Mijn kennismaking met René Veremans dateert van een paar jaar na de bevrijding, toen hij te Sint-Kruis woonde op de hoek van de Vlamingstraat en de steenweg op Moerkerke. Onze eerste ontmoeting had plaats op de tram en zij groeide in korte tijd tot een warme vriendschap uit. Samen met politiecommissaris Carette, zaliger, die een liefhebber-schilder was en droomde van een kunstkring, werden wij hiervan de twee lijdzame medestichters. Wat deed men in die tijd niet voor een commissaris? Maar na een eerste kleine tentoonstelling van zijn eigen werk, ging de kring reeds ter ziele. Tot ons groot genoegen, maar tot spijt van de commissaris, die ons nochtans steeds dankbaar bleef, - zijn ‘twee kunstbroeders’, zoals hij ons, tot onze hilariteit, noemde.
Veremans was een in-goed mens en steeds optimist. Hij had een vrouwtje uit de duizend. Zij sprak steeds over haar Renéke als over een groot kind, bewonderde en beminde hem en droeg met rustige gelatenheid àl wat zij, wegens de na-oorlog met zijn broodroof, te dragen had. In René's leven stond zij ook centraal. Hij kon niet zonder haar en wat hij, na haar dood, aan haar verloor, is niet onder woorden te brengen. ‘Bedankt voor al de wees-gegroetjes die ge belooft,’ schreef hij me dan uit Antwerpen, ‘maar ik zal ze meer nodig hebben dan zij, want zij was een heilige en is ook zo gestorven.’
Veremans had het na de bevrijding niet breed. Vele familiestukken, tot zelfs zijn vleugel toe, had hij reeds moeten verkopen om verder te leven. Auteursrechten en de zitpenningen als lid van enkele commissies van Sabam (die voor hem steeds gedaan heeft wat mogelijk was) waren zijn enige inkomsten, meen ik. Trouwe vrienden sprongen hem echter steeds bij en soms was er ook de naamloze hulp, als bv. een omslag met geld in zijn brievenbus. Kon Veremans, met zijn begaafdheid, dan niet op de ene of de andere wijze aan zijn brood komen? Ja en neen. Zo herinner ik me dat hij eens ontboden werd op een Bank te Gent die hem als bediende wou aanwerven. 's Avonds kwam René het me vertellen. ‘Wat zou ik er gaan doen,’ zei hij, met vrolijk misprijzen over zichzelf. ‘Alle cijfers zijn goen muziek en van rekenen ken ik niets. Ik heb aan die lieve directeur dan ook gezegd dat ik desnoods op de fietsen wilde letten, maar dat hij me niet mocht engageren voor rekenen of geldzaken, daar ik anders zijn Bank op de rand van het bankroet zou kunnen brengen.’ En rekenen kon hij inderdaad niet. Wanneer hij bv. naar Brussel reisde, gaf zijn vrouwtje hem altijd gepast geld mee voor zijn biljet. Wanneer hij ergens betaalde met een geldwaarde waarop moest worden weergegeven,
Veremans in gesprek met Ernest Claes en J. van der Heyden, die de Witte-film draaide (1934).
had hij het altoos erg lastig om na te tellen of het wel juist was. Maar doorgaans telde hij nooit na; hij stak het geld gewoonweg op zak.
Na de dood van Felix Timmermans reden we eens naar Averbode en maakten een korte omrit over Lier om er mevrouw Timmermans te groeten. René zat naast mij. Marieke en mijn vrouw achteraan en hij stapte het eerst uit de auto. Ik zag dat hij ontroerd was, - hij had onderweg al gezegd dat hij nu voor het eerst het huis van zijn goede vriend zou betreden zonder hem er nog aan te treffen, en nauwelijks had hij een paar stappen gezet, of hij sloeg zijn hand aan zijn hart en viel op de straatstenen neer. Met drieën hielpen we hem overeind; ik dacht een moment dat het ergste ging geschieden, maar gelukkig beperkte alles zich tot een voorbijgaande angst en om ons volkomen gerust te stellen, zei hij dan: ‘Allee, allee, ge ziet toch dat ik strompelde of uitschoof. Misschien omdat ik juist nieuw half-lappen op mijn schoenen heb.’
Ikzelf werd een tijd later zwaar ziek en, toon bleek dat ik moest geopereerd worden, trok René naar de chirurg om hem op het hart te drukken dat hij met mij een beetje moest oppassen. En de dag dat ik de eerste maal onder het mes ging, zat hij te Scherpenheuvel, op bedevaart voor een goed verloop, en schreef me van daaruit een kaartje: ‘Dat mens (hij bedoelde natuurlijk O.L. Vrouw) heeft me formeel beloofd dat ze u zal genezen en ik heb haar dan ook gezegd dat ik, uit dankbaarheid, een mooi lied voor haar zal schrijven.’ Toen hij me daarna kwam bezoeken was dat lied al klaar. Hij zat boordevol optimisme, - of deed toch alsof! - en monterde mij op op een wijze zoals hij alleen dat kon. Drie maanden lang, of al de tijd dat ik in het hospitaal verbleef, had ik een echte steun aan hem, zonder dat hij daarbij mijn vrouw en kinderen vergat. Ik blijf René Veremans gedenken als een in-goed mens, een trouwe, eerlijke vriend.
Staf Weyts