tentoon, dus ook kunstenaars die dicht bij de Pelgrim stonden, die er wellicht veel sympathie voor voelden, die bevriend waren met de Pelgrims, maar die om onnaspeurbare redenen nooit echt lid zijn geweest.
Kortom: de ervaring heeft bewezen, dat inzake het Pelgrim-lidmaatschap van sommige kunstenaars niet kan voortgegaan worden op getuigenissen. Dit is hoegenaamd geen verwijt, alleen maar een nuchtere vaststelling. En precies om die reden houden wij ons, ook wat de Pelgrim-architecten betreft, stipt aan de conclusies van het artikel ‘De Pelgrims’. Het trio Jef Huygh-Albert Van Nuffel-Flor van Reeth kan trouwens gelden als representatief voor de tijd, waarin de Pelgrim-bouwmeesters bedrijvig waren.
Prof. Jef Huygh kan beschouwd worden als een echte idealist, een zeer gedegen technicus en een ‘broederlijke confrater’, zoals van Reeth hem noemde. Het was hem evenwel onmogelijk dezelfde combattieve weg te volgen, die van Reeth nooit verliet. De zorg om zijn groot gezin noodzaakte hem ertoe vaak compromissen te sluiten en volgzaam te gehoorzamen aan de directieven van de diocesane kerkbouwcommissies en de koninklijke commissie voor monumenten, in die tijd verzuilde, uiterst conservatieve instellingen, die grote macht bezaten en waartegen elk gevecht bij voorbaat verloren werd door de progressieve artist. Buiten veel huizen, klinieken en het instituut voor zwakzinnigen te Sint-Antonius-Brecht, bouwde Huygh ook de Sint-Laurentiuskerk te Antwerpen, een gebouw in neo-byzantijnse stijl.
Deze kerk was oorspronkelijk aan van Reeth toegezegd. Voor de vorm zou men een wedstrijd uitschrijven en daartoe een vijftal architecten uitnodigen, onder wie ook Jef Huygh. Van Reeth weigerde dat spelletje mee te spelen en riep de tussenkomst in van de toenmalige Antwerpse burgemeester Frans van Cauwelaert, ten einde te verkrijgen, dat hij sámen met Huygh de kerk zou mogen bouwen. Hier kon niet op worden ingegaan. Dus kwam de wedstrijd er en wel volgens de directieven van het bisdom Mechelen, waar de liturgist kanunnik Croegaert het voor het zeggen had. Huygh diende een ontwerp in, dat aan alle gestelde voorwaarden voldeed. Toch slaagde hij erin zijn bouwwerk een zekere religieuze atmosfeer mee te geven; revelerend
Flor van Reeth: moderne Pinksterkerk, buitenzicht.
was het centrale altaar (fel bekritiseerd door de katholieken van die tijd!); verder kan het altaar van het H. Sacrament beschouwd worden als een van de mooiste werken van Huygh, hoewel - volgens van Reeth - zijn meesterwerk de vergroting van de Sint-Bartholomeuskerk te Merksem is (een neogothiek bouwstuk met een barokke toren). Huygh getuigde hier van een bijzonder aanpassingsvermogen, maar ook hier diende hij te buigen voor de hogere instanties. Zo werd zijn ontwerp door de commissie voor monumenten gedoodverfd met de woorden ‘C'est comme la gare de Schaerbeek!’.
Albert Van Nuffel wordt door van Reeth ‘het meest tragische geval van de gekortwiekte kunstenaar’ genoemd.
Ten tijde van Leopold II begon architect Langerock met de bouw van de basiliek van Koekelberg, dit om een waardige tegenhanger te hebben van het justitiepaleis te Brussel (de architect van dit paleis was Poulaert, die aan zijn opdracht bezweken is en zich gezelfmoord heeft in een aalput).
De oorlog 1914-18 legde de basiliekbouw - die nog maar beperkt was tot de grondvesten - lam. Na de oorlogsjaren hernam men het project. Er werd een wedstrijd uitgeschreven en het reglement bepaalde o.m. dat de laureaat de basiliek verder moest bouwen op de reeds bestaande grondvesten en dat hij van de kerk een grote makette moest maken.
Van Nuffel heeft toen dag en nacht gewerkt en kwam uit de bus als winnaar. Zijn makette (ca. vijf meter lang!) werd geëxposeerd in de kathedralen van verscheidene steden, o.m. ook te Antwerpen en dankzij dit werk werd Van Nuffel opgenomen in de Pelgrim. Dadelijk bleek evenwel, dat de opdracht bijna onmogelijk uit te voeren was: delen van de bestaande fondatie rustten niet op vaste grond, Van Nuffel zag zich verplicht in te grijpen, kreeg moeilijkheden met de kerkfabriek en de diocesane commissie (de basiliek moest een monumentaal werk worden, maar mocht anderzijds niet veel kosten!), diende klaar te zijn tegen een reeds vastbepaalde datum, raakte oververmoeid en ging er eenvoudig aan ten onder. Evenzeer tragisch is beslist dat zijn zoon, die hem opvolgde en trachtte het werk te voltooien, er eveneens aan bezweken is. Als aneodote mag nog vermeld dat, toen Flor van Reeth de villa van Prof. Jozef Muls (‘De Marentak’) bouwde, Albert Van Nuffel als opdracht kreeg er een klein kapelletje bij te zetten (waarin nadien een werk van Servaes werd opgehangen). Op die wijze was Van Nuffel de bouwmeester én van wellicht het grootste én van het kleinste religieus bouwwerk in ons land.
Flor van Reeth, als kunstschilder vermeld in de naamlijst van de Pelgrims, is vóór alles toch wel bedrijvig geweest als bouwmeester. Zijn opmerkelijkste werk is de kapel van do zusters Annonciaden te Heverlee, waaraan een afzonderlijke bijdrage wordt gewijd.
Wij kunnen besluiten met te beamen, dat de Pelgrim-architecten gekortwiekt werden in hun artistieke concepties. Hun gebouwen - wij bedoelen in eerste instantie hun kerken - zijn geen zuivere kristallisatie van Pelgrim-droom, die Georges Chabot ‘rénover l'art de Dieu’ heeft genoemd. Eén bouwwerk maakt hier een uitzondering op: de kapel van Heverlee, dat het meest representatieve werk van de Pelgrim is.
Julien Van Remoortere
Jef Huygh: Sint-Laurentiuskerk, binnenzicht (bekroond onderwerp).