Vladimir Jelinek: Plastiek, groen en geel glas met ingesmolten luchtblazen, geslepen, 1969.
of Vladimir Jelinek (1934). Het globale ontstaansproces van deze werken in de oven duurt slechts weinig minuten; om die reden is een uitzonderlijk bekwaam ambachtsman onontbeerlijk en meestal ook de persoonlijke, aktieve instelling van de kunstenaar om op een artistieke wijze het onberekenbare toeval - dat hierbij automatisch speelt - naar zijn hand te zetten en meester te worden. Het duurt vaak meerdere jaren vooraleer de ambachtsman (meester-glasblazer) en de kunstenaar volledig op elkaar zijn ‘ingespeeld’. Pas dan kan aan het scheppen van monumentale werken gedacht worden, zoals b.v. de plastieken van René Roubicek (1922), die door meester Rozinek tot druipsteenachtige, slanke en nerveuze bouwsels werden gevormd. In de jongste twee jaar heeft Roubicek dit hoofdstuk van zijn oeuvre afgesloten en werkt momenteel met gladde glasstangen, die hij
V. Cigler: Plastiek, geslepen loodglas, 1967.
in hete toestand buigt en in monumentale plastieken verwerkt. Zijn werk ‘De Wolk’ behoort tot de interessantste kunstvoorwerpen, tentoongesteld in het Tsjechoslowaaks paviljoen te Osaka 1970.
Het puurste en ook het eenvoudigste ruimtelijk resultaat heeft Václav Cigler (1929) in zijn glasplastieken bereikt. Cigler omvormt door slijpen massieve loodglasblokken tot elementaire kogel-, halve kogel- en cylindervormen: in de lensvormig ingeslepen vlakken ervan wordt de omgeving weerspiegeld en omgevormd tot een soort microcosmos. Jaroslava Brychtová (1924) en Stanislav Libensky (1921) vonden een nieuwe wijze om het glas in het representatieve interieur in te schakelen. Hun vitrailles, plastieken en reliëfs uit smeltglas werden voortgebracht door een techniek, in de glasblazerij van Zelezny Brod ontwikkeld. Deze techniek maakt
Pavel Hlava: Vaas, object uit blauw en geel glas, met ingesmolten zilverfolie, 1966.
een rijk en beeldhouwkundig modelleren van relatief grote glaspanelen mogelijk. De kunstenaars slaagden er in deze werken in een sterk emotioneel effect te bereiken. Het werk ‘De levensstroom’, dat meer dan twintig meter lang door het Tsjechoslowaaks paviljoen op de Expo 1970 ‘vloeit’, is daarvan het beste voorbeeld.
We hebben slechts een kleine steekproef gebracht uit de massa glasplastieken van de jongste jaren. Wij hebben alleen voorbeelden uitgezocht, die m.i. niet vasthangen aan modeverschijnselen en waarvan mag verwacht worden, dat zij hun vaste plaats zullen innemen in de evolutie van de Tsjechische en, wie weet, ook van de algemene glaskunst.
Dr. Alena Adlerová
Conservator van het Museum voor Toegepaste Kunst, Praag.