Herinneringen aan Veremans
Frank Mortelmans: portret van Renaat Veremans.
Over het hiernaast afgedrukte, mooie gedicht van Albe heeft Renaat Veremans mij nog kort vóór zijn afsterven gesproken. Zijn vierde en laatste opera ‘Lanceloot en Sanderien’, op tekst van Joris Diels, was nog maar pas met veel succes in de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen gecreëerd, en reeds had hij aan Albe een tekst voor een Meilied gevraagd... De dichter zond hem zijn ‘Meimadrigaal’, maar ‘de trage aardse koerier kon de dood niet achterhalen’. Albe wijdde het, toonloos en met gewijzigde slotstroof, aan zijn ‘onvergetelijke gedachtenis’.
Nog altijd, meer dan een jaar na zijn afsterven, gaat er geen dag voorbij of zijn vrienden halen herinneringen op over hem. Renaat Veremans was een boeiende en geboren verteller. Voor Felix Timmermans, zijn boezemvriend, moet hij een onuitputtelijke bron van inspiratie geweest zijn. Beiden waren geboren Lierenaars. Nog zie ik ze samen te Antwerpen langs de Keyserlei kuieren, precies gebroers met hun leeuwenkoppen en met de onafscheidelijke pijp in de mond... Af en toe bleven ze even stilstaan om het een of het ander met meer nadruk te betonen. Veremans met beide handen op de rug en met korte pasjes deed enigszins denken aan Johannes Brahms... Zo ongeveer eens per jaar kon men hem haast niet meer herkennen. Hij was dan naar een haarkapper geweest. Van Hendrik Diels kreeg hij dan verwijten te horen: ‘Mag je niet doen, Renaat, je kop is een geklasseerd monument in Vlaanderen’!
Mijn eerste kennismaking met Renaat Veremans dateert van omstreeks 1932. Als piepjong artiest kwam ik in het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera, waar hij toen al jarenlang dirigent was. Ik studeerde nog harmonie en contrapunt bij August de Boeck, ook zijn meestgeliefde leermeester. Dit feit alleen was reeds een aanknopingspunt voor ons beiden en werd het begin van een trouwe en jarenlange vriendschap. Hoe hebben wij toen samen genoten van de verbetering, die onze leermeester had aangebracht op mijn proefwerken.
Trouwens, over August de Boeck geraakte Renaat gewoonweg niet uitgepraat. Hij heeft ons wel tientallen keren dezelfde verhalen verteld, maar nooit zouden we hem daar opmerkzaam hebben op gemaakt. Want hij kon het zó boeiend en telkens weer met nieuwe details, die we nog nooit hadden gehoord.
Hoe bijvoorbeeld een ontgoochelde de Boeck, als directeur van het Mechelse Conservatorium, het uiteindelijk beu werd met al die benoemingen met een politiek reukje hem zei: ‘Ik vraag een fluitist en ze sturen mij een communist!’
Hoe hij op zekere dag de Boeck ontmoette en, na hem verteld te hebben dat hij de avond daarvoor een symfonie had gehoord van een Vlaams componist, die vooral bekend was om zijn langdradigheid, van hem prompt te horen kreeg: ‘Zo René, en je bent nù al terug!’.
Een andere maal kwam de Boeck, stralend van fierheid, aan Veremans vertellen: ‘Ik heb gisteravond mijn symfonie in de Radio gedirigeerd en heb er geen enkele keer naast geslagen!’. Dit was inderdaad een hele prestatie voor de Boeck, die wel een begenadigd componist was, maar eerder matig dirigent.
Veremans had ook een grenzeloze bewondering voor Richard Strauss. Korte tijd vóór zijn afsterven trok hij nog op eigen houtje naar Garmisch Partenkirchen, om bij Strauss' zoon navraag te doen naar het bestaan van een kindercantate van de meester. De treinreis had hem zeer vermoeid en ik zie nog de ontgoocheling in zijn ogen, toen hij mij vertelde dat hij geen spoor meer had gevonden van dit werk, en dat hij zo graag naar München was doorgereisd om nog eens ‘Arabella’ te horen! Op een van de talrijke ritten naar de Sabamvergaderingen te Brussel vertelde hij mij eens met veel plezierige details, hoe hij tijdens een vriendenontmoeting Camille Huysmans, die nogal prat ging op zijn basstem, aan het zingen heeft gekregen. Camille wou zich er eerst van af maken met de opmerking dat hij slechts de tenoruitgaven had van de Schubertliederen, waarop Veremans repliceerde: ‘Geef maar hier, ik zal die wel op zicht transponeren’. Dan heeft Huysmans gezongen, en helemaal niet slecht volgens zijn begeleider. Het was zo maar geen verhaaltje van Veremans, want Huysmans heeft het mij zelf eens bevestigd. Ik herinner mij nog zeer levendig dat Veremans mij eens uit zijn opera ‘Anne-Marie’ aan de piano heeft voorgespeeld. Ik volgde naast hem op de partituur en op een gegeven ogenblik speelde hij iets helemaal anders. ‘Zo staat het er niet’, zei hij achteraf, ‘maar zó zou ik het nu schrijven!’
Veremans was een uitstekend improvisator. Hoe dikwijls hebben zijn vrienden hem een thema opgegeven, waarop hij dan uitvoerig improviseerde en dan lachend besloot: ‘Zie, componeren is helemaal niet moeilijk, het volstaat die improvisaties op te schrijven!’
Het was nog een schone tijd toen ‘Moeke’ - zijn lieve echtgenote - nog leefde en hij zich thuis omringd zag door zijn kinderen. En hoe trots hij wel was toen zijn zoon professor werd benoemd aan de Rijksuniversiteit te Gent. ‘Hoe is het in Godsnaam mogelijk dat ik zo een geleerde zoon heb kunnen verwekken’, zei hij soms schalks. Renaat moest zich al lange tijd wat in acht nemen voor zijn hart. ‘Maar hij is braaf, Nest’, zei Moeke mij, ‘hij rookt niet en hij drinkt geen koffie meer’. Achter haar rug knipoogde Renaat dan eens ondeugend naar mij. We waren nog niet de Vlaamse Kunstlaan uit of hij deed al gauw het handschoenenkoffertje in mijn wagen open, want daar verborg hij zijn kistje sigaren... ‘Zo'n verboden sigaar smaakt eens zo lekker!’.