Verval
De teloorgang van de Pelgrim-Beweging viel, eigenaardig genoeg, samen met de tweede Pelgrim-tentoonstelling. Drijvend op het succes, dat de expositie van 1927 had geboekt, wou de wel ambitieuze Herman Deckers in 1930 een tweede tentoonstelling inrichten. Toen bleek, dat de feestzaal aan de Meir benomen was wegens de Wereldexpo 1930, besloot een aantal bestuursleden van de Pelgrim af te zien van de manifestatie. Deckers dreef echter door en hij kon beslag leggen op de Harmonie-Zaal, aan de Mechelsesteenweg, te Antwerpen. De tweede Pelgrim-tentoonstelling ging door van 8 februari tot 9 maart 1930, onder het motto ‘Herbouw mijn huis’.
In de cataloog staan de deelnemende kunstenaars per land gegroepeerd en wel in deze volgorde:
Denemarken: Brigitta West.
Duitsland: Peter Hecker, Prof. Körner, Karl Koester, Hein Minkenberg, Willy Oeser, Ruth Schaumann, Emil Steffan.
Frankrijk: Dom Bellot, Charlier, Jacques Droz, F. Py, Valentine Reyre.
Holland: Aspeslagh, P. Biesiot, Jan-Eloy en Leo Brom, H.A. Bijvoet, Corn. F.F. De Bruyne, Gerard Gerrits, Thomas Groenendaal, Wielders, Gerard Baksteen.
Italië: Cesare Tarrini, Orazio Toschi.
Joegoslavië: Tone Kralj, Sojze Zagar.
Polen: Henryk Jakowski, Mara Kralj, Wladyslan Rozuski, Julja Smolkowna.
Wallonië: Felix Jacques, Stassin.
Vlaanderen: Aerts, Aldernacht, Antheunis, Basyn, Firmin Colardijn, Lieven Colardijn, Herman Deckers, De Bruyn, De Rechter, Prosper de Troyer, Leonard De Visch, Juliaan De Vriendt, De Vuyst, Karel Doudelet, Eiga, Aug. Gillé, G. Hens, Huib. Hoste, Jan Huet, Jef Huygh, Jos. Jacobs, Paul Joostens, Remi Lens, C. Leurs, Léo Paret, Frans Peeters, Albert Poels, J. Poels, Jos. Ritzen, Dora Rommelaere, Sarteel, Rik Sauter, Carolus Scheyltjens, Spoorenberg, Felix Timmermans, Hilaire van Biervliet, G. van den Branden, Irène van der Linden, Van de Veegaete, Modest van Hecke, Emile van Marsenille, Tony van Os, Jan van Puyenbroeck, Flor van Reeth, Dirk Vansina, Louis van Staey, Maria-Jeanne van Waesberge, Eugeen Yoors. Het mangelde deze tentoonstelling aan organisatie. Er was geen ter zake bevoegd personeel, men diende ter elfder ure de hulp in te roepen van een aannemer voor de materiële inrichting van de expositie en in feite beschikte men ook niet over de financies om een dergelijke, dan toch Europees opgevatte manifestatie, vlot te doen verlopen. Er waren ingezonden werken uit Frankrijk, die niet eens geëxposeerd werden en een beeld van Charlier bleek bij de opstelling gebroken.
Kortom: ongenoegen in de Pelgrim, wrijvingen, gebondenheid die verloren ging, slechte kritieken in de pers. Er kan objectief worden vastgesteld, dat het de Pelgrim-Beweging ontbrak aan een sterke organisatie; een vereniging, die louter uit kunstenaars bestaat, mangelt het wel eens aan zin voor het concrete en als dit concrete dan echt primordiaal moet zijn - zoals bij de inrichting van een groots opgevatte tentoonstelling - is de kans groot, dat men naar een mislukking gaat, met al de gevolgen vandien. In geval van succes is het enthousiasme dubbel zo groot als bij meer nuchtere mensen - maar ook een mislukking heeft dubbelzware gevolgen, in de negatieve zin dan.
Herman Deckers citeert evenwel ook nog andere oorzaken van het verval. De tweede Pelgrimtentoonstelling viel namelijk in de periode van de economische wereldcrisis, die eveneens op het kunstleven een nadelige weerslag uitoefende; verder waren er ‘vijandelijke machten’ aan het werk, die de ondergang van de Pelgrim hadden gezworen en die aan de beweging inderdaad zware schade toebrachten.
Wie of wat ook de schuld kan gegeven worden, feit was dat de drie Pelgrimstichters, na de tweede expositie, zich terugtrokken. Er had nog een laatste vergadering plaats, maar deze verliep in ruzie en wederzijds verwijt en hekeling. ‘Misschien’, zegt Flor van Reeth, ‘had het zich een zakenman moeten aantrekken, iemand die rekening houdt met de nuchtere dingen van elke dag. Wij waren zelfs zo naïef, dat wij niet eens inkomgeld vroegen voor onze tentoonstellingen’.
Op 13 maart 1930 trachtte Felix Timmermans, in een brief aan van Reeth, nog een laatste poging te doen om de zaak te redden: ‘Wij moeten opnieuw beginnen, kerel, met die Pelgrim, van her opnieuw, al waren we maar met vijf man. Het is een Augiasstal geworden, we moeten er met de zaag aan werken, want schaven kort niet meer. Of heel het ding laten afbranden!’
Maar de Pelgrim kwam niet meer van de grond.