De Pelgrim-literatuur
Laten wij vooraf zeggen, dat wij het altijd zó gezien hebben, dat de literatuur van de Pelgrim-Beweging een ruimer omvang had en ook een breder betekenis dan het geheel van de geschriften die wij aan de leden van de groep te danken hebben. Volgens onze mening mogen wij het werk van laatstgenoemden niet afzonderen uit een algemeen Europese produktie. Eigenlijk was reeds bij de aanvang van deze eeuw een opleving van de katholieke letterkunde ingezet, die van Frankrijk uit een vrij snelle verspreiding over de Romaanse en Germaanse kultuurgebieden van ons werelddeel zou kennen.
De wijsgeer en theoloog Jacques Maritain heeft op die ontwikkeling een beslissende invloed uitgeoefend door zijn boeken en de uitgavenreeks Les lles. Er bestond in Frankrijk, zoals in de andere katholieke landen, een traditie die ongetwijfeld eerbiedwaardig was, maar te weinig openheid vertoonde op de grondvragen over geloof en vrij onderzoek, wereldvreemdheid en sekularisatie, zoals ze door de moderne denkrichtingen werden gesteld. Met Paul Bourget en Léon Bloy zou daarin verandering komen. De eerste die een schitterend voorganger van François Mauriac is geweest verdedigde in zijn romans de katholieke levensvisie en moraal als een enig houvast, in een wereld die meer en meer naar een onbeperkt individualisme en uitgesproken atheïsme afgleed.
In onze ogen is hij als kunstenaar belangrijker geweest dan Bloy. Maar de schrijver van Le Sang des Pauvres en Le Mendiant ingrat ging tot de aanval over en beschuldigde de katholieke burgerij en een zelfvoldane klerus ervan door hun geestelijk formalisme het doordringen van de evangelische boodschap te verhinderen. Hoewel hij zelf niet praktiserend was heeft Charles Péguy door zijn poëzie, zijn essay's en Les Cahiers de la Quinzaine die aanklacht versterkt door het tekort aan sociale geëngageerdheid eraan toe te voegen. Van 1920 af bloeide te Parijs een moderne katholieke literatuur, die op zeker ogenblik een modeverschijnsel werd. De beroemdste vertegenwoordigers waren Paul Claudel, François Mauriac, Henri Bremond, die betoogde dat gebed en poëzie in dezelfde zielsgrond hun oorsprong hebben en Henri Massis, die met even grote belezenheid als vinnige overtuiging opkwam voor de verdediging van het Westen.
Bij die katholieke renaissance in Frankrijk hebben bekeerlingen een voorname rol gespeeld. Wij zien ze ook elders op de voorgrond treden. Johannes Jörgensen reeds voor de eerste wereldoorlog in Denemarken. Hij was in ons land een welkome gast, die in 1913 te Leuven de aesthetica gedoceerd heeft. Vóór de stichting van de Pelgrim-Beweging ontmoetten wij hem een enkele keer te Antwerpen ten huize van mejuffrouw M.E. Belpaire. In Engeland bekeerde Gilbert Keith Chesterton zich in 1922, Sigrid Undset in Noorwegen, deed het in 1924. De katholiek gedoopte Giovanni Papini, die in zijn jeugd zijn geloof verloren en er tijdens de eerste wereldoorlog naar teruggekeerd was, had in 1920 zijn Storia di Cristo gepubliceerd, op het ogenblik dat het expressionisme voor de jongeren van West-Europa de waarde kreeg van een profetische opdracht, die niet alleen de cultuur, maar daaraan voorafgaande haar grondslagen, met de sociale en politieke structuren van de maatschappij, zou hernieuwen.
Achteraf beschouwd wordt het duidelijk dat het expressionisme een veelzijdig verschijnsel is geweest. Het religieuze element kan er niet uit weggedacht worden. Wel is waar dat het geen dogmatisch karakter bezat en vooral in het begin eerder een naiëf primitivistisch of dweperig romantisch uitzicht bood. Met die eerste eigenschap ging een wondere verering van Sint Franciscus van Assisi gepaard. Marnix Gijsen dichtte reeds in 1919 zijn Lof-Litanie van den H. Franciscus van Assisi, Wies Moens publiceerde in 1924 zijn vertaling van Chesterton's St. Francis en Felix Timmermans wijdde aan hem in 1932 De Harp van Sint-Franciscus. Dat zijn slechts voorbeelden van een belangstelling die door veel anderen werd gedeeld. Wie een biografie van Ernest Van der Hallen leest. zal getroffen worden door de Franciscaanse spiritualiteit die hem bezield heeft, ook in een deel van zijn literair werk als De Wind waait en Vertelsels in Juni, waar hij een terugkeer naar de natuur en een eenvoudig, naar onze overtuiging irreeël bestaan heeft aangepreekt.
De onvertogenheid van de expressionistische romantiek treffen wij aan bij de godsdienstig bewogenen. In de lyriek nagegaan is dat vooral bij Karel Van den Oever. Er is geen enkele reden om aan de oprechtheid van zijn gevoelens te twijfelen en toch doen een deel van zijn gedichten, herlezen na meer dan veertig jaar, bijna bevreemdend aan. ‘De zilvermond des Vaders: hij lacht lustig achter de nacht-ruit.’ - ‘Zie, de Vader blaast met zijn bolle mond de gele wolken rond.’ - ‘O, goede God, hoe danst Gij aan des levens poortje en schudt de rammelaar.’ Natuurlijk is de religieuze beeldspraak nog erger en vooral ergerlijker bij de nalopers uit die tijd, want die zijn er, al spreekt er nu niemand meer over, vanzelfsprekend in niet gering aantal geweest.
Er bestaat ook zo'n expressionistische romanletterkunde. Zij is niet minder merkwaardig dan de poëzie en als cultuurdocument verdient zij eens ernstig bestudeerd te worden. Spijtig genoeg heeft Wies Moens zijn roman over De Verrukkingen van Karel Johan Godevier, waarvan de eerste hoofdstukken in Pogen verschenen niet voltooid. Karel Van den Oever heeft dat wel gedaan met Het inwendig Leven van Paul: de geloofsverzaking van de ene verdiept de geloofsbeleving van de andere. Als een late vrucht van die tendens mag Alma met de vlassen Haren (1931) van Stijn Streuvels genoemd. Onbetwistbaar is hij zijn leven lang een christelijk auteur geweest in dezelfde zin als de personages uit zijn boeken dat waren, al heeft hij van De Pelgrimgroep geen deel uitgemaakt.
Tot zo ver het werk met een zuiver godsdienstige problematiek. In een paar andere verhalen is die inhoud met een sociale bekommernis verenigd. Zij hebben het ver-