| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Letterkundige Pieter Aerts
Panther Paperback Poëzieprijs
De dichter stuurde ons voor deze rubriek een fragment van een bespreking die onze betreurde vriend A. de Longie wijdde aan zijn laatste bundel: ‘Ik ben de boom van horen zeggen niet’, ‘hopend hiermee Albert nog even uit de vergeethoek te halen waar hij - hoe is het mogelijk? - reeds beland is’:
‘Ik ben de boom van horen zeggen niet’, is de prachtige bloemlezing van Pieter Aerts (geb. te Tienen, 21.2.28) die onlangs verscheen bij de uitg. Heideland-Orbis als nr. 103 in de bekende reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden. Het is vooral als dichter dat Pieter Aerts bekendheid verwierf en herhaaldelijk in de prijzen viel, alsook in allerlei bloemlezingen werd opgenomen. Vooral ‘Nieuwe Stemmen’ publiceerde heel wat van hem, wegens de grote wederzijdse waardering. Hij is één van de zuiverste dichters in Vlaanderen. Onbewust komt men onder de bekoring van zijn stem en van de bezielde visie die ten grondslag ligt van deze pure poëzie. Vorm en inhoud dekken elkaar uitzonderlijk. Zijn beeldgebruik ontluikt aan de onmiddelijke dingen rond hem, aan de onuitputtelijke natuur en zingt op het ritme van de liefde liederen van lofprijzing of van elegische weemoed, die beide telkens weer een oneindige tederheid laten vermoeden. Als er één dichter is, in wie ik absoluut kan geloven, dan is het in deze dichter. Zijn manier van werken bestaat er vooral in het overtollige te schrappen, zodat hij
enkel de zilveren kern van het neergeschreven gedicht overhoudt; vaak herneemt hij zijn gedichten en weet ze steeds bij te polijsten. Zijn woordkeus is precies, soms ietwat precieus. Hij wikt en weegt tien keer een vers, vooraleer het wordt vrijgegeven.’ (Leuvensestraat 105/b 3, Tienen)
Albert de Longie (†)
| |
Daniël Billiet
Letterkundige Prijs Stad Gent 1979
Poëzie is op vele vlakken een ondankbaar literair medium: als ik bijvoorbeeld het totale poëtische oeuvre in boekvorm van Daniël Billiet (o Gent, 1950) op een stapeltje leg, heb ik een hoopje van nog geen anderhalve centimeter hoog, in vier boekjes. Dat is dan, schat ik, tien jaar poëzie schrijven. Merkwaardig toch, deze kwantiteit/kwaliteit-verhouding. Het voorlaatste boekje, ‘Het is hopeloos maar voor de rest gaat alles goed’ (Colibrant, 1978) bleek dan toch goed genoeg voor de Letterkundige Prijs van de Stad Gent 1979.
Op vele manieren is Billiet een waardige en representatieve telg van zijn generatie. Op het vlak van de poëzie is dat uiteraard de neo-romantiek. In zijn eerste bundel ‘De rib van Magdalena’ (Yang, 1974) zijn de neorealistische nawerkingen nog aanwijsbaar (het - overdreven - gestoei met woordspelingen, de geincorporeerde reclameslogans). De natuur - een belangrijk motief in Billiets poëzie - is al aanwezig, maar blijft nog zeer persoonlijk betrokken (‘ik vlucht naar mijn natuur: / heelhuids jou beminnen’, nog zo'n woordspeling). In de volgende bundel ‘Klein duimpje op kruistocht’ (Yang, 1975) blijkt het relatief optimisme door twijfel te worden aangevreten. Belangrijk hierin is het gevoel op zichzelf te worden teruggeworpen, bijvoorbeeld in het verzet tegen een concreet geval van milieuverloedering. De steeds grotere portie weemoed die in zijn meest intieme relaties (met zijn vrouw, zijn ouders) binnensluipt, verwijst al naar zijn volgende bundel. Met moed bijvoorbeeld, weliswaar als een klein duimpje, meent hij dat het nog beter kan worden. Het religieuze aspect, dat veeleer speels en abstract aanwezig is in ‘De rib...’, wordt in ‘Klein duimpje...’ concreter en ernstiger. Billiet wil nog aan de weg timmeren, maar wordt daarin gehinderd door het besef van het grondeloze verlies dat de tijd met zich meebrengt: het verliezen van de jeugd, van de onschuld; het maatschappelijk corrumperingsproces dat zich onmiskenbaar voortzet.
Onmacht en pessimisme doordrenkt de bekroonde bundel ‘Het is hopeloos...’. Weemoed en verdriet worden een modus vivendi, er is toch niets aan te doen. De theatraliteit is hier één van de elementen van het ironische arsenaal. Billiet verzinkt echter niet in heilloos gejammer, hij wéét waar de klepel hangt: ‘en nooit slapen de wakende honden, / stil, zeg ik, hoor, kettingen / rammelen in onze oren en onze / monden’. Het is: werkloosheid, milieuvervuiling, atoomraketten, vul zelf maar aan. Billiets verlangen naar zuiverheid, gevat in de conventionele symboliek van jeugd, dromen, engelen, wolken en zelfs slapen als een vorm van niet-zijn, maken zijn bundel tot een daad van verzet, zij het in de beste romantische tradities van het individualisme. Het is een koppige poging zichzelf te verkennen, zichzelf af te tasten. Het is dezelfde weemoed die in zijn nieuwste bundel ‘Als boomstammen in de sneeuw’ (Slibreeks, 1980) in de takken van de bomen blijft hangen; de tocht van het individu naar buiten, naar andere mensen, mede-lotgenoten. Dat is het nieuwe idealisme van Billiet: eerst werken aan zichzelf, dan naar de anderen toe. En in zijn kritisch werk als redacteur van Poëziekrant, aan de poëzie zelf. (Apostelhuizen 24, 9288 Kalken-Laarne)
Marc Reynebau
| |
Kunstschilder-graficus
Gustaaf Blommaert 70
Gustaaf Blommaert (4-1-1910) kreeg zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en aan het St.-Lucasinstituut te Gent: verder nog te Brus- | |
| |
sel en aan de Loomisschool te New-York. Hij was vele jaren werkzaam als Art Director, advisor en contactman bij de UCB-bedrijven, ontwierp talrijke affiches en tekende cartoons voor diverse tijdschriften waaronder vooral ‘Time and Tide’ te Londen. Hij ontving nationale en internationale onderscheidingen, en onlangs de ‘Gouden Medaille der Kroonorde’ door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel. Eenmaal op rust gesteld kon hij zich volledig met hart en ziel aan de schilderen tekenkunst wijden. Groot bewonderaar van de expressionistische schilderschool, wellicht door een bewuste of onbewuste affiniteit in temperament, geeft hij in dezelfde mate uitdrukking aan de sterke gevoelslading die het onderwerp op een bepaald moment bij hem teweegbrengt, liever dan aan de minutieuze registratie van de indruk uit de buitenwereld.
Zijn thematiek is zo gevarieerd als het veelvuldig leven zelf, en hij laadt zijn onderwerpen met een sterke gevoelsinhoud. Voor de schoonheid van Gentse stadsgezichten staat hij in bewondering; het landelijk leven, de stoere kracht van zwoegende boeren dwingen liefde en eerbied af, religieuze onderwerpen vervullen hem met ontzag; moeder en kind of vrouwelijk naakt zijn met schroom en tederheid behandeld. Landschappen, stillevens en bloemstukken kunnen somber of zacht of hel-blij zijn, naar gelang van het ogenblik, maar altijd zijn ze gaaf en harmonieus. De eenheid, de bindstreep, is de schone, eerlijke mens die erachter staat, gewapend met een stevige technische bagage. De vaardige tekenhand blijft hem steeds voelbaar, gepaard aan een intens en rijk kleurenpalet. (Ooilamstraat 30, Gent).
Lisette De Backer
| |
Antoinette Buckinx-Luyckx
Pauselijke Onderscheiding
Mevrouw A. Buckinx-Luykx werd te Lommel geboren op 4 augustus 1903 en is als auteur nog steeds uiterst bedrijvig. Einde verleden jaar verscheen haar Antonius ‘Levend doorheen alle tijden’ en in het najaar publiceert zij ‘Vincentius a Paulo’, haar 59e uitgave.
Haar schrijverstaak ziet zij als een opdracht, een nooit-aflatende poging om schoonheid en goedheid mee te delen. Zij is de stichteres van ‘Kunstenaars voor de Jeugd’ en bezielde destijds ‘Jeugdlinie’ en nadien ‘Jong Kultuurleven’ als tijdschrift voor jongeren.
Haar hagiografisch werk is omvangrijk. Zo schreef zij o.m. over de moeder van Franciscus Xaverius en van Augustinus, over Ignatius en over pater Kolbe, over Don Bosco en priester Poppe. Daarenboven gaf zij romans en jeugdboeken uit naast essays en dichtbundels, steeds in dezelfde christelijke geest die stoelt
op een mateloos Godsvertrouwen. Begrijpelijk dan ook dat de hoogste kerkelijke instanties hun waardering hebben willen uiten door Mevrouw Buckinx een hoge onderscheiding toe te kennen.
Heel haar oeuvre is een zoektocht naar evenwicht doorheen lijden en menselijke tekortkomingen. In de trouw aan de evangelische boodschap put de schrijfster de moed en de kracht om het leven hoopvol tegemoet te treden. Diezelfde gedachten liggen als het ware gekristalliseerd in haar gedichten. In haar jongste bundel ‘De lange herfst’ - uitgegeven ter gelegenheid van haar 75e verjaardag door haar kinderen - vinden we een synthese van heel haar werk en leven: de ervaring van de broosheid van het aardse, het zoeken naar troost en verlichting in het leed, de bewondering voor Gods wijde schepping, de ontgoocheling door mensen aangebracht en de liefde voor haar kroost. Vanuit een nederig en dankbaar gemoed weet de dichteres zich tenslotte geborgen en bevrijd in en door het contact met God. Mevrouw A. Buckinx-Luykx is een Vlaamse moeder, trouw aan volk en bodem, trouw aan God en Kerk. Zij mag terecht fier zijn op de haar bewezen eer! (de Bosschaertstraat 285, 2020 Antwerpen-L.O.)
Jacques van Baelen
| |
Ivo Ceulemans
Prijs Nausicaä-Koorcompositie
Bij vorige gelegenheden verschenen in deze rubriek reeds twee bijdragen over Ivo Ceulemans, nl. in ‘Vlaanderen’ 116 door Jos Van Rooy en in ‘Vlaanderen’ 152 door Ivo Ceulemans zelf. Zijn biografie zij hier dan ook slechts bondig samengevat: Ivo Ceulemans (Antwerpen 18-3-05) studeerde aan de Normaalschool en aan het conservatorium in zijn geboortestad en had later als privé-le-raars F.C. D'Haeyer en Karel Candael. Hij was actief in het muziekonderwijs en werd directeur aan de muziekacademie in Hoboken.
Aldus is hij naar eigen zeggen ‘eerder aarzelend en met weinig geloof in eigen mogelijkheden’ tot het componeren gekomen. Toch toonde hij algauw zijn onafhankelijke ingesteldheid, of zoals hij het in ‘Vlaanderen’ 152 (p. 172) weergaf: ‘Op muzikaal terrein vind ik mijn gading in de meest verscheiden vorm, maar verfoei de dictatuur van het -isme. Mijn hoofdgedachte: ijverend om degelijk werk voort te brengen, schrijf ik voor onbevooroordeelde of niet gaargestoofde oren zonder vooringenomenheid.’
Deze onafhankelijkheid komt o.a. tot uiting door het zich losmaken van de tonaliteit (al zorgen tonale steunpunten geregeld voor rust) en de traditionele romantische melodievorming, en door het eerder vrij omspringen met de wetmatige muzikale vormen als fuga en dodecafonie. Daartegenover staat dan volgende uitspraak: ‘Ik blijf nog immer veel belang hechten aan contrapuntiek. Hierdoor behouden de afzonderlijke
| |
| |
stemmen hun persoonlijkheid en zijn zij gelijkwaardig. Fuga beschouw ik als het gewapend beton in een compositie’. Deze dualiteit is niet louter op het muzikaal-technisch vlak te vinden, ook in de totale opvatting van Ivo Ceulemans omtrent het componeren zit een tweeslachtigheid. Die komt ideaal tot uiting in wat hij schreef in verband met zijn 3de strijkkwartet, waarin volgens hem zijn eigen aard het best is weerspiegeld: ‘Eerste twee delen: zwaarmoedig begin - gevoel van onmacht. Stilaan, moedscheppend, een greep hogerop. In 't laatste deel, besluit genomen: 't moet!... 't kan... niet?! De thema's vertonen een stijgende aandrift tot actie en een beeld van innerlijke verscheurdheid’. Aldus typeerde Ivo Ceulemans zich voor mij in gesprekken en brieven, tot een man die weet te relativeren. Voorwaar een zeldzame gave. (Coghenlaan 176, 1180 Brussel)
Hendrik Willaert
| |
Colette Cleeren
Driejaarlijkse Prijs van Stad Leuven
‘Een frustrerende belevenis 2’
Colette Cleeren schreef onlangs: ‘Het in relatie zijn met mensen en dingen roept verwarring en spanning op. In die spanning tracht ik indrukken te isoleren, laat ze verder evolueren buiten het kader om, op zoek naar hun betekenis. Het is de beschrijving van ervaringen die niet in woorden gedacht worden, die zich uitdrukt in een dialoog tussen het onbeschreven wit en het beschrijvende materiaal, tussen het innerlijke en het uiterlijke.
Het is een uiterst individuele activiteit en volgens economische nuttigheidswaarden een luxueuze overbodigheid. Toch wil ik deze taal blijven gebruiken als een, weliswaar beperkt, middel om het verlangen naar betekenis en opheldering te stillen voor mezelf en voor anderen tastend in dezelfde chaos.’
Colette werd geboren op 6 april 1953 te Hasselt en woont te Meldert bij Hoegaarden.
Zij studeerde grafiek aan het Sint-Lucaspaviljoen te Antwerpen en aan de academie van haar geboortestad volgde zij grafiek en schilderen.
Sinds 1975 nam zij deel aan ettelijke groepstentoonstellingen in de provincie Limburg, Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Brabant en Georgië (U.S.S.R.).
Werken werden aangekocht door o.a. de Provincie Limburg, abonnees van ‘Kunst in Huis’ en aangeworven door het museum van Tbilissi (Georgië).
In november 1979 werd haar werk ‘Een frustrerende belevenis 2’ (potlood en kleurpotlood) bekroond uit een selectie van 127 kunstenaars en 381 werken, met de driejaarlijkse ‘Prijs van de stad Leuven’. (Hoelenberg 15, 3320 Meldert-Hoegaarden)
J.M.
| |
Marcel De Backer
Gouden Medaille Mérite Artist. Européen;
Bronzen Medaille Arts, Sciences et Lettres (Soc. Acad. de Paris)
Het beeldend oeuvre van Marcel De Backer is rijk en gevarieerd. Het bevat realisme en fantasie, denkwerk en picturale poëzie, een freewheelen op symbolen en archetypen, de oppositie donker-licht evengoed als trillende of glanzende spelingen van kleuren. Hij schuwt zelfs het koppelen van zijn werk aan de actualiteit niet. De Backer is een realist, die ook van het onbereikbare durft te dromen... Het begon met een expressie in zwart, grijs en wit - bijzonder sterke laviswerken. Dan volgden de dynamische, kleurrijke en soms toverachtige schilderijen. De jongste jaren bestaan zijn schilderijen veeleer bij de gratie van transparante kleuren, die hij bewust kiest, terwijl de tekening duidelijk blijft. Het gaat om werken die een beeld bieden van de werkelijkheid: rustige Gentse hoeken met een voorliefde voor oude huizen en pittoreske gevels, wat mistige Leiegezichten. Hij huldigt hier een lyrisch, wazig-kleurig realisme.
Marcel De Backer heeft nog vele andere pijlen op zijn boog. Hij, die een uitstekende onderwijsman is geweest, hield zich bezig met jeugdbeweging, speelde poppenspel, schreef voor jongeren en dies meer. Hij heeft bovendien toneelstukken, luisterspelen, verhalen, romans, poëziebundels, vertalingen en kunstmonografieën op zijn naam staan. Samen met zijn echtgenote werkt hij thans aan de ‘Spectraal-Kunst-Kijkboeken’, in een geest van kunstbroederlijkheid en pluralisme. Marcel De Backer - een harde
werker - is inderdaad een aanstekelijkstimulerende figuur. Hij is een humanist en een pacifist. De weg die de mens is opgegaan, houdt hem bezig en beangstigt hem vaak. De titel van één van zijn schilderijen luidt: ‘De eeuwige vraag’, m.a.w. waarheen gaat de mensheid? Zelf schreef hij: ‘Onze maten en gewichten zijn niet meer geijkt... Onze maatschappij is uit haar evenwicht geslagen... Elke kunstenaar zou het als zijn taak moeten opvatten de mens terug in het rechte spoor te brengen, zoniet kan het niet anders dan botsen. De wereld is er cm in evenwicht zijn weg in het heelal te vervolgen. Daartoe moet de kunst bijdragen en dat kan ze... De kunst moet getuigen voor het leven dat we zouden kunnen leiden, dat mooi zou kunnen zijn en rustig voor iedereen.’ Met die aspiratie voor ogen kan men de persoon en het werk van Marcel De Backer begrijpen. Zijn getuigenis op vele domeinen is hoopgevend en hartverheffend. (Rijsenbergstraat 390, Gent)
René Turkry
| |
Marie-José Dehaene
Poëzieprijs Kunstenaars voor de Jeugd
Marie-José Dehaene noemt zich eerst vrouw en dan pas dichter. Elk gedicht draagt hiervan de stempel: het gedicht ‘Illusie’, dat de Kunstenaars voor de Jeugd vorig jaar met een prijs bekroonden, is hiervan een duidelijk bewijs. Haar typeren is een waagstuk in de weegschaal gooien. Eigenlijk is ze eenvoudig en schalks, gewoon een mensenkind vol gevoel, inzicht en begrip. Zo komt ze over bij de vrienden. Voor onbekenden is ze vaak een mythe: een vrouw met een dubbele mannelijke naam: een Spaanse voornaam en een duidelijk geaccentueerde familienaam. Voor leerlingen blijft ze eerder een mysterie: wie kan er immers doordringen in haar diepe innerlijke glimlach.
Het lyrisme van haar gedichten was reeds jaren geleden een begrip: tientallen
| |
| |
van haar teksten werden con amore door onze Vlaamse toondichters Gaston Feremans, Marinus De Jonghe, Ivo Mortelmans, J. Lerinckx, V. Nees en H. Servaes op muziek gezet. In de jaren zeventig waren haar poëtisch talent onderstreept door een aantal prijzen: gedicht voor jeugdliturgie (1970), Franciscusgedichten (1973), tweede prijs kinderpoëzie (Averbode 1978), tweede prijs K.V.J. (1979), geselecteerd met erediploma en kunstprijs (Spectraal 1980). Toen iemand haar voorstelde als jurylid voor een poëziewedstrijd, werd het door één van de organisatoren afgewimpeld: laat ze meedingen, van haar prijs-talent ben je zeker! Haar thematieken zijn rijk en boeiend: religieuze inspiratie en Vlaamse bewogenheid wisselen af met haar liefde tot de natuur en haar verliefdheid op de zee.
Ze kan boeiend vertellen voor kinderen en adembenemend voordragen voor volwassenen. Ze is redactielid van Catechetische Informatie en redactiesecretaresse van het K.V.J.-tijdschrift. Haar catechetische liederbundels ‘De Zomer zingt’ en ‘De Lente zingt’ (muziek J. Lerinckx) behoren samen met de bundels ‘Kruimels van de Feestdis’ en ‘Getijden van schoonheid’ tot haar eerste publikaties. Haat laatste publikaties: ‘Ik bid’ (religieuze poëzie, 1977), ‘Rozen en Ringen’ (huwelijkspoëzie, 1978), ‘Toegang tot de Tuin’ (bibliofiele uitgave, 1979). In voorbereiding: ‘Hooglied’ (minneliederen, geïnspireerd door het Hooglied) en ‘In het Spoor van Franciscus’ (n.a.v. een Assisi-ervaring). Beide bundels verschijnen midden 1980. (Van Hallestraat 33, 2100 Deurne)
J. Smolders
| |
Letterkundige Joris Denoo
Poëzieprijs Vlaamse Club Brussel
Joris Denoo (o 06-07-53) werd in november 1979 bekroond met de Prijs Poëzie Vlaamse Club Brussel, categorie min-25-jarigen, voor het gedicht ‘Een landschap’, nu opgenomen in de bundel ‘Een praalbed bloemen maar ik hoef niet te geuren’. Joris Denoo, misschien behorend tot de generatie die criticus Hugo Brems omschrijft als zittend ‘met het gat in het gras en de kop in de wolken’, valt eigenlijk, gezien zijn leeftijd én zijn poëtologische opvattingen, tweeerlei uit de boot: te oud om op de repercussie van de zeventiger discopremisses nog mee te hinkelen, te jong om het milde metrum van de zestiger mercybeat ten volle te kunnen beleven. Daarom kenmerkt zich zijn poëzie door een vormbekommerde koppigheid, de tijd zal uitwijzen waar hij fout of goed zat. Straks verschijnt van hem uitvoerig proza, en ook dit is opnieuw eigen aan zijn persoonlijke conditie: een boontje voor het proza hebbende, staat hij toch meer als dichter geboekstaafd. Zo werd af en toe
reeds werk van Joris Denoo in ‘Poëtisch Bericht’ opgenomen. Zijn besef: het gesproken woord vervliegt, het geschreven woord blijft. Vandaar misschien zijn heilig geloof in het medium tekst en zijn stugge afwezigheidspolitiek ter gelegenheid van happenings. (Kortrijksestraat 74, 8710 Heule).
G. van Henegouwen
| |
Walter Giraldo
Provinciale prijs voor Letterkunde van West-Vlaanderen
In een van zijn sfeervolle verhalen ‘Zachter ruist de regen in september’ (Mandragora, dec. 1978) tekent Walter Giraldo een vluchtige schets van zichzelf op een jaarvergadering: ‘De hoofdbrok op de agenda is een uiteenzetting van ene Walter Giraldo, een schuchter man, die zich voortdurend heeft verborgen achter
de brede rug van de ondervoorzitter.’ (p. 21). In dit verhaal, zoals in de meeste van zijn verhalen, cursiefjes, dagboekbladen is de schrijver als fijnzinnig en relativerend waarnemer aanwezig. Een tweede kenmerk van dit schrijverschap is het harmonisch samengaan van literatuur en volkskunde: het tweede als welbepaald onderwerp van het eerste of er onderhuids aanwezig.
Van grootvader en vader kreeg de schrijver zijn sterke zin voor sociale rechtvaardigheid: ‘Grootvader was ook een van de eerste syndicalisten...’ (Met klauwen van fluweel, D.W.B. aug. 1977, p. 434). Vermoedelijk van moeder het vermogen tot relativeren. In ‘Met klauwen van fluweel’, het bekroonde verhaal, tekent de schrijver in enkele regels een portret van zijn dodelijk zieke moeder, dat tot in lengte van dagen bijblijft.
En dan de stad: Brugge, waarmee de schrijver, de ontheemde, a.h.w. mystieke banden heeft.
De zin voor relativering wordt geschraagd door een vertederde humor, die de mens liefheeft tot in zijn meest absurde gedragingen.
Walter Giraldo, geboren op 9 november 1926 te Sint-Andries, werd licentiaat in de Germaanse filologie aan de R.U.G. in 1948. Hij is thans leraar Engels aan het Koninklijk Atheneum te Zottegem.
Als letterkundige (proza, poëzie, essay) werkte hij mede aan o.a. De Vlaamse Gids (waarin hij debuteerde in 1964), Dietsche Warande en Belfort, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Mandragora, Yang.
Als volkskundige schreef hij bijdragen voor diverse tijdschriften, o.a. Biekorf, Volkskunde, Oesterreichische Zeitschrift für Volkskunde en voor de volkskundige almanak 't Beertje. (Kleine Meerlaan 36, 9620 Zottegem)
Fernand Handtpoorter
| |
Christina Guirlande
Lustrumpersprijs v. Groot-Dendermonde
Voor de vijfde maal reikte de Dendermondse Perskring zijn Persprijs uit aan
| |
| |
iemand uit Groot-Dendermonde die tijdens het afgelopen jaar bijzonder in de belangstelling stond of prestaties leverde die regionale of nationale weerklank kregen. Met het toekennen van deze lustrum-persprijs aan Christina Guirlande, wil de Dendermondse schrijvende en fotograferende pers het werk van deze schrijfster bijzonder in de kijker stellen. De activiteit van Christina Guirlande beperkt zich niet alleen tot het schrijven van jeugd- en kinderboeken. Zij ontpopt zich tevens tot een echte propagandiste van het Vlaamse jeugdboek. Zij geeft vertelnamiddagen in bibliotheken (ook in Nederland), schoollezingen, voordrachten over het jeugdboek voor ouderverenigingen. De schooltelevisie had belangstelling voor C. Guirlande en filmde een programma over haar werk. Zij maakte deel uit van verschillende jury's, is ondervoorzitter van de Scriptores Christiani, secretaris van de Vereniging Kunstenaars voor de Jeugd, provinciaal bestuurslid van de Schrijvers voor de Jeugd en maakt tevens deel uit van de Commissie van Advies voor de Letterkunde bij het Ministerie van Nederlandse Cultuur.
In haar boeken loopt een belangrijke rode draad: het engagement. Tot haar voornaamste werken behoren de jeugdboeken: ‘Juana, een Aymarakind’ dat zopas herdrukt werd, ‘De slapende Olifant’, ‘Vaarwel Tonka!’ (Referendumprijs 1974), ‘Het Lied van de Condor’ (Premie prov. Oost-Vlaanderen 1978), ‘Detta of een Pop zonder Armen’; de kinderboeken: ‘Twee Klompen op stap’ (derde druk), ‘Hagerupje’, ‘Avontuur op de Rietkraag’ (Referendumprijs 1978), de dichtbundel ‘De Dans der Uren’ (bekroond Tony Bergmannjaar 1974). In haar dankwoord ter gelegenheid van de uitreiking van de Persprijs beklemtoonde Christina Guirlande dat zij in deze bekroning een waardering ziet voor de Vlaamse jeugdauteur in het algemeen, die meer dan
eens in de verdrukking komt te staan, ten eerste omdat hij mààr voor de jeugd schrijft en ten tweede omdat men meestal van oordeel is dat alles wat uit het buitenland komt véél beter is dan het werk van eigen mensen.
Met Christina Guirlande heeft de Dendermondse Perskring alvast een waardige laureate gekozen. Haar uitverkiezing werd door het talrijk opgekomen publiek warm toegejuicht. (Tuinlaan 33, 9150 Dendermonde)-Grembergen)
Staf de Wachter
| |
Bernard Henry
EEG-Prijs Fotografische Wereldreportage 1979
Goeie Vriend Bernard, na een carrière van minstens vijf en twintig jaar, heb je in de Vlaamse culturele wereld een eigen plaats veroverd, heb je je eigen imago verworven, als voordrachtgever, als radio- en televisie-medewerker, als publicist, bij ons en in het buitenland, als auteur en fotograaf. Het lijkt en leek allemaal niet moeilijk voor een man die met alle beschikbare vervoer- en verplaatsingsmiddelen zowat alle hoeken van de wereld kon afreizen, met een haast kinderlijke en dichterlijke nieuwsgierigheid, met een benijdenswaardig enthousiasme, met een onfeilbare moed en een meer dan gewoon begripsvermogen. De mensen van het vak weten wel beter. Het is
allemaal niet zo vanzelf gekomen: je gevoel - van kapitaal belang - voor een wijselijk relativeren van onze complexe samenleving en het desalniettemin bewaren van je integriteit en je liefde voor de medemens; je ‘techniek’ om je lezersen luisterpubliek te boeien en te enthousiasmeren. Als weinigen ken je de knepen van het vak.
Je bent geen romanschrijver, geen dichter, geen essayist, geen wetenschapsmens geworden, al heb je met hen vele kenmerken en kwalititen gemeen, die namelijk die de mens in onze samenleving centraal stellen, en die pogen het fenomeen mens beter te leren kennen, met het uiteindelijke doel voor ogen een vruchtbaarder, vredelievender en begrijpelijker samenleven mede tot stand te helpen brengen. Met je eigen werkmiddelen heb je een voorheen onontgonnen gebied geëxploreerd: dat van de kennis van mens tot mens op het niveau van de ‘dagelijkse’ mens, de doorsnee lezer, de doorsnee luisteraar, de doorsnee kijker. En het werd een reüssiete. Je bent op je specifieke manier en door je voorbeeld op het gebied van het individueel toerisme een baanbreker die aan de Vlaamse toeristische beweging een internationale dimensie heeft gegeven. Bovendien dienen je aanwijzingen en voorlichtingen voor een beter sociaal toerisme - een niet uitsluitend ontspanningstoerisme - belangstellend gehoord te worden. Goeie Vriend, je titels en talrijke vereremerkingen laat ik hier achterwege. Het moge volstaan je als onze eerste Vlaamse wereldreiziger, om je jongste bekroning andermaal te feliciteren. (de Meersmanlaan 17, 1000 Brussel)
A.K. Rottiers
| |
Achiel Hutsebaut
‘Prijs voor Aquarel 1980 Antwerpen’ Prijs voor ‘Niet-commerciële affiche’ Oostende 1980
Geboren te Hofstade (Aalst) op 20-3-1936. Diploma van architekt aan de Academie te Gent en de Univerbelprijs voor architectuur. Stage bij architect Antoon Blanckaert. Vanaf 1961 zelfstandig architect, met realisaties in een vijftigtal Belgische gemeenten. Ontwerpt ook meubels, interieurs en tuinen voor zijn gebouwen. Leraar bouwkunde aan de Academie te Aalst. Over zijn activiteiten als architect zijn reeds publikaties verschenen in heel wat tijdschriften.
Vanaf 1969 volgde hij avondlessen in keramiek en vanaf 1970 begint hij alle mogelijke expressievormen te beoefenen: schilderen, grafiek, kartoens, affiches en catalogi. Hij stelt monografieën samen over kunstenaars en houdt tentoonstellingen van zijn eigen werken in Knokke, Denderleeuw, Halle en Deinze.
Ter gelegenheid van de tentoonstelling
| |
| |
in Halle 1979 schreef Mevrouw Vyncke-D'Hooghe Lucie: ‘De totaalindruk welke van de schilderijen van Hutsbaut uitgaat is er een van harmonie, sereniteit en evenwicht, toch hangt over elk werk apart genomen een atmosfeer die intrigeert. Het ene werk wordt als sterk poëtisch ervaren, heel licht, subtiel en teer, wie wil kan er zelfs voor zichzelf figuratieve elementen inleggen; in bepaalde werken kan de toeschouwer getroffen worden door een vage erotiek, soms roepen de dreigende, donkere zwarten bepaald een agressieve sfeer op, kortom ieder werk is de neerslag van de stemming die Hutsebaut beheerste op het ogenblik dat hij zijn handen en borstel vrij liet gaan over het papier. En dat zal ook dan wel de voornaamste functie zijn van deze intrigerende, zeer persoonlijke kunst: een ontlading mogelijk maken van alle roerselen, die aan het rationele, luciede bewustzijn ontstijgen. Zo kan ik mij ook voorstellen dat Achiel Hutsebaut bij het bekijken van de totaliteit van de geëxposeerde werken voor zijn ogen de film ziet afrollen van een periode uit zijn leven. Voor hem zijn de werken evenzoveel bladzijden uit het dagboek van zijn bestaan. En dat bestaan wordt beheerst door drie dominanten:
1. | er is vooreerst de eerlijkheid, die in zich houdt, de eerbied voor de natuurlijke materiaal-structuren, en dus welbewust afziet van alle vervalsende effecten die door kleur zouden kunnen bereikt worden, en ook de eerbied voor de vlotte, gevoelige, levensechte lijn. |
2. | er zit in hem het streven naar harmonie - onmiskenbaar de erfenis van de architekt, die heel zijn leven vlakken en ruimten tegenover elkaar afweegt - vormen en lijnen in een bepaald evenwicht brengen.. |
3. | ten slotte zit in hem het element “spel”. Spel is in zijn eenvoudigste definitie: de vrije expressie van fysische op psychische energie, die niet onmiddellijk op nut is afgestemd. Essentieel is de spelvreugde, het “doen”. Hutsebaut slaagt erin om via zijn werk iets van die eigen creatieve vreugde op de toeschouwer over te brengen. |
Met deze constanten in zijn wezen staat Achiel Hutsebaut borg voor een schilderscarrière die heel eerlijk, rijk en gevarieerd beloofd te zijn.’ (Sylvain Van der Guchtlaan 16, 9300 Aalst).
L.L.
| |
Hélène Keil
Prijs van Limburg schilderkunst 1979
Aan de Provinciale Prijs voor Plastische Kunsten 1979 van Limburg namen 50 kunstenaars deel met 150 schilderijen. De jury (Emiel Smets, Gedeputeerde voor Cultuur, Marc De Cock en Willy van den Bussche) adviseerde de Bestendige Deputatie
de prijs toe te kennen aan Hélène Keil uit Hasselt. Hij was van oordeel dat haar werk getuigt van een sterke persoonlijke visie en een eigen plastische beelding, die een vaste waarde betekent in de hedendaagse kunst.
Hélène Keil is zeer jong en op militante wijze betrokken geweest bij het artistiek gebeuren rond de jaren 70. In 1967, slechts 17 jaar en nog studente aan het Provinciaal Hoger Instituut voor Kunstonderwijs te Hasselt, is zij medestichter van de avant-gardebeweging Research-Group Hasselt. Dan volgen een vijftal drukke jaren van intensief werken, met veel tentoonstellingen en happenings. Deze turbulente beweging heeft zowel in eigen provincie, als op nationaal vlak enorme weerklank gevonden.
Hélène Keil krijgt terecht een flink aandeel in de talrijke onderscheidingen die in die korte tijd de Limburgse kunstenaars te beurt vallen. Speciaal te vermelden zijn haar onderscheidingen in de Prijs Jonge Belgische schilderkunst 1973, Prijs Jonge Belgische Beeldhouwkunst 1970 en 1975, Bronzen medaille Europaprijs voor schilderkunst Oostende 1976, evenals haar laureaatschap in de stichting Roeping 1971.
Haar tentoonstellingen in binnen- en buitenland zijn talrijk; vrij veel werk bevindt zich in openbare verzamelingen.
In haar werk uit zich een zoeken naar de fundamentele waarheid achter de dingen, zonder de geringste concessie aan de bedrieglijke en veranderende realiteit. Haar werk is niet te herleiden tot een of andere, louter op verstandelijke gronden ontworpen theorie; het ontstaat veeleer uit een intens levensgevoel, een gevoelige intuïtie en een rijk innerlijk leven. Haar positieve inbreng en persoonlijke beelding geven haar werk nu reeds een eigen plaats in de hedendaagse kunst.
In de bekroning van haar werk met de Provinciale prijs voor schilderkunst 1979 moet een daadwerkelijke erkenning gezien worden van haar aandeel in de artistieke evolutie van de jaren 70. (Leopoldplein 32, 3500 Hasselt)
| |
Juul Keppens 70
Juul Keppens werd, op 1 april 1910 in Lebbeke geboren. Hij toonde zich van meetafaan een fervent aanhanger van de ‘tekenkunde’. Hij haalde, tijdens de jaren aan de tekenacademie van Dendermonde, in 1933, in de hoogste klas, de eerste prijzen voor levend model, kunstgeschiedenis, perspectief en sierkunst, al had hij toen reeds zijn onderwijzersdiploma op zak. Hij werd echter, in 1941, toen hij z'n eerste grote tentoonstelling in Dendermonde hield, in een lokaal hekelblad als de man afgeschilderd, die er beter aan deed z'n ezel in de Schelde te gooien. Juul Keppens lapte deze ‘goeie raad’ aan zijn laarzen. Hij trok naar Brussel, naar Dr. Jozef Muls, die twee van zijn werken aankocht voor de Staat, en hem aanraadde verder te doen.
Juul Keppens werd in 1945 als onderwijzer geschorst, omdat hij tijdens de oorlog de moed had gehad het secretariaatswerk van Winterhulp op zich te nemen. Hij ging echter, na het intrekken van die schorsing, terug aan de slag. Hij trok, vlak na de oorlog, naar Brussel, naar de ‘Galerie Le Régent’, waar de franstalige pers voor hem op de knieën kroop, en hij lovende kritiek ontving van P.G. Buckinx, Jan Walraevens en Urbain Van de Voorde, de grote drie uit die tijd. Men noemde hem de ‘moderne impressionist’, omdat hij de schilder van de bloemenmarkten, van de kerkinterieurs en van de wachtende boten is. Hij is echter nooit een portretschilder geweest. Hij schilderde volkse figuren als kleinigheden in het onderwerp. Hij pletste hen wazig, als onderdeel in de schepping. Hij heeft hen nooit een vooraanstaande rol laten spelen... Juul Keppens is in veel van zijn werken gepassioneerd geweest
| |
| |
door het onderwerp. Hij werd door de scheve barakken, de frietkramen en de kerkinterieurs opgeslorpt en ingenomen. Hij wist zich er enkel al schilderend van te ontmaken.
Hij is nu 70. Hij is als ‘kunstschilder Juul Keppens’ een man apart. Een kunstenaar die we - veel jaren na Muls - moeten volgen. Tot in het oneindige toe... (Konkelgoedstraat 29, 9370 Lebbeke)
Karel De Decker
| |
Leo Mets
Prijs van de Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs
Leo Mets, geboren te Beveren op 20 december 1911, doch sedert 1936 wonend te Zwijndrecht, is voor de vierde keer het voorwerp geworden van een literaire bekroning. In 1953 verwierf hij de 3-jaarlijkse K. Barbierprijs van de Kon. VI. Academie voor de historische roman ‘Christiaan Reinland’ en in hetzelfde jaar behaalde hij de Em. Vlieberghprijs voor de roman ‘Mathilde’. In 1967 werd hij onderscheiden met de Prijs van de Groot-Kempische Cultuurdagen van Hilvarenbeek voor het boek ‘Het paard van Elia’. Thans werd hij vereerd met de Prijs van de Vlaams-Nationale Auteurs voor zijn volledig literair werk en dit naar aanleiding van het verschijnen van zijn zeventiende boek ‘Wilde krachten’ (Uitg. De Roerdomp). Leo Mets debuteerde in 1943 met een novellenbundel. Dan volgden 16 romans. Naast de vier bekroonde noemen wij: ‘Flarden aan de mast’ (1954) - vertaald in het Duits door Georg Hermanowski -, ‘Marcus en het laatste geweld’ (1957), ‘Demonen over polderland’ (1958), ‘Het geslacht Hyoens’ (1961), ‘De jachthut’ (1963), ‘De vlek’ (1973), ‘En je bent voor hem een wonder’ (1976). Heel onlangs kwam bij De Clauwaert een reisverhaal van de pers: ‘Regen te Nazareth’.
Uit heel de romanproduktie van Leo Mets blijkt dat hij een rasecht verteller is die boeit en meesleept. Bovendien treedt hij naar voren als een realist, die romantische buien heeft en anderzijds soms overslaat naar het naturalisme. In dit laatste opzicht kan hij wel eens met Cyriel Buysse en Piet van Aken vergeleken worden. Het liefst zouden we hem een vitalist noemen. Scherp waarnemer en pragmatisch psycholoog, steunt hij op introspectie en op kennis van de andere mens. Het zoeken naar een sluitende compositie is voor Leo Mets altijd een bekommernis geweest. Ofschoon geen bellettrist in de specifieke zin en geen ‘diamantslijper’, besteedt deze romancier veel aandacht aan de taal. In bijna iedere roman heeft Leo Mets schitterende bladzijden geschreven. Daar toont de auteur zich vaak een dichter in proza. Inzake sfeerschepping dringt zich een vergelijking met Filip de Pillecyn op. De nieuwe onderscheiding zal voor hem een hart onder de riem zijn. (Borinstraat 32, Zwijndrecht)
Roger Geerts
| |
Laurent Reypens
Pieter Engelen-prijs en Gastronomie-prijs 1979
Studeerde aan de Mechelse koninklijke academie en aan het NHISK-Antwerpen. Werd laureaat van de Jules Bernaertprijs '76, de Gaverprijs '76, de Rubensprijs '77, de IIC-persprijs '77, de 2de prijs ART-25 '77, de prijs van 't Getij '78, de Piet van Engelenprijs '79, Gastronomie in Vlaanderen '79, E.V.-Prijs van Leuven.
De sfeer die zijn werk beheerst, herinnert mij aan een klooster, een abdijruïne. Daar voelt u ook door en door die eenvoud, die sereniteit die het heden en het verleden beheerst. Een rust, een onmetelijk tijdloos gewas, begroeit uw gevoel. Het wordt steeds moeilijker een rustpunt te vinden in deze chaotische wereld. Al is dit rustpunt dan maar een schilderij.
Streven naar de essentie is ook de bedoeling van Laurent. Steeds vereenvoudigen. Met minimale middelen een maximum rendement bereiken. Dit heeft voor gevolg dat het schilderkundig gevecht steeds meer in de geest gaat gebeuren. Het manuele werk ruimt plaats voor de meditatie. ‘Een werk maken is niets. Daarvoor hebt u uw technische vaardigheid. Maar alles ligt in de gesteldheid om dat werk te maken. D.w.z. het juiste moment uitkiezen waarop u gaat doen wat er moet gedaan worden.’ (Brancussi). Dit zijn momenten waarvan geen enkele toeschouwer getuige kan zijn. Enkel het einde van het verhaal wordt hem bekend gemaakt.
Men zou zelfs zover moeten kunnen gaan in zijn eenvoud, dat men van de toeschouwer de spontane reactie krijgt:
Compositie
‘dat kan ik ook’. Vandaar dat Laurent zijn toevlucht zoekt tot in de meest eenvoudige dingen. Vorm en kleur zijn belangrijk. Met deze elementen speelt hij in zijn composities. Composities die steeds strenger en eenvoudiger worden. Hij weert elke verhalende inhoud. Het schilderij heeft enkel de functie van schilderij te zijn. Een zelfstandig voorwerp waarvan men kan genieten. Kleur, vorm, compositie... een geestelijke voeding.
Een rijke voedingsbodem vindt Laurent momenteel bij de hedendaagse Italiaanse meesters: Morandi, Manzû en Marini. Zal het niet deze utopische, niet tijdgebonden kunst, zijn, die blijft voortbestaan? (Reetlei 8, 2870 Putte)
Sonja van Gorp
| |
Kunstschilder Jos Fred Smith 60
De retrospectieve ‘40 jaar Smith’ die loopt van 22 maart tot 27 april 1980 in het Museum voor Schone Kunsten van Latem en de Leiestreek te Deinze is zonder enige twijfel een officiële blijk van waardering zowel van het Stadsbestuur als van de Museumcommissie die het initiatief nam. Voor Smith zelf is ze echter veel meer. Ze is namelijk - na een veel te lange onderbreking van 26 jaar - een nieuwe confrontatie met het publiek van Deinze.
Smith is inderdaad niet de man, die met de regelmaat van een klok komt opduiken in een van onze talrijke Vlaamse galerijen. Hij is integraal een eerder teruggetrokken iemand, die zich het best voelt in zijn atelier, waar het uiteindelijk moet gebeuren.
Hij legt een uitgesproken voorkeur aan de dag voor het landschap, dat hij niettemin veelal bevolkt met menselijke figuren. Gezien zijn diepe verbondenheid met onze Noordzee, vormt deze voor hem een rijke bron van inspiratie.
| |
| |
Jos Fred Smith werd in 1920 geboren te Le Touquet-Paris Plage. Zijn familienaam wijst inderdaad op een Engelse vader: zijn moeder was een autentieke Westvlaamse uit Diksmuide. Na studie aan het Gentse Sint-Lucasinstituut belandde hij te Genève: de naam Smith zou bij de Duitsers waarschijnlijk niet zeer goed overgekomen zijn. Voor de kunstschilderin-de-dop had dit noodgedwongen Zwitsers verblijf dan toch een positieve kant: hij kon namelijk een einddiploma behalen aan de Academie voor Schone Kunsten van Genève.
Na de oorlog keerde hij naar België terug. De jonge Smith geraakte verliefd, verloofd, trouwde en ging wonen te Deinze, waar hij trouwens nog steeds verblijft. De retrospectieve behelst werk van zowat 40 jaar. Er zijn een paar schilderijen uit de Sint-Lucastijd, nog zeer schools en academisch en opvallend bruin van toon. De werken uit zijn Zwitserse periode vertonen al een hele evolutie, waarvan zelfs in het huidig werk nog bepaalde reminiscenties aan te treffen zijn.
Ook zijn thematiek heeft een grondige wijziging ondergaan. Waar Smith aanvankelijk een opvallende voorliefde vertoonde voor het portret (en dit trouwens zeer knap deed) is hij in de loop der jaren overgeschakeld op het landschap. Het stilleven blijkt hem echter niet bepaald aan te spreken.
Smith is geen man van experimenten. Hij is dat ook nooit geweest. Doorheen zijn werk (zijn studietijd buiten beschouwing gelaten) loopt inderdaad een vaste lijn.
Of men het nu meer bepaald heeft voor zijn zeer knappe tekeningen of voor zijn schilderijen is uiteraard een kwestie van persoonlijke ingesteldheid. In beide ziet men echter duidelijk ‘die Hand des Meisters’. (Karel Picquélaan 10, 9800 Deinze).
Claude Vanhoucke
| |
Graficus Jan Tack
Prijs der XII KAHISK Antwerpen;
Tekenprijs J. Minne
Einde 1979 verscheen de eerste etsmap van Jan Tack bij de Mechelse galerij Vlietje. De zeven etsen van deze map geven een goede totaalindruk van het technisch knappe en inhoudelijk ontroerend mooie werk van deze jonge Vlaamse kunstenaar.
Jan Tack werd op 17 juni 1952 geboren. In 1975 kwam zijn werk voor de eerste maal in de belangstelling, toen hij laureaat werd in de jaarlijkse wedstrijd ‘Lijn, kleur, volume’ van het Gemeentekrediet. In mei 1978 behaalde hij de eerste Joris Minne-prijs voor tekenkunst. Samen met o.a. Jef Van Grieken, Dirk Adams en Marc Vanderleenen behoort hij tot de belangrijkste figuren van wat men intussen de ‘Mechelse Etsschool’ is gaan noemen.
Droom, stilte, tijdeloosheid, onrust, vervreemding, aanwezigheden en onzekerheden
zijn de klemwoorden van Jan Tack. Zijn eenzame helden zijn vooral op zoek naar zichzelf. Op hun schouders drukt de doem van een onvoldaanheid. Maar ergens koesteren ze verwachtingen. Ze zijn op weg naar nieuwe horizonten. Ze zijn eenzaam, maar hunkeren naar vriendschap en liefde. In de gewijde stilte van Tacks ijle landschappen is elk geweld afwezig. Aanvaarding en berusting vormen samen een merkwaardig krachtveld in Tacks werk. Ze versterken het element stilte. Onwillekeurig denkt men aan de bevroren wezens in de wereld van Paul Delvaux.
Maar ook de fantasie van het sprookje komt soms om het hoekje kijken. De zotskap duikt geregeld op; de Joris Minneprijs behaalde hij overigens met een ets, waarin de zotskap uiteraard ook een rol speelt.
De titels van zijn etsen geven soms zeer juist de poëtische inhoud van dit gevoelsgeladen werk weer. Zowel op de in 1976 tentoongestelde eerste etsen als op meer recent werk vindt men onthullende titels als ‘Adieu nostalgie’, ‘De Asceet’, ‘Ego trip’, ‘Nachtbloem’. Is de asceet niet de in eenzaamheid teruggetrokkene, naar zelfheiliging zoekende mens? Is de egotrip niet een reis van het ik, van het ik in het ik, ook? Is de nachtbloem niet een symbool van uiterste kwetsbaarheid, omdat een onvermijdelijk en onafwendbaar noodlot haar reeds kort na het ontluiken laat afsterven? Bij veel werk van Jan Tack wordt men stil. En vertederd. (Rijmenamseweg 24, 2820 Bonheiden).
L. Van den Briele
| |
René Turkry
Panther Paperback Poëzieprijs 1979
René Turkry werd in 1937 te Elsene geboren, maar woont sedert zijn zesde jaar in Antwerpen. Hij publiceerde zeven poëziebundels: ‘Olijfkleurig’, ‘Een Hagelandse Zomer’, ‘Belvédère’, ‘Tellurisch’, ‘Een geur van anijs’, ‘Wachttijd’ en ‘Splendidisolation’. Verzen van hem verschenen in de tijdschriften ‘De Tafelronde’, ‘Vlaanderen’ en ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’. In 1976 won hij de tweede premie in de ‘Prijs voor Poëzie Vlaams Brussel’; in 1979 werd hem de derde prijs in de ‘Panther Paperback Poëzieprijs’ toegekend. Over Turkry's poëzie schreef Jan Veulemans: ‘Duidelijk heeft hij een eigen beeldend vermogen ontwikkeld. Mede door de beknoptheid van de verzen verleent het beeld er vaak een kernachtige directheid aan.’ Pol le Roy getuigde: ‘Dit werk is, meen ik, de vrucht van een voor de ervaring van de alomaanwezige poëzie openstaand gemoed, dat over de scheppende kracht beschikt de ervaring te transponeren naar een hoger niveau en daardoor, intrinsiek, de mogelijkheid tot geestelijke transcendentie in zich draagt.’
| |
| |
Tevens schreef René Turkry verhalen voor de jeugd, kunstkritische bijdragen, monografieën over beeldende kunstenaars, leerboeken voor het secundair onderwijs. Hij werkt voor beeldende kunst aan ‘Gazet van Antwerpen’ mee. Hij is de auteur van de literaire monografie ‘Hubert Lampo’ (reeks ‘Grote Ontmoetingen’) en van het in Amsterdam uitgegeven boek ‘Zoomlens op Lampo’. Hij werkt ook aan enkele tijdschriften mee en fungeert vaak - in binnen- en buitenland - als inleider van tentoonstellingen.
Als dichter toont René Turkry zich een scherp waarnemer, die natuur en mens doorpeilt en ze in enkele essentiële wezenstrekken uittekent. Zijn vers, beeldrijk en helder, zindert van een beheerste ontroering. Voor zijn jongste bundel ‘Splendid-isolation’ heeft hij zowel poëtische stof gehaald uit dorpsimpressies (hoofdzakelijk het Waasland) als uit een sfeerschepping rond Avignon en Antwerpen. (Fruithoflaan 86, bus 3, 2600 Berchem-Antwerpen).
| |
Wilfried Vannerum
Eerste Prijs Poëziewedstrijd K.V.J.
Het is niet makkelijk het literaire werk van Wilfried Vannerum aan een ruimer publiek voor te stellen. Zelf voelt hij immers het meest voor een enigszins teruggetrokken monnikenleven, wars van grote ruchtbaarheid.
Zijn vroege filosofische en spirituele opleiding kan als bepalend worden beschouwd voor zijn later werk. Schijnbaar zeer uiteenlopend van vormgeving, ligt aan de basis ervan altijd een streven naar synthese en een hunker naar universaliteit. Zo ontstaan dagboeken, wetenschappelijke opstellen, reflecties, novellen, verhalen, liederen, gedichten, reisimpressies, brieven over kunst, folkloristische en hagiografische bijdragen. Zijn dagelijkse pedagogische opdracht
doet hem ook voor de jeugd schrijven, als medewerker van Averbode.
Bij voorkeur haalt hij zijn inspiratie uit de oude mystieke en geestelijke schatkamers van Oost en West. Bewust wortelend in een Westers-christelijke traditie heeft zijn werk aanhoudend voeling met hetgeen daaruit en elders aan humanistisch idealisme is voortgekomen. Meestal is zijn schrijftrant klassiek te noemen, met een Duits timbre, nu en dan barok met een neiging tot beheerst esthetiseren, tot zijn partituur overgaat in een uiterst sober en gevat taalgebruik. Hij huldigt een musicale conceptie van de schrijfkunst: zoals een componist zijn instrumenten, zo kiest hij telkens opnieuw medium en stijl die hem het meest geschikt lijken om literair aan een bepaalde waarheidservaring uiting te geven.
Voortdurend ontrukt hij het woord aan de dodende marginaliteit waarin het momenteel niet zelden dreigt verstrikt te raken. Hij schrijft nooit om te verstrooien, te amuseren; hij is een apologeet van de ernst en de ethische verantwoordelijkheid, met een mildheid die blijk geeft van een diepe kennis van de menselijke geest, met een sterke voluntaristische ondergrond.
Zijn werk dwingt hem tot een eigen levensstijl, die hij bescheiden voor de buitenwereld verborgen tracht te houden, doch waarvan intimi onvermijdelijk de charme en de verrassende diepte ondergaan. (Hemelstraat 31, 9330 Dendermonde)
D.G.
| |
Cyriel Verleyen
Prijs Prov. Antwerpen Jeugdboek
Kortgeleden bedacht de Provincie Antwerpen de Mechelse pedagoog en jeugdschrijver Cyriel Verleyen met de Prijs voor het beste Jeugdboek. Niemand zal, naar ik me voorstel, dit keer de keuze van de jury aanvechten. ‘Driemaal aan de schandpaal’ (Uitg. Altiora - Averbode) is inderdaad een superieur jeugdboek. Aangediend als een historische roman voor tieners, bezit dit verhaal over het bewogen leven van Daniël Defoe enkele voortreffelijke hoedanigheden. Er is het opvallend zuivere taalgebruik (met de glans van het eenvoudige woord!) zoals we van Verleyen al jaren gewoon zijn. Er is de uitgebalanceerde structuur en de juiste dosering van het element spanning. Er is vooral de rustigbeheerste wijze waarop de auteur zijn eigen wijsheid in het historische perspectief van het 18e-eeuwse Engeland projecteert. Een illustratie meteen van het juiste recept om het bevattingsvermogen van de tiener niet te overschatten, maar zeker ook niet te onderschatten. Dit boek bevestigt m.i. bovenal hoe een knappe schrijver niet ostentatief ‘geëngageerd’
hoeft te zijn om de geest en het gemoed van zijn jeugdige lezers, ook voor sociale problematiek te sensibiliseren!
Cyriel Verleyen behoort stellig tot de allerbeste kenners van de jeugdliteratuur. Zijn beoordelingsnormen kunnen door enkelen misschien als overdreven streng worden ervaren. Maar probeert hij al niet méér dan twintig jaar om aldus te helpen onze Vlaamse boekenproduktie voor de jeugd kwalitatief op een Europees peil te brengen? Zijn scheppend werk toont aan hoe het kàn.
Hij is een verbazend belezen, wijs en veelzijdig man: een cultuurdrager! Bijna dertig jaar geleden hield hij de reeks ‘Historische Verhalen voor de Jeugd’ boven de doopvont. Het is - naast zijn andere culturele, artistieke, pedagogische en sociale activiteit - zijn levenswerk geworden. Het succes van die boekjes was en blijft in hoge mate aan hem te danken. Maar het heeft hem wàt gekost! Misschien schrijft hij zelf ooit wel eens een historisch verhaal over de Historische Verhalen... Inmiddels kwam de bekroning van ‘Driemaal aan de schandpaal’ nog maar eens bevestigen hoe de 65-jarige ere-inspecteur en jeugdschrijver Cyriel Verleyen creatief op het hoogste niveau standhoudt. (Berentrodedreef 31, 2820 Bonheiden)
Hendrik Diddens
| |
Jan Veulemans
Provinciale Prijs v. literatuur Antwerpen
Aansluitend bij hetgeen we in nr. 167 (nov.-dec. 1978) op blz. 375 hebben geschreven bij de bekroning van Jan Veulemans met de Prov. Pr. voor Poëzie Antwerpen, willen we ons nu beperken tot enkele woorden over ‘De ziekte van Kahler’, de novelle die in de belangstelling wordt geplaatst doordat de Prov. Antwerpen haar heeft geprimeerd. De authentieke dichter is - voor degenen die nog twijfelden - een even authentiek prozaschrijver. We hebben van meet af aan geschreven dat het een schitterend
| |
| |
werkje is en we gaven ons rekenschap van onze woorden wanneer we gewaagden van een meersterlijk gave novelle. Ondertussen zijn er vele maanden voorbijgegaan en hebben we de zekerheid gekregen dat een aantal anderen er hetzelfde over denken. Wanneer men kwam vragen naar eigentijds prozawerk dat werkelijk de moeite loont, hebben we geen enkele keer geaarzeld ook ‘De ziekte van Kahler’ met nadruk aan te bevelen.
‘De waarheid is dat ik achtenvijftig jaar ben. Dat het leven mij iets meer geleerd heeft dan wat door psychologen wordt onderwezen. Dat ik mij niettemin allesbehalve een wijs man voel. De waarheid is dat ik nog een paar maanden te leven heb.’
Dat is de onthutsende constatatie van de ik-persoon in ‘De ziekte van Kahler’. De zieke man heeft een langdurige aftakeling doorgemaakt en ontvangt nu regelmatig het bezoek van een student die het doctoraat in de psychologie wil behalen met zijn proefschrift over gedragingen, reacties en ervaringen van iemand die weet dat hij geen nieuwe lente meer zal zien. Op de vele vragen wil de zieke een eerlijk antwoord geven en daardoor wordt hij gedwongen tot een lastige confrontatie met zichzelf. Hij heeft de waarheid over zijn kwaal willen kennen, in de mening dat hij in staat zal zijn ermee te leven.
‘De dood van anderen had nooit het gelaat van de dood’, maar thans is het helemaal anders geworden. Sterven kan men nu eenmaal zo maar niet leren en de angst bekruipt ons wanneer we de zekerheid hebben dat het onvermijdelijke einde helemaal nabij is gekomen. Er is echter een lichtpunt: de gedachte aan zijn vrouw Britta met wie hij gelukkig heeft geleefd, maar die het slachtoffer werd van een wegpiraat. Ze was zodanig verminkt, dat hij haar niet meer heeft mogen zien. Er is geen afscheid geweest en daarom is het alsof ze nog niet helemaal weg is.
Samenvatten heeft eigenlijk geen zin. Al de bijzonderheden, die de novelle zo boeiend maken, vallen dan weg. En die talrijke details zijn van kapitaal belang. Overigens, er staat geen woord te veel in de aangrijpende uitbeelding van de bijzondere, aanvankelijk enigszins zwevende geestes- en gemoedsgesteltenis van deze terminale zieke. Geleidelijk vindt de ik-persoon het evenwicht, de berusting en de overgave. En op de achtergrond ruist de heerlijke hymne van een schoon en diep huwelijksgeluk. Naar inhoud en vorm werd de novelle met vaste hand opgebouwd en neergeschreven, sober en beheerst. Een werkje dat moet vertaald worden en dat - we herhalen het - naar onze mening noch min noch meer een staatsprijs waard is.
Remi van de Moortel
| |
In memoriam musicus Herman Bernolet
Geboren te Brugge op 10 juni 1923, priester gewijd op 31 mei 1947, leraar aan het St.-Jozefsinstituut te Torhout, laureaat van het Lemmensinstituut, lid van de Bisschoppelijke Kostercommissie, de Diocesane Commissie voor Kerkmuziek, het C.V.K.V., plotseling overleden te Torhout op 25 maart 1980.
Een goed-moedig, eenvoudig, braaf en talentrijk lid van het Kunstenaarsverbond is ons ontrukt, ontsnapt, ontvlogen. Het hart van Herman Bernolet kon tegen het staccatotempo van de tijd niet meer op. Zijn priesterziel opteerde - herhaaldelijk en helder en in volkomen overgave - voor het perpetuum mobile van de eeuwigheid, voor het verstilde voortbestaan binnen het adagio van Gods Rustscheppende Aanwezigheid: ‘Bist Du bei mir!’ In de loop van 57 genadige jaren was zijn leven tot een weloverwogen gecomponeerd
opus uitgegroeid en opengebloeid, voor God en voor de mensen in klassieke schoonheid vertolkt door maestro Bernolet himself. Zijn speelstijl was tactvolle fijnzinnigheid. Zijn Leit-motief bleef: dienstbaarheid en nog eens dienstbaarheid. Hoe intens probeerde hij via de muziek, als leraar en volksopvoeder, de dissonanten van een eerder verwarde tijd tot harmonieën om te buigen in het gemoed van zijn vele leerlingen, in het hart van een toevallig publiek. Was hij inderdaad de eerste die met een bandrecorder de klas binnenstapte? Hoe bezield sloeg hij de maat bij de liturgie van het kerkvolk (tot in Lourdes toe). Hoeveel uren (ook nocturnen) wijdde hij aan de 12 delen van ‘Zingt Jubilate’, aan het Klank- en Lichtspel ‘Gruuthuyse’, aan honderden begeleidingen vanuit het hem zo vertrouwde en geliefde zielsgebed der muziek: voor eenvoudige kosters in eenvoudige kerkjes of voor ruimer echoënde gelegenheden (als toneelvoorstellingen bij voorbeeld of de film ‘West-Vlaanderen, zijn kunst en kunstenaars’). ‘Et puisque notre bonheur dans le ciel sera de chanter tous ensemble, pourquoi ne commencer aussitôt’ schreef ooit Paul Claudel... Herman Bernolet, die milde muzikant met zijn ongelooflijk groen geloof, heeft dit inzicht levenslang waar gemaakt. Laten wij hopen en geloven dat het de prelude werd voor een aldoor durend lied.
daarin van hem: die stem.
MODERN MECENAAT
Wie op een efficiënte manier kunstenaars wil helpen, kan dit het best doen door erelid te worden van het C.V.K.V. Stort uw gift van minimaal 1.000 fr. op bankrekening nr. 712-0103664-54 t.n.v. C.V.K.V. - 8000 Roeselare en wij sturen u een attest waarmee u het bedrag van uw gift kunt laten aftrekken van uw totaal belastbaar netto-inkomen. Wat meer is... de opbrengst van dergelijke giften houden wij integraal beschikbaar voor kunstenaars in een noodsituatie die op ons een beroep doen.
|
|