De studentenvergaderingen verliepen in de twintiger jaren nog veelal volgens de oude formule, een seminarist sprak over een geestelijk onderwerp, een hoogstudent riep een tafereel op uit het nationaal verleden, humaniorastudenten droegen verzen van Rodenbach, Verriest of Gezelle voor, er werden strijdliederen gezongen en aangeleerd en er werden besprekingen en debatten gehouden. Er waren gouw- en landdagen met luidruchtige stoeten en wapperende vaandels, met bomvolle zalen en geestdriftige sprekers. En er waren nadien wel eens de uitwassen van het bierflamingantisme.
En toch voelde men stilaan een drang naar vernieuwing bij de jeugd. Niet alleen bij ons, maar zowat overal in Europa zocht de jeugd naar nieuwe vormen en een nieuwe, eigen levensstijl.
Het is dan ook een verdienste van Ernest dat hij niet provincialistisch-conservatief het hekken aan de oude stijl liet, maar de nieuwe stromingen leerde kennen en aan eigen volkskarakter toetste en aanpaste.
Die drang naar vernieuwing was in Duitsland het sterkste tot uiting gekomen omdat Duitsland in 1918 het sterkst bedreigd en aangevreten was door een niets ontziend materialistisch kommunisme.
Reeds vóór de oorlog hadden de Wandervögel een proef van vernieuwing gewaagd en hierop hebben de latere jeugdbewegingen zich geïnspireerd. Het groeide uit tot een streving naar vernieuwing van de levensvormen bij de jeugd, die het vooral gemunt had op de grootstadscultuur. Zij wilden nieuwe ontspanningsvormen vinden door zich te inspireren op het eigen volkskarakter en op oude zeden en gebruiken. Zij deden aan lekentoneel en diepten daarvoor de Fastnachtspiele van Hans Sachs weer op, zij speelden ook weer poppentheater, het volkslied werd in eer hersteld, zij zongen het weer en begeleidden het met gitaar en blokfluit; het trekken in de vrije natuur zou hen van de stadscultuur genezen en zij zochten naar eigen vormen van feestvieren, zonder tabak of alkohol en zonder opdringerige muziek.
Parallel met deze beweging was in Rheinland-Westfalen de Quickborn ontstaan, die naast bepaalde elementen uit de Wandervögelbeweging weldra een eigen jeugdspiritualiteit ging ontwikkelen. De geestelijke leider en bezieler van de Quickborn was Romano
Ernest van der Hallen
Guardini. In zijn werk ‘Neue Jugend und katholischer Geist’, dat door Ernest Van der Hallen werd vertaald, bepaalt hij de gezonde basis voor een normale verhouding tussen autonome jeugdbeweging en het hiërarchisch gezag. Een probleem dat in Vlaanderen tot een dramatisch conflict zou uitgroeien. Hij was ook een verdediger van een vuriger liturgisch geloofsbeleven.
Niet alleen het werk van deze theoloog en jeugleider oefende invloed uit op Ernest, maar hij onderging ook zijn persoonlijke invloed, nadat hij met hem had kennis gemaakt en met hem in correspondentie bleef. Vanzelfsprekend onderging Ernest ook de invloed van Dr. Laporta, en ook van Lodewijk Dosfel, een van de stichters van AKVS en hun wijze raadsman. Maar al stierf deze laatste op 44-jarige leeftijd, toch was hij voor de jeugd vooral de ‘oude’, wijze vader; hij kon niet te midden van hen staan. Dit kon de jongere Ernest Van der Hallen wél.
Zo wierp Ernest de ramen open van de ietwat muf geworden vergaderlokalen, waar het voor deze dynamische tijd te sterk naar pijpenrook en verschaald bier rook. Voor de jeugd was de tijd aangebroken, waarin meer belang werd gehecht aan zelfvorming en training, aan verdieping en bezinning, dan aan het romantisch gebaar.
De jeugdbeweging werd door hem niet langer gezien als een voorportaal tot het werkelijke, actieve leven van de volwassene. Hij zag haar niet in functie van een partij-ideaal. Hij bevocht voor de jeugd het recht haar eigen opgave te hebben en zelfstandig haar leven op te bouwen; terwijl hijzelf nochtans vol eerbied aan wijze mannen raad vroeg en ging putten uit de verworvenheden en de ervaring van de volwassenen.
Hij verbaasde er zich niet over dat de jeugd kon opstandig zijn en dat zij graag haar verwachtingen en idealen uitdrukt in bewoordingen die voor de volwassenen overmoedig en arrogant klinken. Evenmin als hij er zich over verwonderde dat er berusting kon komen over de oude generatie. Maar hij wist dat, om een gesprek te voeren met de jeugd, het nodig is hun taal te spreken en ze ook te verstaan.
Jammer is het, dat deze opvattingen, die Ernest door woord en geschrift verspreidde en verdedigde, niet werden gewaardeerd door de zeer klerikaal-paternalistische stichters en promotoren van het Jeugdverbond voor Katholieke Aktie, dat in de jaren 1928-'29 gesticht werd, en waarvan men meende te moeten gebruik maken om de strijd in te zetten tegen het AKVS. Hierdoor werd er verwarring gezaaid in de rangen en in de gewetens van de jeugd.
‘Het zal verwondering wekken en onbehagen,’ schreef Scrutator in De Standaard enkele jaren geleden, ‘dat het streven van de jeugdbeweging uit die dagen zoveel tegenstand en onbegrip heeft moeten ervaren juist vanwege hen die het meest aangewezen waren om het te begrijpen en te waarderen. Voor de latere historicus zal het wel onbegrijpelijk voorkomen dat men deze idealistische jeugd