Albert Servaes: Dood van de H. Theresia, 1926.
Foto Hans Sibbelee, Maartensdijk. © Aartsbisschoppelijk Museum, Utrecht.
Get.: Bruno (Thomas) Groenendaal O.S.B.' Tot de Pelgrim behoorden dan nog een reeks kunstschilders en beeldhouwers, die met bepaalde werken wel succes hebben geoogst, zij het dan toch op beperkter plan. Wij vermelden ze, volledigheidshalve, allemaal: Willem Aerts, Louis Crespin, Herman Deckers, Sam. De Vriendt, Juliaan De Vriendt, Dom. Gregorius De Wit, L. Paret, Gaston Wallaert, Jan Van Puyenbroeck, Tony Van Os, kunstschilders; Rik Sauter, Johan Coomans en Oscar Sinia, beeldhouwers. Men zal merken, dat een aantal namen voorgoed in de vergetelheid zijn verdwenen, wat dan weer geen abnormaal verschijnsel mag genoemd worden. Verder treffen wij nog enkele kunstenaars aan, die in verscheidene kunstgenres bedrijvig waren.
En in eerste instantie dienen wij hier Felix Timmermans te vermelden: groot literator, maar o.i. ook zeer belangrijk schilder en tekenaar. In de beide Pelgrim-tentoonstellingen exposeerde hij trouwens een belangrijk aantal werken (11 in 1927 en 8 in 1930). Als anecdote kunnen wij vermelden, dat wij een catalogus van 1930 konden raadplegen, waarin, in potlood, de prijzen van de Timmermansschilderijen werden bijgeschreven: 500 fr. voor ‘De bekoring van den H. Antonius’, ‘Driekoningen’, ‘Aanbidding der Herders’, ‘O.-L.-Vrouw’, ‘O.-L.-Vrouw der zeven Weeën’ en ‘De Bekoring’; ‘De Bespotting’ ging 750 fr. en ‘Franciscus predikt voor de Vogelen’ was ‘verkocht’. Vergeleken met de prijzen van de andere schilders, was Timmermans veruit de goedkoopste, want een Karel Doudelet - geen Pelgrim; momenteel bij ons weten helemaal niet bekend - ging zelfs tot 50.000 fr. voor zijn ‘De Zaligmaker aan het Kruis’. Ook Flor van Reeth schilderde - staat trouwens als kunstschilder vermeld op de lijst van de Pelgrims. Hij maakte vooral stemmingspastellen van het Lierse begijnhof. Bleef de tentoonstelling van 1927 in hoofdzaak beperkt - wat de Vlaamse inbreng betrof - tot werk van de werkelijke Pelgrims, dan zag men in 1930 veel ruimer, met dien verstande dan, dat de selektie helemaal niet doorgedreven werd: zogauw het schilderij of het beeldhouwwerk een of andere heilige of godsdienstig tafereel voorstelde, werd het beschouwd als religieus werk, wat vanzelfsprekend onhoudbaar werd.
De uiteindelijke oogst? Uit de voorgaande