[nummer 111]
Editoriaal
Het uitzicht van onze steden en dorpen, zowel als van het landschap, wordt thans grondig gewijzigd. Oude gebouwen moeten de plaats ruimen voor nieuwe gebouwen of vallen ten offer aan het verkeer, aan de industrie, aan stadsuitbreidingen. Zal ons land in de toekomst bestaan uit een ordeloos samenraapsel, nu reeds - tot ergernis van de verantwoordelijken - genoemd ‘het lelijkste land ter wereld’? Het laat zich aanzien dat in deze chaos zowel het monument als het landschap ernstig bedreigd worden.
Het monumentaal patrimonium is nochtans een noodzakelijkheid voor de toekomst; het getuigt van het verleden waarvan we thans door een steeds dieper wordende kloof verder en verder gescheiden worden. Deze erfenis mag niet bestaan uit enkele, min of meer toevallig gespaarde gebouwen, los van hun omgeving; ze dienen integendeel bewaard te worden in het natuurlijk kader van stads- en dorpskernen, waarmee ze vergroeid zijn. Het mogen geen levenloze museumobjekten worden. In veel gevallen is het echter moeilijk om voor een oud gebouw een passende bestemming te vinden; kerken en hospitalen, herenhuizen en kastelen verkeren meer en meer in dit geval. De monumentenzorg is met vele problemen gekonfronteerd en moet het dikwijls tegen financieel sterke groepen afleggen. Voor velen zijn zelfs onze mooiste steden maar bouwgrond. Stadskernvernieuwing mag geen voorwendsel zijn om zg. niet meer te herstellen gebouwen te slopen en te vervangen door verkeersaantrekkende warenhuizen, administratiegebouwen e.d. die in een oude woonkern niet thuis horen, maar integendeel de verhoudingen en het stadssilhouet breken. De groeiende verontwaardiging over de wijze waarop te Brussel en te Antwerpen met de oude stadskern wordt omgesprongen, bewijst dat men zich stilaan bewust wordt van het eigen patrimonium. Een ander zorgenkind zijn wel de boerderijen, uitingen van een eeuwenoude boerenkultuur, die thans door nieuwe technieken ingrijpend gewijzigd wordt. Onze tijd heeft ook de zg. kultuurmonumenten ontdekt: getuigen van de technische evolutie, maar als zodanig ook verbonden aan de evolutie zodat ze gevaar lopen vlug te verdwijnen, hoewel ze typisch zijn voor een bepaalde periode (meestal 19de eeuw); daarbij horen de molens, bruggen, spoorwegstations, fabriekshallen e.d. Met de monumentenzorg hangt de landschapszorg ten nauwste samen, niet enkel omdat de natuur in talrijke gevallen de natuurlijke omgeving van het beschermde monument vormt, maar ook omdat de verstedelijkte mens
van de toekomst meer en meer behoefte zal hebben aan groene ruimten. Hoeveel gemeenten voorzien groenzones? Nieuwe woonwijken worden ‘gepland’, al te dikwijls in verkavelde bossen en parken; industriezones worden gepland, zelfs al zijn er kilometers in het rond geen beschikbare werkkrachten meer. Maar groene ruimten voor de mensen van dit vol gebouwde land? Is het niet typisch dat onze kust - amper 67 km. lang - recreatiegebied voor heel België, het Rijnland en een gedeelte van Noord-Frankrijk, straks in twee stukken wordt gesneden door een industriële wig die een merkwaardig polderlandschap vernietigt, polderdorpen onleefbaar maakt en een bedreiging vormt voor de Oostkust, voor Damme en misschien zelfs voor het echte Brugge?