Gustaaf Sorel: Het witte huis, 1962.
Museum voor Schone Kunsten, Oostende.
afmetingen en ook talrijke marines, waarin golfbreker en wering vaak terugkerende elementen waren. Tot Gustaaf de gouache ontdekte, waarin hij dan merkwaardige groepen van personen schilderde; wij denken hier bij voorbeeld aan zijn ‘Mensen bij de openbare onderstand’. Zijn grote liefde - en tevens zijn grootste kracht - zijn de gevelcomposities. Al van kleinsaf woont Gustaaf in een stad, wordt hij omgeven door steeds groter wordende huizencomplexen (in de eerste wereldoorlog leefde hij in Londen) en dat raakt hij nooit meer kwijt. De gevels vullen tientallen van zijn doeken: strenge rechthoeken, nauwelijks ruimte latend aan een stukje hemel, een nauw straatje wringt zich tussen de steenkolossen door, vensters staren je als ogen aan en vertellen je de geheimen, die zich binnenskamers afspelen, soms ergens een mens, maar dan veelal helemaal onderaan in het schilderij, gedomineerd door de gevels, soms ook ergens een surrealistische en abstraherene inslag. Wij kennen geen tweede schilder, die zó intens de stadsatmosfeer kan oproepen en weergeven. Merkwaardig is dat Sorel niet schildert vanuit een verstikkingsgevoel: de stad en de huizenblokken benauwen hem niet en zelfs in de grauwste gevel, die hij op doek bracht, straalt een venster of een poort zacht en warm licht uit, wat vaak aanleiding geeft tot geslaagde contrasten. Hij heeft de huizenblokken lief - en ook de mens, die ze bewoont.
Tijdens zijn reizen naar het zuiden leeft hij zich uit in het landschap dat hij betreedt: pakken snelle, rake schetsen bracht hij mee uit Spanje en Frankrijk; zij vormen als het ware een uitgebreide reisreportage, in een hoogstaande vorm dan.
Gustaaf Sorel was en is ook zeer actief op kunstpedagogisch plan. In 1934 was hij medestichter, o.m. met Alfons Blomme, van de Kunstacademie van Oostende en is er nu nog altijd de bedrijvige directeur van. Hij werd trouwens wegens zijn verdiensten op dat gebied vereremerkt.
Wat zijn exposities betreft vermelden wij speciaal zijn individuele tentoonstellingen in New York en Philadelphia (1962) en wat zijn bekroningen aangaat, stippen wij aan dat hij lauweren ging oogsten in Parijs en dan, vóór de oorlog, ook in het Casino-Kursaal van Oostende. Het Museum voor Schone Kunsten van Oostende bezit verscheidene van zijn werken; ook de staat kocht er aan en verder kunt u werk van hem bewonderen in de stadhuizen van Blankenberge, leper en Brussel.
Wij wensen deze onvermoeibare en zeer verdienstelijke vijfenzestiger nog heel veel vruchtbare jaren toe, alsmede de artistieke waardering, die hij beslist verdient.
Julien van Remoortere