aan sprookjesachtig verdromen, die in Veremans' ziel aanwezig was. Nogmaals verliepen achttien jaar eer Renaat Veremans een volgend symfonisch gedicht componeerde. Hij schreef het tot aandenken aan Felix Timmermans. Evenals ‘Pallieter’ bestaat het uit twee afzonderlijke delen: ‘Nacht’ en ‘Morgendontwaken aan de Nete’. Veremans ondertekende de partituur op 31 juli 1957 en het werd op 15 november van dat jaar gecreëerd in de radio, onder de leiding van Daan Sternefeld. In 1961 kwam dan het vierde symfonisch gedicht tot stand. Een sterk evokerende schildering van drie ‘Woudtaferelen’: ‘De morgend in het woud’, ‘Avondschemer in het woud’ en ‘Naar de jacht’. De BRT liet dit werk voor het eerst horen op 8 april 1963.
Het is hier niet de plaats om die werken te ontleden, al kan toch worden onderstreept dat zij stuk voor stuk van een blijvende schoonheid zijn en tevens een hoogst dankbaar uitvoeringsobjekt voor een orkest dat zich graag wil uitzingen. Men kan er zich over verwonderen dat die symfonische gedichten van Veremans eerder zelden te horen waren in de concertzaal.
Betrekkelijk laat is Renaat Veremans tot het schrijven van zijn symfonieën gekomen. Hij voltooide de Eerste (in Cis) op 15 juli 1959 en het werk werd in april 1960 boven de doopvont gehouden. Nogmaals door Daniel Sternefeld. Dit werk is ontstaan in de tijd toen Veremans tevens werkte aan de grote Requiem-mis voor soli, gemengd koor en vol orkest. Wellicht kan hierdoor het zwaardragend, ernstig karakter van die eerste symfonie worden verklaard. Ongeveer een jaar na de eerste uitvoering van de symfonie in Cis, kwam de Tweede symfonie. Ze is geschreven in de dominerende B-toon en geraakte voltooid op 12 augustus 1961. Een prettig vloeiend Allegro non troppo vormt de eerste beweging. De tweede, al even licht getint en sprankelend van levendigheid, debuteert met een Scherzo dat uitmondt in een opgewekt Molto Allegro. Dan volgt een Molto Adagio, dat ook weer zou kunnen dienen als voorbeeld om te bewijzen dat Renaat Veremans nergens zo sterk zijn zielsbewogenheid heeft weten uit te drukken dan in de brede, rustige, diep weemoedige frazering van snaren en hout. Een Allegro giocoso besluit dit werk, dat men misschien eenmaal zal willen noemen: de symfonie van de vreugde. Veremans was 67 jaar, toen hij deze Tweede symfonie schreef, die door dirigent Frits Celis en De Philharmonie van Antwerpen werd gecreëerd tijdens een concert van het Kon. Vlaams Conservatorium, in de Kon. Vlaamse Opera van Antwerpen. Tussen de Tweede symfonie en de Derde verliepen zeven jaar. Veremans werd ouder in jaren, maar bleef vervuld van dezelfde geestdrift, dezelfde gezonde levenslust en hetzelfde schoonheidsideaal, die zo kenschetsend waren voor de persoonlijkheid van deze man. Rondom hem veranderde alles, van langs om meer. Nieuwe klanken en andere vormen ontstonden. Ze konden Renaat Veremans noch bekoren, noch zelfs maar boeien. Alleen maar hem kwetsen. Hij wist zeer goed dat andere komponisten de grenzen doorbraken en hij bezat voldoende talent en stielkennis om die te kunnen
volgen op de weg van de vernieuwing. Maar hij zag daartoe geen redenen aanwezig. Voor hem, in wie de inspiratie nog opsproot als een rijke bron en wiens kennis van de wondere wereld der harmonie uiterst ver reikte, was de grens nog lang niet bereikt, zó dat ze moest overschreden worden om op zoek te gaan naar nieuwe vormen van uitdrukking. Het was helemaal geen verstard conservatisme, dat Veremans ertoe bracht om zich op zijn stellingen terug te trekken. Hij was er zich maar al te zeer van bewust, dat ‘zijn’ muziek wellicht minder kans ging krijgen om ten gehore gebracht te worden. Want - hoe dan ook - het duurde drie jaar eer zijn ‘Tweede’ tot uitvoering kwam, dààr waar de meeste van zijn vroegere werken steeds vrij spoedig na hun ontstaan werden uitgevoerd. Hij kon zich daarover beklagen en meer dan eens hebben wij hem horen zeggen, dat het nog weinig zin had om ‘tijd en moeite te steken’ in werken van groot formaat, die toch niet meer werden uitgevoerd. Toch is er nog een opera gekomen en zou nog een Derde symfonie volgen. Maar eer die totstand kwamen werd Renaat Veremans getroffen door de grootste ramp die hem kon overkomen. Zijn vrouw stierf. Een unieke vrouw en een onvergetelijke moederfiguur. Ook voor haar man. Vrienden weten hoe groot de smart van Renaat Veremans is geweest. Hij voltooide nog de opera (Lanceloot en Sanderien) waarvan de eerste bladzijden geschreven waren toen ‘moeke’ stierf. Hij deed zulks, misschien minder om die opera zelf, dan wel omdat hij het werk concipieerde onder de hoede van haar die zijn geestelijke schutsengel was, en ook wel om zich letterlijk op de arbeid te kunnen werpen, die alleen bij machte was om hem over de toegebrachte slag heen te helpen. En toen is de Derde symfonie gekomen. Gelouterd door zielepijn, uitgegroeid boven verbittering en teleurstellingen, is Renaat Veremans zich bewust geworden van de drang om, zoals hij het uitdrukte, het
schoonste werk van zijn leven te schrijven. En daar vooral niet mee te talmen. Want hij voelde dat er iets op komst was, al vermoedde hij niet van waar en wanneer het zou komen. En juist het feit dat dit, als opperste uiting bedoeld werk een symfonische schepping is geworden, geeft ons - menen wij - het recht om, in het ganse oeuvre van Veremans, zijn symfonisch werk te beschouwen als zijnde het meest belangrijke en het meest representatieve voor de psyche van deze man. Is het een toeval? Symfonie nr. 1 staat in Cis. Symfonie nr. 2 in B, een majeurtoonaard die drie halve tonen lager ligt. De Derde symfonie is geschreven in G. Nogmaals die dalende lijn van drie halve tonen. Veremans zou het werk nooit te horen krijgen. De dood verraste hem op 5 juni 1969, enkele maanden nadat hij de eindstreep had gezet achter het werk dat hem zo nauw aan het hart lag. Het werd posthuum gecreëerd door Eduard Flipse en De Philharmonie, en dat was geen daad van pure piëteit, want tot de uitvoering van dit belangrijk werk werd reeds besloten, toen Veremans nog leefde. Over die Derde symfonie schreef Eduard Flipse: ‘Veelal wordt Renaat Veremans hoofdzakelijk als lyricus beschouwd, en misschien niet geheel ten onrechte. Wie echter meent, dat zijn werk dramatische kracht mist, beluistere deze fors gebouwde symfonie, geschreven in de klassieke vierdelige vorm en geïnstrumenteerd voor dubbel hout, vier hoorns, twee trompetten, drie bazuinen en pauken. Het markante hoofdthema beheerst het eerste deel, maar dan niet alleen als dramatisch gegeven, doch tevens zuiver melodisch en lyrisch verwerkt. De instrumentatie is zeer afwisselend en men leert de komponist kennen als voortreffelijke vakman, die de mogelijkheden van het symfonie-orkest volkomen weet te benutten. De breed opgezette melodie van het tweede deel doet denken aan de sfeer van Rückert's gedicht “Ich bin der Welt abhanden gekommen... Sie hat so lange nichts von mir vernommen”, dat zo
treffend door Gustav Mahler werd vertolkt.’
We menen dat deze uitspraak, komend van een zeer gezaghebbend musicus, die een groot orkestpedagoog is geweest, ten volle de stelling steunt, die wij wilden naar voren brengen door het schrijven van dit stuk, dat voor ons een reeks van heerlijke momenten vormde, omdat wij ons plots weer zo heel, heel dicht voelden bij die fantastisch goede man en die onvergetelijke meester die Renaat Veremans voor ons is geweest.
Joe de Troetsel