vooral op wetgevend vlak en de toepassing ervan zal nog heel wat discussies uitlokken. Het nationaal beleid stortte zich op het decretair werk, de provinciebesturen willen ook hun deel bijdragen en laboreren aan reglementen en beleidsopties. De gemeenten integendeel blijven meestal vleugellam maar worden dan toch door heel wat culturele raden - blijkbaar door hun eerste ademnood heen - aangepord. Het Interdiocesaan pastoraal beraad publiceert kritische en behartenswaardige aanbevelingen voor het ‘Cultuurbeleid in Vlaanderen’. Het is bijna vanzelfsprekend dat ook het DF zich over dit cultuurbeleid uitspreekt. Het is trouwens de hoogste tijd dat uit heel de beweging van de zeventiger jaren tendensen worden afgelezen om duidelijk te weten waar we nu staan en waar we naartoe willen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vrij initiatiefVoortdurend stoten we op dit voor ons onaantastbare principe. Het weze ons toegestaan dat we vooraf preciseren dat we kiezen voor de term ‘vrij initiatief’ boven ‘privé’ waardoor teveel de tegenstelling tussen overheid en particulier wordt voorop gesteld, en boven ‘privaat’ waar teveel de aandacht naar ‘individueel’ zou kunnen gaan. Het vrij initiatief is ons bijzonder dierbaar omdat het eerste wat we erin beluisteren, vrijheid is; het onvervreemdbaar recht om in het meest persoon-lijke, het meest persoons-gebonden, het meest menselijke, de cultuur en het cultureel werk, zelf doel en middelen te kiezen. Eenieder moet over het recht en de vrijheid kunnen beschikken te kiezen wat hij wil doen en hoe hij het wil doen opdat ieder zijn vorming persoonlijk in handen zou kunnen nemen om dan vanuit deze (goedbegrepen) persoonsvorming mee te helpen aan de gemeenschapsopbouw, aan het samenleven. Cultuur is nooit waardevrij, evenmin het cultureel werk. Dit betekent dat ieder hierin persoonlijk, vrij en creatief zijn verantwoordelijkheid moet kunnen nemen. Anderen kunnen zich daar niet in mengen; hoogstens behulpzaam zijn. Dit geldt ook voor de overheid op de verschillende niveaus. Zij moet zich beperken tot het aanreiken van middelen maar mag zich niet moeien (behalve kwalitatief m.b.t. haar hulpverlening) met het waarom, het wat en het hoe. Zelfs het nogal vlot aanvaarde subsidiariteitsbeginsel, nl. wat het vrij initiatief niet doet (wil doen) mag of moet de overheid doen, houdt heel wat niet denkbeeldige gevaren in. Dit leert ons de praktijk! En eer men hoog van de toren blaast over het vrij initiatief dat onbestaande is, of niet deskundig, of lui of niet geïnteresseerd moet gepoogd worden precies dit vrij initiatief uit de grond te stampen of desnoods, het minstens te stimuleren of te bemoedigen. En dat men vooral niet vergeet hoelang en met hoeveel inspanning het vrij initiatief met een kruimel aan overheidssteun op zovele domeinen baanbrekend en bewonderenswaardig werk heeft geleverd. Hierover zijn vele verhalen te vertellen...! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En wat stellen we vast?Een ontstellend gebrek aan belangstelling voor het vrij initiatief bij de overheid en de administratie en erger nog, vanuit bepaalde politieke en opportunistische overwegingen, een zekere afwijzing. Een treffend voorbeeld hiervoor zijn de culturele centra. Het is precies het verenigingsleven dat jaren lang gesmeekt en gevochten heeft tot het verkrijgen van een culturele infrastructuur. Zij hebben de ideeën, de motivatie en de stuwkracht geleverd. Gelukkig werden vele culturele centra gebouwd en ze zijn ons dierbaar. Maar waar bij de conceptie, de omschrijving en de voorstelling van deze gebouwen op de allerlaatste plaats en op absoluut bijkomende wijze werd gesproken over een eigen programmatie van deze centra, stellen we nu vast dat de meeste centra bijna uitsluitend zelf programmeren. Ze noemen zichzelf een werksoort en zijn in feite (direct gewild of niet) rechtstreekse concurrenten geworden van het bestaande vrije verenigingsleven. Van nieuwe vrij opgezette initiatieven, hoeft niet eens meer gesproken te worden. Welk centrum gaat trouwens trots op zijn receptieve of ruimtebindende functie? Welk centrum animeert het plaatselijk cultureel werk aan de basis? We zetten ze graag op een rijtje om ze te feliciteren. Het zullen zeldzame vogels blijken te zijn. En wie wat anders beweert, zegt de waarheid niet. En we willen ook af van een paar dooddoeners als: ‘Het is toch hetzelfde wie organiseert als het maar goed gebeurt’, en ‘Wie moet organiseren voor de niet-georganiseerden?’. Op het eerste antwoorden we dat goed begrepen cultureel werk behartigd in al zijn facetten, maar goed kan bedreven worden dóór de mensen waarvóór het geprogrameerd is. Dit is een keuze voor de persoonsgebonden waarde van elk cultureel werk en voor de kwaliteit van het werken aan de basis. En of dit nu kan in de praktijk of niet hangt volledig samen met de vraag in hoeverre men deze betrachting wil steunen met dezelfde middelen als voor het overheidsinitiatief worden aangewend. Een toch zo geleerd en objectief cultuur-denkende instelling als het College voor advies voor Nederlandstalige Culturele Centra van de Hoge Raad voor de Volksopleiding vindt middel om als één van zijn argumenten om de erkenning van een cultureel centrum te dwarsbomen te stellen dat dit Centrum uit zijn begroting en rekening moet laten blijken dat het een eigen programmatie heeft. Hier moet dan aan toegevoegd worden dat bedoeld centrum al sinds november 11. 5 jaar werkt op zeer behoorlijk niveau zonder ook maar één avond zelf te hebben geprogrammeerd en ‘slechts’ geleid wordt door een technisch directeur. Voor de niet goed ingewijde lezer moet opgemerkt worden dat zonder erkenning, aan de nog aan te stellen cultuuranimator, vanwege de nationale overheid geen wedde zal uitbetaald worden. Over welke inmenging zou het hier wel gaan? En over de niet-georganiseerden kunnen we het kort maken. Niemand hoeft zich te organiseren om aan de programmatie van het verenigingsleven deel te kunnen hebben. Het vrij initiatief is anderzijds genoeg gevarieerd om voor een zeer gedifferentieerd aanbod te kunnen zorgen. Laat het trouwens duidelijk gezegd zijn: op welke gronden kan een cultureel centrum voor zich het recht opeisen om voor de niet-georganiseerden te organiseren? Het is toch duidelijk: er is geen enkele reden! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bibliotheekwezenEen andere nog pijnlijker story is het decreet op het bibliotheekwezen waarrond de politiek heel wat zwaarddansen heeft uitgevoerd maar waarover je niet zoveel verneemt. Akkoord, dat het bibliotheekwezen met inbegrip van zijn informatietaak, hoogdringend wettelijk moest gereglementeerd worden en dat - zeker in deze magere jaren - naar rationalisatie moest uitgekeken worden. Maar dat daarom het vrij initiatief gewoon moest opgeofferd worden, is een toegeving die nooit iemand mocht doen aan een prijs (al was het een politieke koop) die niemand mocht vragen, noch betalen! En dat de enkele vrije of erkende bibliotheken van groot belang of middelbare graad na 10 jaar nog kunnen blijven bestaan is een plaaster op een houten been, ten eerste omdat het slechts om luttele gevallen gaat en ten tweede omdat ze een gedeelte van de kosten zelf zullen moeten dragen, met name de totale onroerende investeringen. Het vrije initiatief werd doodeenvoudig opgeofferd aan de zogenaamde pluralistische opvatting. (Daarop komen we later terug). Intussen wordt de vrijwillige inspanning en inzet nog maar eens afgestraft alsof er nooit iets als vrije bibliotheken bestonden. Men heeft ze weliswaar niet onmiddellijk en brutaal doodgeknepen maar wel een passieve euthanasie toegepast: ze laten doodgaan in een periode van tien jaar of daarna eenvoudig verdwijnen want elke overheidstussenkomst zal dan onverbiddelijk afgesneden worden. Het is een betekenisvol voorgaande dat hiermee geschapen werd. Wat zal nu volgen? De samenlevingsopbouw? Afgaande op de discussies die hieromtrent gaande zijn en als we de beleidsnota ‘Naar een overheidsbeleid voor de samenlevingsopbouw in Vlaanderen’ (1977) van minister R. de Backer goed interpreteren zal het opteren voor pluralisme het vrij initiatief andermaal een elegant maar onverteerbaar hakje geven. Buurt- en opbouwwerk kunnen blijkbaar ook al niet meer of het moet een kleurloos allegaartje worden. En dat moet allemaal maar alsof het vrij initiatief tot nogtoe ook op dit vlak niet op voorbeeldige wijze werkzaam was. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Gratis’ manifestatiesOf moeten we het hebben over de zogenaamde gratis manifestaties ter beschikking gesteld door de Dienst Volksontwikkeling van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur? De beschikbare kredieten hiervoor raakten de jongste jaren te vlug op (o.a., vertelde men, om Millennium Brussel te steunen) en nu moest er hoogstnodig gesnoeid worden. Moet wel af en toe in deze moeilijke tijd. Akkoord. Maar let wel (zonder alles uit de doekjes te wikkelen), de verenigingen krijgen nog één van deze manifestaties per jaar aan maximum de helft van de uitkoopsom, geplafonneerd tot 5.000 fr. per vereniging. Is de tussenkomst hoger dan krijgt men het daaropvolgende jaar niets! Maar ieder cultureel centrum mag ‘verscheidene cultuurspreidende manifestaties voor zijn rekening nemen...’, maar dan ‘slechts’ tot een maximum bedrag van 100.000 fr. voor een centrum van categorie A, 75.000 fr. voor categorie B, 50.000 fr. voor categorie C en 25.000 fr. voor categorie D. Duidelijk is hier in elk geval dat het vrij initiatief niet gesteund, alléén nog geduld wordt, terwijl de ‘eigen werksoort’, het cultureel centrum, de paarlen aangeboden krijgt. En let wel en vergeet niet: indien de verenigingen met het cultureel centrum meewerken dan gelden voor de verenigingen de beperkende maatregelen wél, maar voor de culturele centra niet. Inderdaad, allemaal nogal ingewikkeld behalve de kwetsende minachting waarmee het vrij verenigingsleven behandeld wordt. Het nationaal beleid centraliseert meer dan ooit. Naar de gemeentelijke autonomie wordt eenvoudigweg niet omgekeken. Wie zegt van wel moet dan maar eerst vertellen waarom de gemeenten nog steeds met facultatieve uitgaven gegijzeld worden. Het plaatselijke werk, het werk aan de basis, met basisgroepen, wordt bijna moedwillig vergeten door onze technocratische Vlaamse culturele administratie en onze koopjes-sluitende politici. Aan de basis werkt immers slechts de vrijwilliger... een vreemd ras, nu wel met uitroeiing bedreigd alhoewel hij toch vaak de gist in het deeg was. Maar dat is het verhaal voor een andere keer. A. Doucet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunstenaarsbelangen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|