| |
Bibliotheek
Nieuw
Pas verschenen boeken van leden
André Demedts: Terug naar huis, 13 × 20,5 cm., 194 pag., uitg. Davidsfonds, Leuven, 1970, ledenprijs: 70 fr. ing., 95 fr. geb., handelsprijs: resp. 110 en 150 fr.
Deze bundel bevat de volgende zes novellen: Op weg naar Oltendorf, in mei, Van mei tot april, Een zomernacht, Najaar, Afscheid van Diana. De auteur heeft ze opgedragen aan de mensen, met wie hij het innigst verbonden is: zijn vrouw, zijn vrienden van veertig jaar geleden, zijn dochters en zijn zoons. Wij geloven niet dat de opdrachten zonder betekenis zijn, want in elk van de zes verhalen heeft Demedts gepoogd datgene uit te drukken, dat achter alles nog betekenis kan hebben voor een mens: wat woordeloze vriendschap voor de eenzame; deernis en waarachtig medeleven met de kleine, de verschoppeling; verbondenheid met het land en met het voorgeslacht, dat wij in ons dragen; het geloof in een uiteindelijke vervulling, in een alleshelende troost, in het leven na dit leven. De schrijver is daar schitterend in geslaagd. De personages, die uit de novellen levend op ons toetreden, zijn mensen zoals wij er overal kennen en die veelal hard moeten werken om aan de kost te komen - eenvoudige werkmensen dus, die geen geleerde betogen houden, maar die de kunst hebben geleerd met leven en dood, met twijfels en verlies, verzoend te raken, om dan, met het weinige dat zij hebben kunnen redden, berusting te vinden. In dergelijke verhalen is Demedts o.i. het grootst. Zijn stijl, zijn gedachtenwereld, zijn woordkeus, zijn mensenkennis, lopen hier a.h.w. hand in hand en bouwen de novellen op tot waarachtige, diep ontroerende getuigenissen en levenslessen (zonder dat er ook maar ergens uitdrukkelijk gemoraliseerd wordt). Wij hopen dat de schrijver, na het soms al té drukke ‘openbare leven’, waartoe hij zichzelf verplicht voelde - en waarin hij zich enorm verdienstelijk maakte - eindelijk eens echt ‘terug thuis’ zal kunnen zijn om in alle rust nog veel verhalen te schrijven als deze, die wij hier even belicht hebben.
Bij de Uitgeverij De Goudvink, Schelle, verschenen vier heerlijke kijk- en leesboeken voor de jeugd; zij werden in het Nederlands bewerkt door de bekende jeugdschrijfster Gerda Van Cleemput: In de buurt van het water - Vijftien kleine wilden - Duizend bonte pluimen - Op de boerderij, 25 × 32 cm., 28 pag./deel, geb., 75 fr. Vier buitengewoon prachtig uitgegeven dierenalbums, waarin de illustraties de ruimste plaats gekregen hebben, uitstekende, veelkleurige tekeningen, die vogels, water-, hoeve- en wilde dieren voorstellen in hun eigen milieu. Elke plaat beslaat twee volle (en grote!) pagina's: een echt kijkgenot voor de jongeren dus en leerrijk erbij. De teksten werden zeer eenvoudig, maar tevens levendig gehouden. Gerda Van Cleemput weet trouwens wel hoe het hoort. Kortom: puike geschenkboeken. Liggen de traditionele geschenkdagen nog ver af, toch kan het nuttig zijn deze albums alvast te noteren.
Ook bij de Uitgeverij Lannoo, Tielt/Utrecht startte een nieuwe serie kinderboeken: de Harlekijn-reeks. Mariette Vanhalewijn nam alvast de eerste twee deeltjes voor haar rekening. De 365 jurken van prinses Petronella - De klein heks Elena, 23 × 23 cm., 32 pag./deel, geb., 78 fr.
Deze beide boekjes zijn in de volste zin van het woord juweeltjes! Telkens een afgerond verhaal, dat het jongste lezerspubliek zal boeien van begin tot einde (en dat voor nog-niet-lezertjes makkelijk kan voorgelezen worden) én daarbij een schat van schitterende, veelkleurige tekeningen van Jaklien Moerman, die allang bewezen heeft dat zij een van onze beste Vlaamse illustrators is en die in deze serie ruimte kreeg om haar groot talent tenvolle tot zijn recht te laten komen.
De Harlekijn-reeks belooft een flinke aanwinst te worden voor onze Vlaamse kinderboekenbibliotheek. En daarover mag en moet men zich verheugen!
Nu wij toch even in de jeugdliteratuur verzeild zijn, moeten wij hier ook nog vermelden:
Gaston Van Camp: Het Bonte Boeketboek voor de Jeugd II, 19 × 25 cm., 158 pag., uitg. Davidsfonds, Leuven, 1970, geb., ledenprijs: 90 fr., handelsprijs: 140 fr.
Gelet op het succes, dat het Bonte Boeketboek I, gewijd aan water en zee, kende, lag het voor de hand dat het Davidsfonds geestdriftig met de serie zou verder gaan. Met een auteur als Gaston Van Camp en een illustrator als Lode Mols bevindt het zich trou- | |
| |
wens in veilig vaarwater. Dit tweede Boeketboek handelt over luchten ruimtevaart, wetenschappen, die de moderne jeugd bijzonder aanspreken. Van ikaros gaat de tocht over de pioniers van de luchtvaart tot en met Apollo 12, waarna dan even een venstertje wordt geopend op de toekomst.
Vanzelfsprekend geen dor en droog getheoretiseer, maar levende, spannende verhalen, waarin de echte geschiedenis werd verpakt, een paar lepeltjes encyclopedische kennis, verklarende tekeningen, historische foto's - ziedaar het recept van een denderend jeugdboek, dat ongetwijfeld zéér welkom zal zijn bij onze tieners.
Louis Verbeeck: De zevende dag, 13 × 19 cm., 239 pag., geb., uitg. D.A.P. Reinaert Uitgaven, Brussel, 1970, 99 fr.
Dat Louis Verbeeck één van onze beste Vlaamse humoristen is, weet nu onderhand wel iedereen. In talloze zalen heeft hij, zoals Durnez het zegt. ‘de Vlaamse kleinkunst een eigen gezicht gegeven’ met zijn liedjes en verbale stukjes en daarnaast is hij ondermeer nog ongemeen bedrijvig met de pen: cursiefjes en gedichtjes, waarvan hij schijnbaar moeiteloos vader wordt en die wat zon brengen in onze veelal nog te strak gehouden weekbladen. Zijn jongste geschreven vruchten heeft hij nu vergaard in een stevige Reinaertomslag (een rode nog wel, wat eens te meer bewijst, dat Louis een maiohumorist is). Nou ja, echt een boek voor ‘de zevende dag’, als je tenminste glimlachen en lachen niet als slafelijke arbeid beschouwt.
Voor mensen, die met taaie volharding op verkenning trekken in de geschiedenis en die over een bepaalde persoon of gebeurtenis of periode dan ook àlles willen kennen en die kennis tenslotte meedelen in een vorm, die voor iedereen toegankelijk is, hebben we steeds bewondering gehad. Zij weten bij voorbaat dat zij misschien geen massaal publiek zullen bereiken en dat hun werk soms jaren van hun leven zal vergen - maar hun werkkracht en hun intelligentie drijven hen vooruit. Het resultaat is, dat zij ons zekere dag verrassen met een boek, waarin het relaas van hun ontdekkingstocht nauwkeurig staat opgetekend, relaas dat ons de mens en zijn soms wel ingewikkelde wegen en drijfveren beter leert kennen.
Dit jaar werden wij verrijkt met twee zulke werken, die wij hier graag even nader belichten:
Luc Schepens: 1940 - Dagboek van een politiek conflict, 13,5 × 19 cm., 240 pag., 1 kaart, uitg. Lannoo, Tielt/Utrecht, 1970, ing., 195 fr. Luc Schepens ging op tocht in onze recente geschiedenis, nl. de periode van 10 mei tot 22 oktober 1940, tijdvak waarover heelwat inkt is gevloeid. De gegevens liggen echter zozeer verspreid over uiteenlopende en soms moeilijk bereikbare publicaties, dat het een uiterst nuttige arbeid kon zijn ze eens en voorgoed bij elkaar te brengen, objectief, nuchter en chronologisch geordend.
De auteur vangt zijn boek aan met een overzicht van de toestand in België aan de vooravond van de oorlog. Deze aanloop was absoluut noodzakelijk, wil men de gebeurtenissen, die worden geschetst in de drie grote hoofdstukken van het werk, volgen en begrijpen.
Deze drie hoofdstukken (achtereenvolgens getiteld: ‘De achttiendaagse veldtocht’, ‘Het tragische misverstand’ en ‘De tijd der vergissingen’) vormen een uitgebreid dagboek van de politieke (en wat het eerste deel betreft: ook de militaire) ontwikkeling. Voor zover wij hebben kunnen nagaan, laat de auteur zich nergens verleiden om een subjectief standpunt in te nemen: hij laat de feiten voor zichzelf spreken, toetst de ene bron aan de andere, laat alle partijen met gelijke rechten aan het woord en ordent de stof tot een flink samenhangend geheel, wat overigens een vast niet geringe opgave was. In elk geval: een zeer waardevolle en knappe studie, die bovendien nog verrijkt en verantwoord werd met een aantal ‘bijlagen’ (historische radioboodschappen en brieven), een uitgebreide bibliografie, talrijke noten en een register op de persoons- en plaatsnamen.
R.A. Blondeau: Mandarijn en astronoom, 13.5 × 20 cm., 525 pag., uitg. Desclée De Brouwer, Brugge/Utrecht, 1970, ing. 385 fr., geb. 450 fr.
De Westvlaamse ambtenaar, astronoom en bekende voordrachtgever R.A. Blondeau heeft niet minder dan zeventien jaar aan dit monumentale boek gewerkt, dat als ondertitel meekreeg: ‘Ferdinand Verbiest, s.j. (1623-1688) aan het hof van de Chinese keizer’. Het levensverhaal dus van een groot Vlaming: missionaris, astronoom, ingenieur, geograaf, wiskundige, diplomaat... een geniaal man, één van de onzen, die wij echter nauwelijks kenden, over wie wel een en ander werd gepubliceerd, maar praktisch niets in onze eigen taal. Misschien heeft dit laatste minder te zien met miskenning dan met het feit, dat het schrijven van een historisch verantwoorde Verbiest-biografie een zó enorm werk betekent, dat praktisch iedereen ervoor terugschrok. R.A. Blondeau deinsde er niet voor terug opzoekingen te doen in de bibliotheken van Gent, Brussel, Leiden, Leuven, Nijmegen, Parijs en Sevilla; hij kreeg documenten zowel uit het Vaticaan als uit de Staatsbibliotheek van Moskou; hij bestudeerde zowel de geschiedenis van de missie als deze van de wetenschappen. Het resultaat van deze enorme arbeid is een volledige biografie van Verbiest, geplaatst dan tegen een brede, historische achtergrond én geschreven met een souplesse, die het boek doet lezen als een spannende roman. De auteur vangt aan met het relaas over de eerste zendelingen in China, wijdt vervolgens een hoofdstuk aan de grote voorlopers (Ricci en Schall von Bell) om daarna te belanden te Tielt en te Pittem, waar Verbiest zijn kinderjaren doorbracht. Roeping, reis en verblijf in China worden achtereenvolgens verhaald, groei, vervolging, opgang, tegenslagen en roem, werk, leven en dood - een fantastisch breed fresco over het oude China, met erin een Vlaming, die zijn westerse beschaving moest afleggen om Chinees met de Chinezen te worden, die er niet in slaagde de christianisering van China ‘van boven af’ te doen indringen, maar wiens werk een blijvende band is tussen West en
Oost, ons volk ter ere. De auteur verdient met zijn werk een monumentale prijs en nog meer dan dat: ons aller bewondering en gelukwens. Wie voortaan over Verbiest wil spreken, is verplicht over Blondeau te gaan. Niemand kan daar nog buiten.
j.v.r.
Joos Florquin: Ten huize van...Vl, Uitg. Davidsfonds, Keurreeks 115, Leuven 1970, 360 blz., geïllustreerd.
De lof van de gekende reeks ‘Ten huize van...’ dient niet meer gemaakt te worden. Het merendeel van onze lezers heeft ook de ontmoetingen, welke in de laatste bundel zijn samengebracht, medegemaakt. Het betreft twee Nederlandse toneelmensen (Joris Diels en Ida Wasserman), twee letterkundigen (André Demedts en Rose Gronon), een historicus (Hans van Werveke), twee sterk politiek gekleurde hoge ambtenaren (Jozef Rens en Emile Langui), een socialistisch bankier (Maurice Naessens) en één internationaal bekend politicus (Jozef Luns). Stuk voor stuk zijn het belangwekkende figuren, die brede levenservaringen bezitten en zich niet in het enige kader van hun beroep hebben laten vastroesten. Wat de gesprekken biezonder boeiend maakt is, dat het team van Prof. Florquin er niet voor terugschrikt delikate vragen te stellen en te wijzen op de kritiek, waaraan de bezochte prominenten bloot hebben gestaan. In sommige gevallen replikeren zij met een handig en diplomatisch bekennen van de ten laste gelegde feiten (bv. Minister Luns), terwij anderen een nogal doorzichtig pro-domo-pleidooi houden dat niemand overtuigt die iets van de feiten afweet (bv. Langui). De voortzetting van de T.V.-reeks ‘Ten huize van...’ is ongetwijfeld iets dat ons nationaal TV-instituut heel wat banale uitzendingen kan doen vergeven.
| |
| |
Jozef Geldhof: Ne pereant V, Brugge, 1970, 142 blz., geïllustreerd. Het was een verdienstelijk initiatief jaarlijks een ‘Necrologisch jaarboek der geestelijkheid uit het bisdom Brugge’ te laten verschijnen, waarvoor men Jozef Geldhof veel dank verschuldigd is. Hij was hiervoor de aangewezen man, gezien zijn geschiedkundige vakkennis, zijn beslagenheid in Westvlaamse aangelegenheden en zijn taalvaardigheid. De thans verschenen vijfde bundel betreft het jaar 1968. Kenschetsend voor de culturele standing van de West-vlaamse geestelijkheid is dat op de twintig in dat jaar verdwenen priesterfiguren niet minder dan zeven een publicistische activiteit hebben gehad, nl. Louis Van de Walle, Jeroom Geldhof, Georges Blomme, August Benoot, Alfred Deckmyn, Gustaaf Lambrecht en Albriek Beeuwsaert. Bij allen was het motief dat hen tot deze arbeid dreef: de bekommernis om de heropstanding van het Vlaamse volk op alle gebieden van de kultuur.
A.S.
| |
Yang-cahier 100 dichters
Deze ‘klassiek’ wordende -100 dichters-uitgave is me lelijk tegengevallen. Als de bedoeling was een staalkaart te brengen van hetgeen medeokriet Vlaanderen en Nederland aan poëzie brengen, dan is deze uitgave over de gehele lijn geslaagd. Was de bedoeling echter even de aandacht te vestigen op jonge debuterende dichters dan is het opzet een grote flop geworden. Want wat hier allemaal voor onkruid vergaard werd, heet zeker niet poëzie. Een paar gelukkige uitzonderingen bevestigen de regel. Ik denk hier aan Desmadryl, Gilis, Gisekin, Goswin, Mirjon, Roossien, Van Hemeledonck, Verschooten, Vreyling, Van Weely, Van Veen en nog een paar anderen.
Maar of deze namen de uitgave verantwoorden, wil ik ridderlijk in het midden laten. Voor mijn part hebben bloemlezingen op deze leest geschoeid geen zin. Geef de debutanten een kans in Yang, maar motiveer er geen overbodige uitgave mee.
| |
Maurits van Vossole: Klavervier, eigen beheer.
Wanneer men van een vakman spreekt, is men bij Maurits van Vossole aan het goede adres. Spelenderwijs schrijft hij zijn heldere poëzie. Hij is een dichter die zich houdt aan de algemeen geldende norm dat de dichter de uitdrager is van de schoonheid, van hetgeen een mens ontroert, van hetgeen een mens soms machteloos achterlaat. Bij hem geen spoor van maatschappelijk of sociaal engagement. Hij geniet en laat zijn lezers meegenieten van de stilte, een glimlach, het wonder dat een kind is. Kortom, zijn poëzie is een schoolvoorbeeld van evenwicht en levenskunst.
En dergelijke dingen doen me soms pijn. Pijn, omdat er nog zoveel moet veranderen eer iedereen zich een dergelijke levenshouding-inzicht kan aanmeten. Maar ik kan een zanger als Van Vossole begrijpen. Zijn poëzie heeft iets van de champagne. Zij tintelt en streelt, nadien blijft de herinnering.
Een reis naar Rome (Aafjes etc.) inspireerde hem tot het schrijven van een aantal kleine schilderijtjes die het oog voor het detail duidelijk weerspiegelen. Van Vossole is een rijk man, want hij is een wijs man. Een man die, zoals Veulemans het schreef, leeft ‘met het hart’. Hij wil zich niet blindstaren op hetgeen de aktualiteit op ons afstuurt, hij toont ons de andere zijde. Hij doet dat eenvoudig en poëtisch, relativerend en niet zonder humor. Want onder deze gemakkelijke aanspreektoon verschuilt zich waarschijnlijk een man, die maar al te goed opmerkt hoe het allemaal in mekaar zit, maar Van Vossole is een wijs man...
| |
Christina Guirlande: Triptiek, Saeftinge.
Wat mij het meest aanspreekt in de poëzie van Guirlande is de eenzaamheid. De eenzaamheid van waaruit zij telkens weer vertrekt om zichzelve bestemming en zin te geven. Haar gedichten zijn er een treffend getuigenis van, zij tonen volledig de mens die er achter staat, een gevoelige jonge vrouw die het niet altijd even gemakkelijk heeft gehad en aan elk menselijk begrip dan ook een dusdanige waarde hecht, dat een mogelijke ontgoocheling haast nefaste gevolgen kan hebben. Haar huwelijkspoëzie is echt en ervaren. De klip van het ‘burgerlijk uitstallen van al dit geluk’ heeft ze niet altijd kunnen omzeilen. Men zou haar af en toe om een vloek willen vragen. De romantische inslag van deze poëzie is m.i. te verklaren. Zij romantiseert de werkelijkheid omdat ze beseft dat de bittere realiteit haar maar al te gemakkelijk met gekwetste handen achterlaat. Een paar gedichten voor haar zoontje zijn werkelijk af. Maar de teleurstelling welke er achter zit is dikwijls dramatisch.
en kijk je soms heel ernstig
misschien is het wel pijn
ik voel, je wordt nu groot
je hebt al een geheim. (blz. 39)
Dit is simpele poëzie, poëzie van een eenzame vrouw die bewogen wordt door degene met wie zij leeft.
Annie Reniers: Tussenruimten, Colibrant.
Stil worden is zichzelf verzwijgen
En ergens heb ik de indruk dat Reniers zichzelf verzwijgt, zelfs in dit poëtische ander leven. De esoterische tematiek, die mij aan le Roy en van Ruysbeeck herinnert, hanteert ze m.i. bewust, maar niet altijd met dezelfde sterkte. De kracht van de suggestie is niet altijd even nadrukkelijk. Ze verzwijgt teveel. Dit geeft ‘tussenruimten’ wel een bijzondere charme.
Lezing van dit werkje is inspannend prettig. Dikwijls kom je ertoe dingen aan te strepen, die je vroeger vermoedde, maar nooit onder woorden hebt kunnen brengen. Deze zijns-poëzie komt gebald en ‘ingedampt’ tot de lezer die er mischien niet altijd weg mee weet. Maar het intrinsieke duidingsvermogen van een Reniers voel je intuïtief aan, net datgene dat ze als volgt verwoordt:
leven in vergeten brengt. (blz. 9)
Het regressieve element in Reniers poëzie is zelden schrijnend, eerder stijgt zij voortdurend naar wat le Roy zou noemen: ‘de top van de cirkel’, alhoewel zij in dit kerngedicht menselijker blijft.
maar het leven blijft verzwegen
gaat boven ons van verleden naar toekomst
voor onze trage gestalte (blz. 42)
De stilten, welke de tussenruimten ‘voor een daad’ vullen, hebben een heilige betekenis, net zoals de esoterische betekenis van dit beginsel in onderstaand gedicht mooi en sober wordt gedeponeerd.
| |
| |
Marcel Obiak: Fazen, Colibrant.
Obiak is een edelsmid, niet de ‘zilversmid’ waarover hij het heeft, maar een onvervalste edelsmid van het woord. Tijdens lezing van zijn 64 blz.-tellende bundel is me dit voortdurend opgevallen. Zijn beeldformaties zijn frekwent uitzonderlijk.
in het voortdurend heden dit eden
per woelig nachtwater aangekomen
ontsteek ik de votiefwerkwoorden
het reukaltaar der uitspraken en
de tempelprostitutie der beelden (blz. 8)
of:
dit vuur tot een grafiek stileren
als het azuur zich tot een valscherm opent (blz. 10)
De suggestieve kracht welke deze zinsneden impliceren zijn m.i. kenschetsend voor de poëzie van Obiak die dan weer esoterisch, dan weer ironisch-romantisch aandoet. Het soms sterk obsederende ritme bezit een vreemdsoortige pikturale muzikaliteit, die een ‘hard’ gevoel nalaat en zelfs atonaal aandoet. Obiak ontdekt in alles wat hem omringt poëzie. Een gewone perzik prunis persica inspireert hem tot een schilderij dat hij ‘Impromptu’ titelde. Dergelijke voorbeelden zijn legio (Serenade). Maar Obiak gaat zijn ‘objekten’ niet louter met gevoel te lijf. Soms lijkt hij een kind dat verwonderd om zich heen kijkt, dan weer is hij de chirurg die wetenschappelijk te werk gaat. Het samengaan van dit intellectualistische met de sterke beeldevokaties maken Obiaks ‘fazen van bewustwording’ tot een sterk persoonlijk geheel, dat mede door de ironische ondertoon soms eigenaardige effecten teweeg brengt.
ik kan niet zeggen hoe schoon ik
kalkoenen, hanen en pauwen vind
en hoezeer ik ze haat om hun eender
en voortdurend herleven uit een ei (blz. 44)
Of, wanneer hij het over de ‘slecht opgevoede taal’ heeft:
maar gaat ze wat lang met vakantie
dan voel ik al te snel dat ik haar
meer nog liefheb dan haar moeder die
nochthans niet de eerste de beste is.
Een bundel die door herlezen rijker en gaver tot u komt.
Elfried van Renne: Nachtkoktail voor Kirke.
Deze bundel, die een keuze is uit een, volgens van Renne, omvangrijke reeks verzen, is kwalitatief zeer ongelijk. Uit een modern, gevoelig levensinzicht distilleert van Renne zijn gedichten. De meest in het oog springende gevoelens zoals teleurstelling, verlangen, pacifisme weet hij in poëzie om te zetten. Wat nog van belang is voor hem: de onmiddellijke relatie met de andere. Hij situeert de verliefdheid daar middenin.
ben je het begin en de slotsom
mijn ondergang en verrijzenis
dat niet met woorden te strikken is. (blz. 5)
Sommige erotisch geladen fragmenten impliceren dikwijls teleurstelling:
het tintelen van je weigering
heeft mijn kracht versteend (blz. 9)
Wat m.l. vooral duidt op een zoeken naar evenwicht, een vermoeden en een ontnuchtering. Van Renne hanteert een bij uitstek poëtisch vocabularium (nimf, geneugtebloesems, sterren, etc.) dat soms te gekunsteld gaat aandoen, niet levensecht. Zelfs waar de bedoeling is: kwetsen, walg uitspreken, komt hij slechts tot een eufeem gedicht over hetgeen hij in se bedoelde. Misschien is dit positief, maar het doet je niets, het blijft hangen aan de periferie. Fragmentarisch schrijft van Renne goede poëzie, zodat men soms de indruk opdoet dat van Renne teveel inkleedt, de kern omschrijft met overbodig struweel. ‘Nachtkoktail voor Kirke’ is een mixed, die niet te zwaar aankomt en waarin je sporadisch op echte splinters poëzie stuit. Drink en proef.
Lode de Visscher: Aards gebonden, Colibrant.
noch dwaas een schraal gestamel
Zo zet De Visscher zijn sober en verzorgd boekje in, en zo luidt tevens de bepaling van zijn poëzie, eenvoudig en duidelijk. Onmiddellijk voelt men de adem van de dichter. De berustende wijsheid stroomt je uit deze gedichten tegen.
en na de steekvlam passie
tot een sintel eeuwigheid.
is een grote opdracht, waarin deze dichter, m.i. geslaagd is. Het gedicht ‘Nu gij onder mijn handen’ is prachtig in zijn eenvoud en zegging. De Visscher moet een subtiel gevoelig mens zijn, die de minste verschuiving tussen de twee geslachten nauwkeurig aanvoelt en reflekteert. Maar ik zou deze bundel onrecht aandoen moest ik hiermee de intentie aangetoond hebben. Want De Visscher schrijft zowel vanuit zijn pijnen als vanuit zijn vreugden. Hij deinst er niet voor terug zijn onmacht te bekennen (maar veerkrachtig staat hij opnieuw op, cfr. ‘Mijn huis zwijgt’).
Zeldzame moedeloosheid doet hem schrijven:
maar anderzijds luidt het, en dat is een boodschap voor het leven:
maar in de wereld van mijn nest
Dat zijn dingen die bijblijven, omdat je er onwillekeurig toch mee gekonfronteerd wordt. Je hoeft niet onmiddellijk de grote wereldverbeteraar te worden, het kan ook in de geslotenheid van je eigen nest. Het klinkt misschien ietwat kleinburgerlijk, maar wanneer een mens in iets gelooft, wordt dit heilig voor hem en dan vervallen vele vooroordelen.
De Visscher, die niet aarzelt zich te engageren (24) keert echter telkens terug naar de tijd
| |
| |
Soms vallen de ‘grotemensenziekten’ een beetje te zwaar uit. Maar de dichter gelooft en put uit dat geloof de nodige levenskracht. Er is zoveel te zeggen over de poëzie van de Visscher. Ach, ik noem het poëzie, het is soms veel meer dan dat, want voor hem is
in de tekens van het schrift
maar als heilige sleutels
voor het openen van verborgen sloten
en binnentreden in die nieuwe ruimten
zodat ook mijn laatste uur
En dat kenmerkt m.i. de poëzie van de Visscher. Voor mij was zijn ontdekkingsreis doorheen een stuk mensenleven geslaagd. Misschien doet het een mens goed zich af en toe de dingen te laten voorzeggen, dingen die hij vergeten was... of gewoon niet zag, of voelde...
Deze bundel werd geïllustreerd door suggestieve scraperboard tekeningen van Etienne Le Compte.
Joannes Marijnen: Intermezzo, Colibrant.
In een nerveuze, bloedwarme stijl, schildert Marijnen zijn poëzie. Intermezzo beoogt een ‘vergeten oogst’ te zijn. Men krijgt wel eens die indruk, deels door de diversiteit, deels ook door het onaffe. Marijnen is iemand die de zenuwachtige gejaagdheid, die onze huidige samenleving kenschetst, zeer goed weet weer te geven. Zijn gedichten zijn flarden stadsleven, momentopnamen in een hotel, flatgebouw, café, met daartussen mensen aan de zelfkant, zoals de zwerver. Aan zee botsen we op dezelfde spiralende levendigheid, vakantiegangers, meisjes in bikini. Ook de sportwagen ontbreekt niet, noch vliegtuigen, motorfietsen en wielrenners, noch radioteleskopen.
Marijnen jaagt deze horde op ons af in korte, ritmische, afgebroken zinnen, sporadisch struikelt het harde wilde ritme over geforceerd aandoende samengestelde woorden (windwiegelend, zoenzuchten, etc.). Een reis naar Spanje inspireerde hem tot een aantal gedichten, die opvallen door de hartstocht waarmede ze op het papier werden geworpen. Deze poëzie die je bij eerste lezing een beetje terugwerpt, houdt je echter onverbiddelijk vast. Als een gloeiende lavastroom komt de twintigste eeuw op je toegulpen, zodat je vreest elk ogenblik vermorzeld te worden. Marijnen is een geiser in dit intermezzo. Het gedicht ‘Postrer Adios’ van José Rizai, een Fillipijnse vrijheidsheld, heeft Marijnen op zijn eigen pakkende wijze vertaald. Uit zijn aforismen die niet altijd uitblinken door hun originaliteit, puur ik:
bedoelen ze te goed tegenover de anderen
velen die zich volgelingen
doch eens zelf aan de macht
onderdrukken ze de revolte
Deze bundel werd verlucht door twee kleurenreprodukties van schilderijen van Achilles Van Goolen.
Marnix Van Gavere: Het Wonderlijk Herbeleven, D.D.B.
De vrouw beproefd, veredeld en vermooid
Waarin het wonder van de liefde zich voltooit.
In een klassieke, soms archaïsche vormgeving herbeleeft de dichter zijn levensliefde. Soms heeft het erg veel weg van een bilanopmaken, bilan dat met een batig saldo kan afgesloten worden. Van Gavere is een subtiele geest die de minste beweging, gedachte, daad weet te valoriseren en drager te maken van een soort van levensnoodzaak. Hij weet de affektieve binding te sublimeren:
Wie zijt gij toch dat ik mij meer in U
Deze totale harmonie man-vrouw, geeft hij weer in soms luciede momenten.
Door zinsverrukking als vervoerd
Elkaar het heerlijkst sterven in het leven schenken...
Maar een mens zou geen mens zijn, wanneer hij niet ergens op dit streven een schaduw van angst weet vallen: de angst deze liefde te verliezen: in één klap herleid te worden tot het vroegere besef van eenzaamheid.
Deze achttien gedichten tellende cyclus is zo broos, zo teer en ragfijn, dat iemand die het leest soms volledig de lust ontnomen wordt er het zijne van te denken. Anderzijds werd dit eeuwige tema door zijn frêle ouderwetse taal zeer goed gediend, of is het de kleur van de wijsheid, de waarachtigheid van het beleven waarop deze cyclus stoelt?
Op een paar rijmfouten na, een degelijke, hechte bundel.
Bert Leyns: Gedichten, Privé-uitg.
Leyns heeft heel wat gemeen met Van Gavere: het binnenskamers timbre, de ingehouden spreektoon waarop hij zijn ‘geluk’ uitzegt. Nu moet het me wel van het hart dat Leyns, door de moderne wijze van mededeling, ergens verraden werd. Waar Van Gavere kon bogen op zijn uitgebalanceerde klassieke zegging, wordt het hier meer: mededelen.
De onderhuidse gevoeligheid, die Leyns eigen is, komt m.i. niet tot zijn recht. Het vocabularium is ook heel wat beperkter dan bij Van Gavere. Via een heleboel romantische elementen weeft Leyns aan zijn oprecht en geloofwaardig levensbeeld, aan ‘zijn liefde’ zodat de dichter in bepaalde verzen zichzelve herhaalt.
v.b.:
mijn hand rust in je schoot
de warmte van je lichaam (blz. 7)
de warmte van je schoot (blz. 9)
Nochtans kan Leyns een gedicht schrijven, hij gebruikt geen geheimtaal, wat hij zegt komt onmiddellijk over, zonder exuberant beeldgebruik, zonder technische snufjes, gewoon een mens die praat, over zichzelf, wat hem omringt, wat hem bezighoudt.
Fred de Swert
Joris van Haelewyn: Gedichten, 1968, 22 blz. (zonder nadere gegevens).
Sedert zijn debuut in 1962 is dit de vierde bundel van Joris van Haelewyn (geb. 1936) en de tweede die verschijnt onder dezelfde titel. Veel nieuws brengen de gedichten niet. Ze zijn minder hermetisch dan de voorgaande. Opmerkenswaardigst zijn die welke herinneren aan het verblijf in Burundi, zoals:
| |
| |
het beeld van blanke overmoed
het beeld van zwarte doden.
het beeld van zwarte overmoed
het beeld van blanke doden.
Gij weigert niet mijn hand.
Wij leggen in de tempel van het licht
een mozaïek van zwarte en witte tegels
Maar hier komt de vraag op: is dit (reeds) poëzie?
Remi Van de Moortel
| |
Catalogen
Retrospectieve Maurits Van Saene. Uitgave van de Bank van Brussel n.a.v. de Maurice van Saene-retrospectieve te Aalst in 1968, 48 blz., quadrichrome en zwart-wit illustraties.
Marcel Duchateau heeft een biezonder rake tekst geschreven voor de prachtige catalogus-brochure, die verscheen op het ogenblik dat de bewoner van de Ninoofse Oude Abdij zijn vijftigste jaar intrad. Het groeide uit tot een verrassende monografie over een nog te weinig gewaardeerd artiest, wiens werk in de verschillende fases van zijn ontwikkeling steeds door een uitzonderlijke finesse en geestelijke rijkdom was gekenmerkt. De lay-out van Fernand Baudin, de prachtige foto's van Paul van den Abeele en de technisch volmaakte clichés van De Schutter hebben er mede toe bijgedragen om aan de eminente kunstenaar Maurice van Saene een verdiende hulde te brengen.
Ikonen, Griekenland 16/19 E. - Rusland 17/19 E. Uitgave van het buro POK/Inst. v. Kultuurpropaganda Oosterbeek, n.a.v. de Ikonententoonstelling in het Prov. Gallo-Romeins museum te Tongeren, mei 1970, 96 blz., geïllustreerd.
Het POK heeft voor de Ikonententoonstelling van Tongeren een werkelijk leerzame en goed geconcipieerde catalogus verwezenlijkt, die niet aan de tentoonstelling zelf gebonden is maar een inleiding biedt tot de Ikonenkunst zelf. Vooral het Ikonenmuseum van Recklinghausen heeft deze kunst in het Westen toegankelijk gemaakt, naast een aantal publicaties, zoals het groot werk van Talbot-Rice. De inspanningen der Nederlanders op dit gebied zijn eveneens verdienstelijk, hoewel niet van nadrukkelijk mercantilisme vrij te spreken. Dat was eveneens het spijtige in de tentoonstelling van Tongeren, waar het grotendeels ikonen betrof, die de sovjetautoriteiten aan Nederlanders verkochten, dewelke ze met een zoet winstje verder trafikeren, daarbij gebruik makend van devote consideraties over de Russische ziel en haar diep mystische tendensen. Vanzelfsprekend wordt een hypokriete sluier gespannen over de methodes, die de sovjetautoriteiten erop na houden om zich deze ‘koopwaar’ aan te schaffen.
Fototentoonstelling Dr. van den Bremt. Provinciaal Begijnhof Hasselt, 9-19 mei 1970.
De musicoloog Dr. Fr. van den Bremt, thans directeur van een kunstuitgeverij en redacteur van ‘De Periscoop’, heeft van zijn hobby een eigen kunstexpressie weten te maken, die reeds in verscheidene tentoonstellingen aandacht trok. Karel van Deuren, een van onze beste fotografie-critici, schreef een goede inleiding voor deze kataloog, die de titel draagt ‘De stilte waarin de dingen spreken’.
Shinkichi Tajiri. Cataloog van de retrospectieve in het Raadhuis te Heerlen, maart-april 1970.
De naam van de kleine cosmopolische Amerikaanse Japanner Tajiri, die zich niet zo heel ver van Heerlen - in kasteel Scheres te Baarlo - heeft gevestigd, krijgt meer en meer klank om zijn inderdaad verbluffend werk: heterokliet, het kan niet meer. Klassikaal aandoende beelden, gevlochten ijzerdraad, oud roest, aaneengesmede afvalplaten, weggooiprodukten uit autokerkhoven, nonsensikale metaalconstructies. Het meest verbazende zijn de constructies, die met de vliegtuigbouw te maken hebben: hun gladde grimmigheid brengt u de daver op het lijf.
Edward Kienholz - Tableaux. Cataloog van de Retrospectieve Kienholz in het Stedelijk Museum te A'dam, maart-mei 1970.
Men weet dat in het hedendaags kunstjargon een ‘moralist’ iemand is, die zo veel mogelijk geld maakt van het schaamteloos en cynisch tentoon spreiden van de meest shockerende viezigheden, daarbij gebruik makend hetzij van het woord, hetzij van de plastische voorstelling die uiteraard nog ‘aangrijpender’ is. Op deze manier heeft de Amerikaan Kienholz reeds een fantastisch fortuin verzameld. Na de Amerikaanse en Canadese snobs komen nu ook de Europeanen aan de beurt om zijn ‘meesterwerken’ te bewonderen en te betalen: uiteraard staan de Zweden en de Hollanders vooraan in de rij, direct gevolgd door de nog kapitaalkrachtiger Westduitsers. De Zweed Pontus Hulten speelt manager, de Wilde van het Stedelijke volgt in zijn zog. De ‘tableaux’ van Kienholz zijn in feite environments, gevuld met levensgrote figuren, waarvan de monsterachtigheid gechargeerd wordt door allerlei grove middelen. Het environment als geheel brengt een beeld van een of ander vies milieu. Als u voorlopig nog de centen niet hebt om zo'n environment te kopen dan kunt u een ‘concepttableau’ kopen. U krijgt voor een som van acht- tot vijftienduizend dollar een velletje papier met de beschrijving van een nog te maken tableau + een kontrakt, voorzien van een vingerafdruk, die u optie verleent te eeuwigen dage; u ontvangt als premie een bronzen plaat met de titel. Wilt u er een tekeningetje bij, dan kost dit u nog eens 1.000 dollar. Voor de uitvoering zelf moet u maar de grond, de materialen (direkt van de vuilnisbelt) en de daguren van de artiest betalen. Dit alles kunt u in de prachtige Kienholz-cataloog van het Stedelijke uitvoerig uitgebeeld en beschreven vinden. De cataloog sluit met de lachende foto van de welvarende kunstenaar samen met zijn ega, die niet minder welvarend en lachende is.
Klischee + Antiklischee, Bildformen der Gegenwart. Catalogus van de tentoonstelling der verzameling Dr. Peter Ludwig, Neue Galerie, Aachen, 1970, 72 blz., geïllustreerd.
Het Alte Kurhaus van Aken werd gerestaureerd en kreeg de uitdagende opdracht die de naam ‘Neue Galerie’ inhoudt. De inhuldiging gebeurde door het vertonen van een der meest avantgardistische collecties van West-Europa; daarmede wil de stad Aken beduiden dat zij de traditie wil voortzetten van openheid voor al het nieuwe en eigentijdse, in de lijn van veertiendeeuwse Akenaars, die aan hun Romaanse dom een gotisch lichtschrijn voegden, zoals de Oberbürgermeister schrijft. Dr. Ludwig zelf stelt naar aanleiding van zijn eigen verzameling de pertinente vraag ‘Ist das noch Kunst?’ Wat werkelijk kunstwaarde bezit, is volgens hem geen belangrijke zaak; het komt erop aan als waardevol te beschouwen wat ons informatie verschaft om onze tijd te begrijpen. De titel van de tentoonstelling wijst op de antitese tussen het populaire en het revolutionaire, het menigvuldige en het eenzelvige, het romantische en het koude, het mechanische en het handmatige, het behaaglijke en het irriterende; dat alles vecht onderling in het kunstwereldje van de pop art, het nieuwe realisme, de lyrische abstractie of hoe het ook heten mag. Dit thema wordt geïllustreerd door klankhebbende namen hoofdzakelijk uit de Amerikaanse en de Duitse kunstactualiteit.
| |
| |
Voor het overige bestaat de catalogus uit een reeks grote losse steekkaarten die alfabetisch gerangschikt worden; op elke zijde wordt één kunstenaar behandeld, met een paar bio- en bibliografische aanduidingen, een portret, een paar teksten en een of twee reproducties van werken. Het geheel biedt een uitstekende documentatie, met tal van gegevens, die nergens op zo praktische manier gepubliceerd werden. De ‘Neue Galerie’ kent alvast een zeer interessante inzet en schijnt een belangwekkende rol in het kunstgebeuren te zullen kunnen spelen. De uitzonderlijke ligging van Aken, op het raakpunt van drie kulturen, kan slechts deze rol begunstigen.
Jawlensky. Cataloog van de retrospectieve in het St. Suermondt-Museum, Aachen, 1970, 20 blz., 5 vierkleurenillustraties.
In 51 werken wordt de evolutie van de figuratie naar de contemplatieve abstractie aangetoond van de grote Russisch-Duitse schilder. Het betreft werken uit private verzamelingen, die door het Aachener Museumsverein werden samengebracht. Inleiding van Dr. Peter Ludwig; ontwikkelingsschets van E.G. Grimme; bio- en bibliografie.
A.S.
| |
Boeken over kunst
Jean Leymarie e.a.: Sinds 45. De kunst van onze tijd, Vertaling Fernand Bonneure, Uitg. Desclée de Brouwer, Brugge-Utrecht, 1970. Deel 1, 21,5 × 28 cm., 304 blz., 64 kleur- en 250 zw.-w illustr.; linnen band in casette; (2.650 fr.).
Men kent ‘Quadrum’, het viermaandelijks internationaal tijdschrift van Ernst Goldschmidt, dat zich steeds in nauwe relaties met ons Ministerie van Nat. Opvoeding heeft verheugd en dat de toonaangevende kunstcritici van de wereld tot zijn medewerkers telde, dewelke op hun beurt innig vergroeid waren met de wereldkunstmarkt. Dat alles gaf aan het tijdschrift in de gloriedagen van de abstracte kunst een enorme betekenis (1956-66). Het team, dat het samenstelde, heeft intussen wel enkele van zijn voornaamste figuren verloren, zoals Robert Giron, maar besloot toch terecht onder een andere vorm zijn informatieve rol voort te zetten.
Men zou namelijk beginnen met de uitgave ‘Sinds 45’ een grootse syntese van de kunst sedert de laatste oorlog; het aanwezige materiaal van de tien jaargangen van ‘Quadrum’ zou dit vergemakkelijken. Nadien zal men dan geregeld nieuwe bundels (jaarboeken) uitgeven, zodat de uitgave wordt tot een machtige documentatiebron voor het geheel van de kunstaciviteit op mondiaal plan. Eenieder zal zich over dit opzet verheugen, op voorwaarde dat de initiatiefnemers zich tot een informatieve rol beperken en er een volkomen objectiviteit nagestreefd wordt, wat inhoudt dat men zal pogen vrij te staan tegenover de internationale kunstbusiness. Men mag zich wel de vraag stellen of dit laatste geen utopische droom is.
Intussen is deel I van ‘Sinds 45’ verschenen in vier talen; de Nederlandse vertaling en bewerking is van Fernand Bonneure en is in alle opzichten uiterst geslaagd, zoals men van Fernand Bonneure kon verwachten, die zijn sporen als redactiesecretaris van ‘(West)-Vlaanderen’ verdiende en in deze functie blijk gaf van buitengewone hoedanigheden.
De teksten zijn van Jean Leymarie (voorwoord), Werner Haftmann (lyrische abstractie en informele kunst), Irw. H. Sandler (Jackson Pollock en het abstract expressionisme), Michel Ragon (lyrische abstractie van explosie naar inflatie), Francine Legrand (Het teken in de hedendaagse schilderkunst), Gillo Dorfles (L. Fontana en zijn invloed), H.L.C. Jaffé (geometrische abstractie), Francine Legrand (Vasarely), Luc Lippard (geometr. stijlen in de USA), U. Apollonio (kinetisme, luminisme, kleur), Otto Bihalj-Merin (tijd, licht, beweging).
Er kan niet getwijfeld worden aan de faam en de competentie van deze auteurs. Persoonlijk hadden we wel verkozen dat zij minder talrijk waren, want onvermijdelijk komt men tot een tekort aan eenheid in de visie en een gedeeltelijk elkaar overlappen der artikels. Bovendien lijken ons enkele onderwerpen wat minder geslaagd in het geheel Aldus lijkt ons het artikel van Francine Legrand over het teken in de schilderkunst overbodig; haar tweede artikel over Vasarely was misschien beter vervangen geworden door een meer algemeen artikel over de naoorlogse geometrische kunst in Europa, te schrijven door iemand met een brede kijk, zoals bv. Michel Seuphor of Marc Callewaert. Deze zouden waarschijnlijk aan de Vlamingen de plaats gegeven hebben, die hen toekomt, wat o.i. nu niet het geval is.
Voor ons ligt de buitengewone waarde van het boek in de prachtige illustraties enerzijds en anderzijds in de uittreksels uit kunstenaarsbrieven, -manifesten en -getuigenissen allerhande, waarmede elk van de twee onderdelen van ‘Sinds 45. I’ wordt besloten; wij hadden zelfs deze teksten nog uitvoeriger en talrijker gewenst; nu worden zij in twee appendices met kleinere letter gedrukt. De kunstcritici zouden over het algemeen bescheiden moeten zijn, zich beperken tot zakelijke mededelingen, zich tevreden stellen met het bieden van informatie, zich onthouden van ijl geteoriseer. Wij geven toe dat ook een andere opvatting, zoals deze van de auteurs, volkomen verdedigbaar is.
Wij staan hier voor een buitengewoon belangrijk werk, dat voor de studie van de hedendaagse kunst in de toekomst onontbeerlijk en onvervangbaar zal zijn. Wij wachten dan ook met spanning op de verschijning van de twee volgende delen. Deel II behandelt de figuratieve kunst met o.m. het expressionisme en het surrealisme evenals de pop-art, het Nieuw-Realisme, en de anecdotische schilderkunst, om met een studie over de toekomst van de kunst te eindigen (teksten van J.P. Hodin, Emile Langui, Max Clarac-Sérou, Wieland Schmied, Giuseppe Marchiori, J. Dypréau, Robert Melville, Lawrence Alloway, Mario Amaya, Pierre Restany, Gerald Gassiot-Talabot, Alain Jouffroy).
Het derde deel zal vooral documentair belangrijk zijn, met informatie over: belangrijke tentoonstellingen, centra van de moderne kunst en bibliografie, met inbegrip der tijdschriften; een lexicon zal gegevens over een duizendtal kunstenaars bevatten.
Frank Popper: Naissance de l'Art cinétique, Uitg. Gauthier-Villars, Parijs 1967, 247 blz., 16 kleur- en 98 zw.-w. illustr.
Frank Popper is een Tsjech, die de Engelse nationaliteit bezit en in Italië en Frankrijk verblijft. Hij is ongetwijfeld de beste kenner van de kinetische en luministische kunst van heden.
‘Naissance de l'Art cinétique’ is hét standaardwerk over het onderwerp. Weinig boeken over hedendaagse kunst bezitten zo grote wetenschappelijke waarde en zijn met zoveel methode gebouwd en uitgewerkt. Het is een model in het genre. Deze hoedanigheden zijn des te opvallender, omdat het een stof betreft, die tot op dit ogenblik nog aan geen systematisatie onderworpen was geworden.
De studie gebeurt over drie delen: de recente geschiedenis van de bewegingsvoorstelling (d. I), de eigenlijke kinetische kunst met of zonder luministische elementen (d. II) en tenslotte een theoretisch deel over de estetiek van de beweging. In bijlage: klassifiëring der voornaamste kunstenaars volgens geboortedatum en van de onderscheiden richtingen van 1870 tot heden, bibliografie en indices.
Dit werk is door zijn degelijke informatie en zijn penetrante visie onontbeerlijk voor wie het kinetisme (en ook het luminisme) wil begrijpen.
Edward Lucie-Smith: Kunstrichtungen seit 1945. Verlag Fritz Molden, Wenen-München-Zürich, 1969; 288 blz., 58 kleur- en 170 zw.-w. illustr.
Edward Lucie-Smith is een der leidende jonge Engelse kustcritici. In een betrekkelijke korte studie, die zeer vloeiend werd opgesteld
| |
| |
en rijk geïllustreerd, brengt hij een wegwijzer voor de hedendaagse kunstrichtingen. Het werk, dat in de oorspronkelijke Engelse tekst ‘Movements in Art since 1945’ heet, behandelt o.m.: de naoorlogse abstracte kunst, de pop-art, de Op-art, de tridimensionele kunst, de kinetische kunst, het Environment en de Minimal Art. Opmerkelijk is ook dat Lucie-Smith herhaaldelijk verwijst naar andere cultuurdomeinen zoals literatuur, muziek, toneel, en zelfs wijsbegeerte, politiek en techniek. De illustratie neemt een grotere plaats in dan de tekst zelf. Het geheel is uiterst practisch en bruikbaar. Voor elk belangrijk kunstenaar vindt men meestal slechts één goedgekozen en typisch werk uitgebeeld. De Amerikaanse kunst wordt sterk benadruk, de Vlamingen totaal vergeten.
Künstler schreiben an Will Grohmann. Eine Sammlung von Briefen aus fünf Jahrzehnten. Reeks DuMont Dokumente, Verlag M. DuMont-Schauberg, Keulen, 1968; 223 blz., geïllustreerd.
Karl Gutbrod verzamelde een aantal belangwekkende teksten in verband met Will Grohmann, naar aanleiding van zijn 80e verjaardag. De bundel zet in met huldeschriften vanwege de collega's H. Read, J. Cassou, O. Bihalj-Merin, W. Sandberg, G. Marchiori, evenals Max Bill. Dan volgen enkele bladzijden van de bekende criticus en kunstanimator zelf. Tenslotte brieven en briefuittreksels van veertig kunstenaars, hoofdzakelijk uit het Duitse taalgebied. Wij vernoemen Kirchner, Kandinsky, Paul Klee, Jawlensky, Schlemmer, Baumeister, Hans Hartung, E.W. Nay en G. Hoehme, omdat de teksten van deze kunstenaars de uitvoerigste zijn. Het zijn stuk voor stuk belangrijke materialen voor het begrip van de hedendaagse kunst. Een uitvoerige keus uit Grohmann's bibliografie besluit het boek.
Het is spijtig dat een dergelijke uitgave voor de actueelste kunstenaars niet meer langer mogelijk zal zijn, eenvoudig omdat er bijna geen brieven meer geschreven worden, nu de telefoon een zo grote rol is gaan innemen in het leven; deze Grohmannbrieven dateren voor het grootste deel nog uit de vooroorlogse tijd.
A.S.
Lectuur-Repertorium 1952-1966, samengesteld door het A.S.K.B., onder redactie van Paul Hardy en Xavier De Win, 13,5 × 20,5 cm., deel III: S-Z, pag. 1589-2286, geb. in vollinnen band met goudstempel, uitgave van het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, Raapstraat, 4, 2000 Antwerpen, 1970, 650 fr.
Wij zijn een nieuw standaardwerk rijk! Het supplement van ‘Lectuur-Repertorium’ is met het verschijnen van dit derde en laatste deel compleet: een bibliografisch werk - een auteurslijst als u wil - die ongeveer 27.000 notities omvat, circa 1500 portretten van auteurs, behorend tot de Nederlandse en algemene literatuur, met waarde- en vakaanduidingen van niet minder dan 70.000 literaire en vulgariserende werken, die in het Nederlands verschenen zijn in de periode 1952-1966.
We hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om nog eens een poos te snuffelen in de drie delen samen en een aantal steekproeven te doen. De helderheid en de bevattelijkheid van de notities kan buitengewoon worden genoemd en de geleverde informatie is gewoon niet te schatten: een enorme rijkdom, die nu voor het grijpen ligt voor al wie van ver cf van nabij te maken heeft met het in het Nederlands geschreven woord. Een naslagwerk, dat kan tellen dus en dat voor leraars, studenten, bibliothecarissen, literatuurliefhebbers en -geïnteresseerden eenvoudig onmisbaar is. Hoe de auteurs de enorme puzle tot het laatste stukje toe hebben uitgelegd en wat een gigantische arbeid dat moet gekost hebben, is niet voor te stellen. Zij verdienen onze bewondering en dankbaarheid en hebben zich, op literair-informatief plan - veilige gidsen als ze zijn - onmisbaar gemaakt.
De drie delen zijn nog verkrijgbaar: stel dus niet uit, want de belangstelling zal groter zijn dan u denkt en een dergelijke uitgaaf wordt niet zo gauw herdrukt. De waardevolle inhoud en de onberispelijke presentatie in acht genomen, kan de prijs zeer gematigd genoemd worden.
Paul Haesaerts en Roger H. Marijnissen: L'art Flamand d'Ensor à Permeke à l'Orangerie/Paris, 20 × 34 × 5 cm., 352 pag., 240 illustraties, waarvan 60 in kleur, uitg. Mercatorfonds, Antwerpen, 1970, geb. in vollinnen band met goudstempel en perkamentrug, geplast, stofomslag, opbergdoos, 1.250 fr.
Dit monumentaal boek verscheen n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling, die onlangs te Parijs gehouden werd en is er a.h.w. de cataloog van, maar dan een cataloog van superieure kwaliteit. Deze kwaliteit is, herhalen wij het nog eens, onafscheidbaar van de Mercatorfondsuitgaven.
‘L'art Flamand’ verscheen uitsluitend in het Frans en wij hopen van harte dat het boek in veel Franse handen en bibliotheken is gekomen. Het werk opent met een drieluik van prachtige kleurreprodukties: Van Eyck - Bruegel - Rubens, drie namen waarop, volgens Walter Vanbeselaere de Vlaamse schilderkunstige traditie geaxeerd is. Vervolgens is er een inleiding van Paul Haesaerts, commissaris-generaal van de tentoonstelling, die wijst op de positie van de Vlaamse schilderkunst in de Europese en die de hoogtepunten bondig, maar raak, aanduidt. Roger H. Marijnissen, die al vaak bewezen heeft dat hij de kunstgeschiedenis kent, er een persoonlijke interpretatie voor heeft en deze dan kan verwoorden in een vlotte, soepele taal, nam een uitgebreide studie voor zijn rekening, getiteld ‘L'art de ce plat pays qui est le mien’.
Het grootste gedeelte van het boek werd voorbehouden aan eenvoudigweg schitterende reprodukties van schilderijen uit het oeuvre van negentien schilders. Van elke kunstenaar werd een bondige biografie opgenomen, alsmede een aantal uittreksels uit voorname studies (de keuze van deze extracten werd verricht door Ghislaine Micha en Phil. Mertens). Bij elke reproduktie heeft men dan nog uitstekende commentaar afgedrukt. Wij vermelden hieronder de namen van de behandelde schilders, met erbij de naam van de criticus, die commentarieerde: Hendrik de Braekeleer (A. Moerman), James Ensor (id.), Eugeen Laermans (Phil. Mertens), Theo van Rysselberghe (A. Moerman), George Minne (H. Bex-Verschaeren), Henri Evenepoel (id.), Rik Wouters (id.), Jakob Smits (Phil. Mertens), Albert Servaes (W. Laureyssens), Edgard Tytgat (H. Bex-Verschaere), Valerius de Saedeleer (Fl. Bex), Gustave van de Woestijne (id.), Hippolyte Daeye (H. Verschraegen), Gust de Smet (W. Laureyssens), Jan Brusselmans (H. Bex-Verschaeren), Victor Servranckx (Phil. Mertens), Frits van den Berghe (Fl. Bex), Leon Spilliaert (H. Verschraegen), Constant Permeke (W. Laureyssens). Op zichzelf vormen deze 19 hoofdstukken een bondige, maar beslist waardevolle monografie, die a.h.w. in een notedop het essentiële over elke schilder en zijn werk inhoudt.
In een twintigtal bladzijden werden tenslotte nog een aantal interessante portretten opgenomen: schilders in hun atelier, met vrienden, aan het werk e.d.m.
Het is, vanwege het Mercatorfonds, een niet genoeg te schatten en te waarderen verdienste om de kennis van onze Vlaamse schilderkunst op een dergelijke sublieme wijze te verspreiden over onze grenzen heen. Wie het boek in handen krijgt, komt absoluut zeker onder de indruk en zal bij zichzelf de bedenking maken, dat een volk, dat een zo prachtig werk kan wijden aan zijn schilders, cultureel van betekenis moet zijn. En is het niet dàt, waarnaar de besten en de meest overtuigden onder ons al jaren streven?
Claude Magelhaes en Laurent Roosens: De Fotokunst in België 1839-1940, 24,5 × 24,5 cm., 200 pag., geb., uitg. Bestendige Deputatie van de Provinciale Raad van Antwerpen, 1970, 300 fr.
Nóg een tentoonstellingscatalogus, die uitgegroeid is tot een belangrijk naslagwerk. De expositie, naarwaar het boek betiteld werd, loopt momenteel (16 mei-13 september) in het Sterckshof te Deurne-Antwerpen en erin wordt het aandeel van onze landgenoten
| |
| |
bij de ontdekking en de ontwikkeling van de fotografische techniek en zijn toepassingen samenvattend voorgesteld, met dan bijzondere aandacht voor de evolutie van de artistieke visie van de fotografie.’ In zijn ‘Ten geleide’ wijst Gouverneur A. Kinsbergen op het feit, dat de uitgave van het boek slechts mogelijk geworden is, dank zij de uitgebreide documentatie van het Sterckshof, waar een vijftal jaar geleden een bijzondere afdeling ‘Foto en film’ werd ingericht (is dat niet uniek in onze provinciale musea voor kunstambachten?). Twee bekwame fotohistorici nemen het tekstgedeelte voor hun rekening: Claude Magelhaes behandelt achtereenvolgens de daguerreotypie, de kalotypie, de kollodiumfotografie en de kunstfotografie rond 1900; Laurent Roossens schrijft al even vlot en boeiend ovver de fotografie tussen de wereldoorlogen.
Het illustratief gedeelte is revelerend: in een uitstekende lay-out worden niet minder dan 121 foto's gereproduceerd, die een schitterend beeld geven van de evolutie te onzent van de kunstfotografie. In een bijgevoegde lijst wordt gezorgd voor verklarende onderschriften. Een beknopte bibliografie besluit dit waardevolle werk, dat zowel beroeps- als amateurfotografen zal boeien en begeesteren, óók buitenlanders, vermits het werk viertalig is (Nederlands, Frans, Engels, Duits).
Een initiatief, dat toe te juichen valt!
De tentoonstelling ‘De fotografie in België, 1839-1940’, zal dagelijks toegankelijk zijn van 10 tot 17 uur, bovendien op woensdagavond van 19 tot 21.30 uur. Op zater-, zon- en feestdagen is de expositie open van 10 tot 18 uur. De toegangsprijs bedraagt 5 fr. per persoon; voor leden van toeristische verenigingen 3 fr. Dit geldt eveneens voor groepen van ten minste 20 personen. Mits aankondiging vooraf hebben scholen en jeugdverenigingen gratis toegang.
Geleide bezoeken zijn gratis voor scholen, kosten 100 fr. voor andere groepen en dienen tenminste acht dagen vooraf schriftelijk aangevraagd aan de Conservator van Het Sterckshof, Hooftvunderlei 160, Deurne (Antwerpen). Het Sterckshof is te bereiken met trams nrs. 10 en 24, alsmede met autobussen nrs. 18, 33, 40, 41 en 42.
Bij Desclée De Brouwer, Brugge, verschenen zopas andermaal vier deeltjes in de bijzonder interessante serie ‘Ontmoetingen’ (13 × 19,5 cm., gen., ca. 64 pag., 35 fr./deeltje):
M. Rutten: Karel van de Woestijne (nr. 83).
Verantwoording - Morele Spanningen - Religieuze Spanningen - Metafysische Spanningen - Kunstbeeld en Wereldbeeld - Bibliografie.
J.H. Bonten: A. Koolhaas (nr. 84).
Zijn leven - Zijn werk - Bibliografie.
G. De Mets: Maksim Gorki (nr. 85).
Leven - Creatief werk - Constanten in het werk van Gorki - Invloed van het werk van Gorki - Bibliografie.
Jan De Ridder: Pieter van der Meer de Walcheren (nr. 86).
Levensschets - Poëzie en toneel - Het creatieve proza - Het kritische werk - Het autobiografische werk - Bibliografie.
Andermaal vier interessante studies over bekende literaire figuren.
Zeer aanbevolen aan al degenen, die voor het eerst kennismaken met het werk van de vermelde literatoren.
Wij willen hier in het bijzonder ook eens de aandacht vestigen op het buitengewoon verdienstelijk werk, gepresteerd door de D.A.P. Reinaert Uitgaven, Wetstraat, 133, 1040 Brussel, een bloeiende uitgeverij, die gegroeid is uit de arbeidersbeweging in ons land en die inzake cultuurverspreiding haar sporen al ruim heeft verdiend. Enkele maanden terug bracht ze vier werken uit de wereldliteratuur in het bereik van ieders beurs:
Leo N. Tolstoi: Anna Karenina, geb., 14 × 22 cm., 512 pag., 145 fr.
Fedor M. Dostojewski: Schuld en boete, geb., 14 × 22 cm., 479 pag., 145 fr.
Fedor M. Dostojewski: De Idioot, geb. 14 × 22 cm., 539 pag., 145 fr.
Fedor M. Dostojewski: De gebroeders Karamazov, geb. 14 × 22 cm., 784 pag., 225 fr.
Hoe het mogelijk is dergelijke, zo schitterend verzorgde uitgaven aan een zó lage prijs op de markt te brengen, is haast niet te geloven. Maar het is een uitstekende zaak, dat de Reinaert Uitgaven deze wereldberoemde werken en hoogtepunten uit de wereldliteratuur binnen het bereik brengt van degenen, die geen hoog budget kunnen spenderen aan de aankoop van boeken. Ook dàt is cultuurwerk van hoog niveau!
Jos de Haes en Hubert van Herreweghen: Gedichten 1969, 13,5 × 20 cm., 66 pag., uitg. Davidsfonds, Leuven, 1970, ing., ledenprijs: 50 fr., handelspr.: 75 fr.
De bundels ‘Gedichten’ van het Davidsfonds zijn (gelukkig!) niet meer weg te denken uit het uitgavenplan van Vlaanderens grootste culturele vereniging. Men kent de formule: de samenstellers Jos de Haes en Hubert Van Herreweghen kiezen uit de letterkundige tijdschriften, het vorig jaar verschenen in Noord en Zuid, de volgens hen beste gedichten. Zelfs al is men het niet steeds eens met de keuze - ik zou haast zeggen: uiteraard - toch biedt elke bundel een uitstekende steekproef uit onze poëtische produktie en mettertijd zullen deze bundels een kostbaar bezit worden. Iets moet ons toch van het hart. Eén van de samenstellers nam ook een van zijn eigen gedichten op, overigens een zeer mooi gedicht. Ik betwist hoegenaamd niet, dat het in de bundel op zijn plaats zou zijn... àls de dichter geen mede-samensteller was. Nu wekt het bij mij een gevoel van onbehagen.
Ook de studies, uitgegeven in de Horizonreeks van het Davidsfonds, zijn het lezen overwaard (12,5 × 18,5 cm., ing., ca. 80 pag., ledenprijs: 40 fr., handelspr.: 60 fr. per deeltje). Dit jaar verschenen:
Jozef Van Ginderachter: Tijdbom 2000.
Een boeiende, maar steeds nuchter gehouden prognose van wat ons in het jaar 2000 te wachten staat op biologisch en economisch gebied, op het terrein van de transportmiddelen, de ruimtevaart en de computer.
Gustavo Pérez-Ramirez: Latijns Amerika in revolutie?
Een goed geschreven essay over een probleem - of beter: een reeks problemen - die ons in de huidige tijd bijzonder bezighouden. Wij kennen de auteur niet, maar durven te veronderstellen, dat hij uit Latijns Amerika stamt (het essay werd uit het Engels vertaald). Als dat zo is, dan vinden wij het bijzonder jammer, dat hij geen oog gehad heeft voor een feit, dat Walter de Bock in zijn studie ‘Naar een menswaardige wereld’ (gratis te verkrijgen bij Julien van Remoortere, Pontonstr., 12, 8400 Oostende) met nadruk naar voren heeft gebracht, nl. dat één van de voornaamste oorzaken van de huidige toestand in Latijns Amerika is: de slokop van ons cultuurimperialisme.
André Ver Elst: Reclame: relais producent-consument.
In ons nr. 95 (sept.-okt. 1967) hebben wij de publiciteit in haar esthetische vorm belicht. Deze studie van André Ver Elst stelt het probleem veel ruimer en belicht de reclame onder al haar aspecten; hij vertrekt van ‘een publicitaire geschiedenis’, handelt over de Belgische reclamebureaus, over de honorering, de werking, de organisatie, e.d.m.
Een zeer nuttig werkje, vooral voor degenen, die in nauw contact met de reclamebureaus moeten werken (b.v. grafici).
Zoals het reeds twee jaar het geval was, publiceert het Davidsfonds ook in 1970 een
Davidsfonds Kartoenboek, 19 × 19 cm., 108 pag., ing., ledenprijs: 60 fr., handelspr.: 95 fr.
Dit lach-, grim- en grinnikboek werd uitgegeven n.a.v. het 6e Humorfestival van Heist-Duinbergen (zomer 1969) en brengt een selektie uit de inzendingen voor de wereldkartoenale 1969.
Steeds opnieuw ben je, bij het doorbladeren van een boek als dit, verrast bij het zien van wat kartoenisten te bieden hebben aan
| |
| |
verbeeldings- en uitbeeldingskracht, van rake opmerkingsgave, van humor en zelfspot soms. Een boek om een vakantie in te zetten, ook al is de zomerhemel vaak grijs!
Repertorium 1969, uitg. V.B.V.B. Antwerpen, 1970.
Deze - sedert 1960 - verschijnende uitgave van de V.B.V.B brengt een opsomming van al wat op de nederlandstalige boekenmarkt in ons land in 1969 werd aangeboden. Het is een werkinstrument, dat niet alleen dagelijks in het boekbedrijf gebruikt wordt, maar ook van belang is als gids en leidraad voor wie in bibliotheken (private en openbare) en instellingen allerhande te maken kan hebben met wat leeft op het gebied van het nederlandstalige boek in Vlaanderen.
Het werk telt - over 196 pagina's - ca. 10.000 gegevens (resp. op auteursnaam en op titel gerangschikt) en de prijs bedraagt 200 fr.
Het kan besteld worden via de erkende boekhandel of bij de Vereniging ter bevordering van het Vlaamse boekwezen, Frankrijklei, 93, 2000 Antwerpen.
j.v.r.
|
|