| |
Bibliotheek
Nieuw
Pas verschenen boeken van leden
José De Ceulaer: Te gast bij Vlaamse auteurs, vijfde reeeks, 13,5 × 19,5 cm., 96 pag., 10 ill., gen., Uitg. De Garve, Antwerpen, 1969, 80 fr. Het bezorgt ons vreugde te kunnen vaststellen, dat José De Ceulaer zijn dan toch bijzonder interessante reeks vraaggesprekken met Vlaamse auteurs voortzet. Als interviewer heeft hij een zeer persoonlijke instelling en weet zijn vragen steeds zó te formuleren, dat zij de ondervraagde auteur dadelijk verplichten stelling te nemen. En daarbij wordt dan alles in een zeer aantrekkelijke vorm gegoten, die de lezers boeit.
In dit vijfde deel kwamen aan de beurt: Elmar Borg, Tone Brulin, Eugeen de Bock, Paul de Wispelaere, Jef Geeraerts, Jos Ghijsen, Ria Scarphout, Clem Schouwenaars, René Verbeeck en Jan Vercammen. Voegen wij hier nog aan toe, dat dit boek ons zeer geschikt voorkomt voor studenten m.o.; zij vinden er gesneden koek in voor boekbesprekingen en spreekbeurten; achteraan werden trouwens uitscheurbare auteursfoto's ingelast.
José De Ceulaer: Dat zei Claes, dit zegt Claus, 13,5 × 19,5 cm., 114 pag., 12 ill., gen., Uitg. De Garve, Antwerpen, 1969, 120 fr.
Dit is andermaal een bundel interviews met Vlaamse auteurs, maar ditkeer een keuze uit de 48 vraaggesprekken, die in de eerste vier delen van ‘Te gast bij Vlaamse auteurs’ werden gepubliceerd. De auteur zegt in zijn inleiding, dat, in overleg met de uitgever, bij voorkeur déze auteurs werden genomen, voor wie er in Nederland de grootste interesse blijkt te zijn; er zal evenwel nog een tweede bundel volgen waarin vooral jonge schrijvers aan bod zullen komen. Wie dan de ‘gegeerden’ zijn? Ernest Claes, Raymond Brulez, Gerard Walschap, Marnix Gijsen, Maurice Gilliams, Karel Jonckheere, Louis Paul Boon, Johan Daisne, Bert Decorte, Frans van Isacker, Hubert Lampo en Hugo Claus.
Dat is, o.i., een verantwoorde keus en wij hopen dat de bundel het zal doen in het Noorden. Vanzelfsprekend zijn wij heel erg benieuwd wat de tweede bundel zal geven!
Bernard Henry: Mijn Vikingroute, 13,5 × 20 cm., 158 pag., talrijke foto's, gen., Uitg. De Garve, Antwerpen, 1969, 110 fr.
Bernard Henry is een globetrotter, een boeiend causeur, maar evenzeer een zeer gewiekst schrijver van reisverhalen. Hoeveel van zijn reisdagboeken hij reeds uitgaf, kunnen wij niet bij benadering zeggen, maar die vormen al een mooi rijtje in onze boekenkast en,
| |
| |
het hoeft gezegd: wij hebben ze met interesse gelezen van de eerste tot en met de laatste bladzijde.
De Vikingroute brengt ons van Scandinavië, via Orkaden, Shetlands, Hebriden, Ierland en Fär Öer, tot IJs- en Groenland, naar het verste vikinggewest: Vinland. En de auteur neemt ons mee in een adembenemend tempo, met vinnige uitschieters, optimistisch tot en met. En geen vrees, dat je wat zou missen: Bernards scherpe blik vindt het wel voor jou. Bovendien bezit hij een stevige geschiedkundige en aardrijkskundige ‘background’. Kortom: hij is een gedroomde gids, zoals er niet veel door dit toeristisch tranendal lopen.
Geknipte lektuur dus voor wie vakantieplannen brouwt in de richting van de Vikingroute. En de thuisblijvers? Die reizen lekker mee in hun zetel!
Frans Depeuter: De hand aan jezelf, 14 × 21,5 cm., 142 pag., geb., Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht, 1969.
Nog niet zolang geleden mochten wij ons verheugen in het verschijnen van Depeuters roman ‘Om niet te verstenen’, die o.i. een der beste prozawerken van jongeren was, die de jongste jaren van de pers kwamen. En Frans gunt ons niet eens de tijd om op adem te komen. Zijn nieuwste roman ‘De hand aan jezelf’ lijkt evenwel niet het peil te hebben van ‘Om niet te verstenen’. Biedt hij wél het heftig relaas van een mislukt leven, dan toch komt het ons voor, dat het de inhoud aan waarachtigheid ontbreekt. De hoofdpersoon, Gilbert Tanteels, is als het ware de verpersoonlijking van de zelfkwelling en de oorzaak hiervan is het feit, dat hij vader is van een misvormde zoon (die n.b. in het boek ‘Kob’ - afkorting van kobold? - heet). Omdat hij dit niet kan verwerken, loopt zijn huwelijk spaak en vervreemdt hij van letterlijk iedereen. Misschien lagen bij de auteur wel positieve waarden voor, maar die komen hier niet voldoende aan bod. De wereld, opgeroepen in het boek, is zó terneerdrukkend en hopeloos, zó grauw en grijs, dat je waarachtig nog eens de titelbladzijde opslaat om je ervan te vergewissen dat Frans Depeuter inderdaad wel de auteur is.
Frans is ons dus een revanche verschuldigd. Hij moest wellicht heel veel van zich wegschrijven, maar dat mag hij nu niet cultiveren. Dat hij kàn schrijven, bewijst ook zijn jongste roman: een krachtige taal, een uitstekende stijl en het ondefinieerbare aanvoelen en weten hoe een verhaal op te bouwen.
Mariette Vanhalewijn: Simon en de verhalenstoel, 20 × 27 cm., 112 pag., geb., 72 tekeningen, geb., Uitg. Lannoo, Tielt/Den Haag, 1969, 108 fr.
Het tweede boek van Mariette Vanhalewijn in de uitstekende Lannoo-serie ‘Onder de Paddestoel’. Acht heerlijke verhalen en sprookjes, waarin het wemelt van kabouters, heksen, tovenaars, maar waarin ook eigentijdse elementen hun plaats krijgen, tot t.v.-antennes toe! Jaklien (Moerman) tekende omslag en illustraties en zoals zij dat doet, kunnen het weinigen, dat mag hier zeker eens herhaald worden. Mede door de perfecte lay-out, mag van dit boek gezegd worden, dat het lang geen slecht figuur zou slaan op de internationale kinderboekenmarkt. Uitgever, auteur en illustrator wezen erom gelukgewenst!
Lucien Dendooven: Karel de Goede, 12,5 × 19,5 cm., 32 pag., geïll., gen., Uitg. Saeftinghe, Blankenberge, 1969.
Dit werkje verscheen als nr. 12 in de ‘Galerij van Vlaamse Groten’, en handelt, zoals de titel het trouwens zegt, over het leven van Karel de Goede. Wij zijn geschiedkundig niet voldoende onderlegd om na te gaan of het verhaal historisch helemaal klopt, maar gezien de faam van Lucien Dendooven op dat gebied, mogen wij dat grif vooropstellen. En in elk geval werd het gesteld in een uitstekende taal en doet de geschiedkundige stof zich boeiend lezen. Lof ook voor Frank-Ivo Van Damme, die de omslag en de illustraties voor zijn rekening nam: kent er wat van!
Albert de Longie: Gerrit Achterberg, 13 × 19,5 cm., 72 pag., gen., Uitg. Desclée De Brouwer, Brugge, 1969, 35 fr.
Dit nummer 80 uit de befaamde serie ‘Ontmoetingen’ van Desclée De Brouwer, werd geschreven door ons redactieraadslid Albert de Longie, die zich in zijn studie toont als een verrassend gedegen kenner van Gerrit Achterberg en diens werk.
Hij belicht achtereenvolgens - zoals dat over het algemeen het geval is in de serie ‘Ontmoetingen’ - leven en werk van de beroemde dichter, maar voegde er, achteraan, ook een documentair uiterst waardevolle literatuur-index aan toe, d.w.z. een uitgewerkte lijst van de boeken, essays en artikels, die handelen over Achterberg of waarin hij mede besproken wordt. Dat heeft de Longie zes jaar werk gekost, maar dat stuk is inderdaad dan veruit de volledigste en nauwkeurigste literatuurlijst over Achterberg.
Overbodig te zeggen, dat wij dit werk ten zeerste aanbevelen. Het is onmisbaar voor alle mensen, die met literatuur en poëzie in het bijzonder begaan zijn.
Vermelden wij hier terloops nog dat tegelijk ook nog in de reeks ‘Ontmoetingen’ verschenen:
Harry Mulisch (door Dr. J. van Ham) en Jean Anouilh (door Guido Wulms), resp. 48 en 68 pag., 35 fr./deeltje.
René Nauwelaerts: Bibliografie over de Vlaamse letterkundigen, 21,5 × 26,5 cm., 438 pag., uitgave Openbare Bibliotheek van Duffel, 1969, 475 fr.
Wie iet of wat ‘ingewerkt’ is in het literaire leven, zal al dikwijls ervaren hebben hoe vaak op hem een beroep wordt gedaan door studenten of lezers, die om een of ander doel ‘iets willen te weten komen’ over een of andere auteur - en hoe meer, hoe beter, meneer... En dan maar zoeken en snuffelen in eigen of andermans bibliotheek.
René Nauwelaerts, de knappe bibliothecaris van de Openbare Bibliotheek van Duffel, is ons nu tegemoet getreden als een reddende engel. Hij werkte zijn proefschrift bij, waarmee hij zijn akte van middelbaar bibliothecaris behaalde, stencilde het zorgvuldig en betitelde het ‘Bibliografie over de Vlaamse letterkundigen’.
Het omvat twee lijvige delen: deel 1 (pag. 1-244) is een samenbundeling van in honderden boeken verspreide nota's kritiek en inlichtingen over werk, leven en streven van onze Vlaamse woordkunstenaars (geboren sinds 1800 plus dan Jan Frans Willems), dit alles alfabetisch gegroepeerd volgens de besproken letterkundige. De verschillende aanduidingen worden gevolgd door een typerende zin, uit de kritische bladzijden zelf gelicht, waarbij de auteur (Nauwelaerts) dan telkens tracht de algemene geest of een speciale indruk weer te geven. Deel 2 (245-390) bevat een inhoudsoverzicht van monografieën en afzonderlijke studies over één auteur, eveneens alfabetisch gegroepeerd volgens de besproken letterkundige.
Van pag. 391 tot 438 komen bovendien, als supplement, een reeks bibliografische inlichtingen over de kritische bundels en algemene werken, die in het eerste deel werden doorpluisd en ontleed.
Dat het samenstellen van een dergelijk boek een reusachtig werk is geweest, dat René Nauwelaerts daarvoor onze bewondering en onze dank verdient en dat zijn werk een plaats moét vinden in alle openbare (en privé) bibliotheken, in alle scholen en boekhandels, die naam waardig, hoeft geen nader betoog.
J.V.R.
Rose Gronon: Pentheus, Boekengilde De Clauwaert, Leuven, 1969. Dit is een verhaal van de ondergang van een Thebaans koningshuis. Als dochter van de harde vorst Kadmos, treedt vooral Agave op het voorplan. Ze toont zich ambitieus en ook wulps, en zal als koningin-moeder evolueren, wanneer Kadmos zijn kroon in de wieg van zijn kleinzoon heef neergelegd om hem op te volgen. Inmiddels blijkt de zuster van Agave geheime betrekkingen gehad
| |
| |
te hebben met niemand minder dan Zeus. Pentheus, de kleinzoon van Kadmos, wil in rechvaardigheid en vrede regeren, doch juist die goddelijke zoon van zijn tante en Zeus, nl. Dionysos, zal zijn werk komen vernietigen, door bandeloosheid en ontucht over de wereld te brengen. Want ondanks zijn machtig idealisme, is het Pentheus zelf die ten onder gaat en niet Dionysos. Kadmos, die een tijd aan Dionysos heeft geloofd, vergaat ook in zijn ontgoocheling, terwijl Agave en haar kleinzoon, onze verteller, door de Thebaanse Raad, waarvan de leden ten slotte mekaar verslinden, verbannen worden. In een vreemd land wordt de koninklijke Agave geofferd aan de zonnegod en alleen de achterkleinzoon van Kadmos zal overblijven om dit treurig verhaal voor de mensheid te bewaren. Wat Rose Gronon als parate kennis van de Griekse Oudheid bezit, moet reeds onze bewondering afdwingen. Doch in veel grotere mate bewonderen we haar creativiteit, waarmee zij die stof tot een levend geheel met mensen en dingen heeft herschapen. Met de flair van een grote artieste ‘dicht’ zij, in de rijkdom van haar fantasie, een verhaal met epische allure. Voeg hierbij haar fijnzinnige taal, die nooit inzinkingen kent, en de poëtische geladenheid van haar zegging tot aan het einde toe.
Lic. Van Dijck en René Turkry: 100 Nieuwe Dictees voor het Middelbaar Onderwijs, Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.
Het zijn geen honderd occasioneel samengeraapte teksten, wel honderd fijn uitgekiende opstellen van mensen die kunnen schrijven. Eik nummer illustreert een ‘geval’, omcirkelt een belangstellingscentrum. In die onderwerpen vol afwisseling wordt waarlijk gestreefd naar het bereiken van de interessesfeer der jongere generatie en der actuele problematiek. Deze dictee-oefeningen weerspiegelen de taal van nu. Modern comfort, fotografie, ruimtevaart, wereldproblemen en tientallen andere interessante realiteiten, worden erin aangesneden. Uiteraard komt een druk gebruik van vreemde woorden voor. We leven nu eenmaal internationaal. Geloof me, dit schoolboek, door een paar van onze collega's op de markt gebracht, is het allerbeste van het allernieuwste.
Remi Lens: Kerstmis met Lens, Uitgeverij Kempische Boekhandel, Retie, 400 blz., 540 fr.
Remi Lens, een niet meer zo jonge kunstschilder uit Turnhout, heeft zopas een boek uitgegeven. Het is zijn eerste, en dan meteen een kanjer van belang. Een stuk van zijn leven zijn voor Remi zijn kerstvieringen geweest te Vosselaar, waar hij een mooie tijd onderpastoor was. Deze zijn een gelegenheid geweest om een bonte aaneenschakeling van taferelen à la Lens neer te pennen, waarin een aantal van zijn parochianen kostelijk-raak tot nieuw leven geroepen worden, waarin een onvermoed verteller op de voorgrond treedt, waarin we overigens van geen echte geschiedenis mogen gewagen, doch waarin Lens maar vertelt en verteit dat het een lust is. Hij doet ons onvermijdelijk aan Nest Claes denken. En ook aan de tekenstift van Timmermans. En het staat er allemaal zonder pretentie, zoals de mensen uit de Kempen nog zijn, recht voor de vuist en doe er geen doekjes om. Geen ingenieuze zinnetjesmakerij, losse woorden noch elliptische zinnen, doch boeiend als een Kempische gildeviering. Vol korte en humoristische anekdoten op zijn Turnhouts. Is dat allemaal kunnen gebeuren rond dat kribbeke van Remi Lens daar in Vosselaar, dat devote kerstspel, waar ooit bisschoppen en ministers zijn komen naar zien?
Dit gezonde rijpe boek, dit monumentaal boek met zijn cocktail vol ernst en humor, met zijn kunstwaarde zonder literaire pretentie, met zijn fijne vondsten en jong dynamisme, doet me ook aan Pater Fleerackers denken, onze gemeenschappelijke retorikaleraar van destijds. Tevens nog een grote pluim aan de uitgeverij die er een kostbaar stuk van maakte voor de bibliofielen, met een zetting die de ogen streelt, en een illustratie - hoe kan het anders? - die schitterend is, van de schilder-neo-schrijver zelf.
Jos van Rooy
Steven Debroey: Wrakhout, De Vroente, Kasterlee, 1969.
Deze nieuwe roman van Steven Debroey heeft ons verrast. Het is een goed werk. Wij pleiten reeds jaren voor een romanliteratuur die zo breed en rijk is als het gehele leven, een literatuur waarin alle facetten van onze samenleving belicht en terzelfder tijd de mens in zijn vele gestalten, wat hij allemaal is en wil worden, wordt uitgebeeld. Daarom hebben wij steeds verlangend uitgezien naar romanciers die geen beroepsschrijvers zijn. Naar artsen, rechtsgeleerden, ingenieurs, die van hun kennis van het leven uit zouden schrijven, eerlijk en waarachtig, persoonlijk en daardoor oorspronkelijk hoe zij de realiteit ervaren.
‘Wrakhout’ komt aan die wens tegemoet. De schrijver is geen advocaat, geen rechter, maar de inhoud, de gegevens en de sfeer van zijn boek bewijzen dat hij het milieu van de rechtsbedeling kent. Hij kent ook de zelfkant van onze maatschappij en dat deel van onze jeugd dat zijn gluk en toekomst verkwanselt. Jacki Grignon is de zoon van een beroemd advocaat. zijn vader is altijd zo druk benomen geweest dat hij zijn zoon verwaarloosde en die zoon heeft van de vrijheid en het geld, waarover hij ruimschoots beschikte gebruik gemaakt om van zijn jeugd te genieten. Verblind door zijn egoïsme en opgehitst door een onbeheerste sexualiteit is hij harteloos wreed geworden.
Op zekere dag komt hij ertoe de portier van een nachtkroeg te vermoorden. Hij heeft het gedaan uit drift en eens de misdaad gepleegd blijkt watvoor een zwakkeling hij is. De politie ontdekt dat hij de moord begaan heeft en niettegenstaande de onderzoeksrechter hem enigszins spaart, komt hij voor het hof van assisen. De stafhouder van de balie pleit voor hem. Hij doet het zeer verstandig, omdat hij zo menselijk is en slaagt erin de rechtbank en de jury ervan te overtuigen dat de misdadiger die voor hem terecht staat ook een slachtoffer is. Van onze maatschappij. Om dat aan te tonen leest hij uit publicaties die vrij verkocht worden passages voor, die zijn thesis zoveel kracht bijzetten, dat de beschuldiging van moord niet aangehouden blijft, wel van slagen die de dood tot gevolg moesten hebben.
Wat de uitspraak van het gerecht zal zijn, kunnen wij alleen vermoeden. Debroey breekt het verhaal af voor het vonnis valt. Verder verhalen was ook niet nodig. Wie kan lezen weet wat er bedoeld werd: voor Jacki Grignon is het mooiste deel van zijn leven hopeloos verknoeid en zoals het met hem gebeurde zal het met anderen gaan, omdat zij niet opkunnen tegen de verlokking en het klimaat van de tijd. Omdat degenen, die dat betreuren, het niet kunnen halen tegen de geldhaaien en de opzettelijke vernielers, omdat wij de mens niet kunnen veranderen.
Debroey heeft zijn relaas rechtlijnig geschreven, zonder versieringen, het verteld alsof er geen modern stijlprobleem zou bestaan. De schoonheid ligt in die zakelijk beheerste verhaaltrant, in de opeenvolging van de gebeurtenissen, in de manier waarop de karakters van zijn personages geschilderd worden door wat zij zeggen en doen. Niet door wat de schrijver hen toeschrijft. ‘Wrakhout’ boeit zonder inzinkingen van de eerste tot de laatste bladzijde en is, hoewel contrasterend met de successen van de dag, toch een werk van betekenis.
André Demedts
Gery Helderenberg: Neerhof op Ronkenburg, Druk St.-Pieters- en Paulusabdij, Dendermonde, 1969.
Op Ronkenburg te Lede, waar de dichter op rust is, zijn de negentien gedichten van dit mooie bundeltje ontstaan. Het zijn fijne verzen in de traditie van Gezelle en de Laey, die als spelenderwijze werden geschreven ‘pour le plaisir’. Een klein divertimento heet de dichter het en veel genoegen zal ook de lezer eraan hebben. Elk van deze tweestrofige gedichten voert een dier ten tonele, dat getransponeerd werdt uit de banale sfeer van een neerhof naar een poëtische dierenwarande, waarin het door de magie van het woord tot een fabelachtig wezen wordt verheven. Dit gebeurt met de
| |
| |
grote eenvoud, die de echte dichtkunst kenmerkt, Naar de geest is deze poëzie verwant met de antieke kunst en met de renaissance. Deze vindt men terug in de prachtige houtsneden, welke het bundeltje verluchten en die ontleend zijn aan ‘Der dieren palleys’, gedrukt te Antwerpen in 1520 en bewaard in de Koninklijke Biblioteek. Een waardevolle bibliofiele uitgave.
Gery Helderenberg: Kerstbrevier. Uitg. Pro Arte Christiana. Vaalbeek, 1969.
Pro Arte Christiana heeft het gelukkig idee gehad als nieuwjaarswens aan zijn vrienden een klein plaketje gedichten aan te bieden, gekozen uit G. Helderenbergs ‘Brevier’ (uitg. DDB). Met de Duitse houtsneden uit ‘Bereitung zu dem heiligen Sakrament’ (Basel) en ‘Montevilla’ (Straatsburg) vormt dit een verfijnd geheel, dat het hart verheugt. Over heel de lijn een pareltje, én om de poëzie, én om de illustratie, én om de druk.
Reinaert de Vos uit het Middelnederlands herschreven door Stijn Streuvels. Opgeluisterd met tekeningen door Gustaaf van de Woestijne. Uitg. Desclée De Brouwer, Brugge-Utrecht, 1969.
In 1909 verscheen dit werk voor het eerst en toen schreef Streuvels ter verantwoording: ‘Iemand met ene gezonde maag en die trek heeft naar enen rijpen appel, en zal men geen nagemaakte vrucht aanbieden! 't Ware al even onzinnig een vertaald of een omgewerkt meesterstuk voor te legaen aan iemand die het in zijnen oorspronkelijken vorm kan genieten. Het weze dus vooreerst, vooral gezeid en geweten dat; al wie met Middelnederlands vertrouwd is deze bewerking mag terzijde laten. 't Mag zonde genoemd worden een eerwaardig gewrocht gelijk Reinaert is, zijn oud kleed af te doen en er hem een nieuw aan te passen. want bij 't aanraken alleen heeft men de schoonheid reeds geschonden. Maar moet het gedicht dan onherroepelijk in de handen blijven van filologen die het enkel om de wetenschap zullen betasten, besnuffelen, ontleden, zonder dat al hun kunde en geleerdheid echter in staat is het voor ons te doen herleven?’
1909, Gezelle was tien jaar dood en Streuvels had pas de Vlasschaard geschreven en zat reeds op het Lijsternest. Zestig jaar later zou hij er sterven en een van zijn laatste beslissingen zou deze heruitgave zijn van de Reinaert. Wat is er al niet gebeurd in die zestig jaren? Het lijkt me soms of er tussen Gezelle. Streuvels en de Reinaert geen tijdsverschil bestaat en er integendeel eeuwen liggen tussen het Vlaanderen van 1909 en dat van 1969 Mensen als Streuvels leefden nog helemaal in een wereld, die het hen toeliet zich volkomen thuis te voelen in de Reinaert, de traditionele agrarische wereld van Vlaanderen, die nog grotendeels onberoerd gebleven was. Het heimwee naar die wereld wordt met de dag groter, nu hij in de laatste zestig jaar volledig verloren ging. Daarom komt de vierde uitgave van Streuvels' Reinaert precies on zijn tijd. En wel in een heerlijke bibliofiele uitgave, die volkomen aansluit bij het droombeeld, dat wij ons nu vormen van een vergane wereld. De originele tekeningen, die onze goede Gustaaf van de Woestijne heeft gemaakt in die dagen toen hij helemaal in de doem was van de Vlaamse primitieven van de grote Brugse ten toonstelling der primitieven (1902) en nog te Latem verbleef, verhogen nog onze ontroering als wij het mooie werk doorbladeren dat ook typografisch een prachtrealisatie is; het heerlijke boek is uitgevoerd met de renaissance-bemboletter in houtvrij climatic en werd op slechts 1000 exemplaren gedrukt (linnenband, 30.5 × 27) Toen het nog ter perse lag, is Streuvels gestorven; de auteur, die zulke vreugde beleefde aan mooie bibliofiele uitgaven, heeft het genoegen niet meer gehad het in zijn handen te mogen houden.
Men weet dat onze Reinaert voor het genre van de dierenroman het onovertroffen meesterwerk is in geheel de wereldliteratuur en dat het bv. de ‘Roman de Renart’, waarvan het een herschepping is, in grote mate overtreft; ook de ‘Reineke Fuchs’-bewerkingen uit het Hoogduitse taalgebied staan in zijn schaduw. De algemeenmenselijke betekenis ervan wordt onderlijnd door de uitspraak uit het Platduits, die Streuvels aan zijn uitgave vooropstelt: ‘Vol wereldlijke wijsheid is geen boek geschreven, waaraan men billijk meer roem en lof kan geven dan aan Reinaert de Vos.’
Een enkele spijt werd door Streuvels zelf reeds in de eerste uitgave neergeschreven: ‘Waar de dichter, die in de jaren 1200 voor andere toestanden en andere zeden staande, kernig en zonder ergernis te verwekken, de dingen bij hunnen naam noemen mocht - heb ik me verplicht gezien enkele wijzigingen aan te brengen. Ik deed het met tegenzin, eerst omdat het altijd laakbaar blijft andermans werk te castreren, te verminken of er een typisch onderdeel uit weg te moffelen; zoveel te meer nog daar die “ontstichtende zaken” hier ook schoonheden zijn die men bewust moet stukslaan om er niets dan een flauwigheid voor in de plaats te zetten.’ Sedert 1909 is er evenwel zoveel ‘in zeden en toestanden’ veranderd dat een onverbloemde uitgave van de oorspronkelijke tekst volledig verantwoord zou zijn. Dat zulks nog niet in deze uitgave om begrijpelijke redenen is kunnen gebeuren, zal niemand kwalijk nemen.
Lode Wils, Het Daensisme. De opstand van het Zuidvlaamse platteland. Keurreeks, Davidsfonds, nr. 110, Leuven, 1969 (238 blz.).
De historische studies rond Priester Daens zijn reeds vrij talrijk. De auteur zelf heeft reeds herhaaldelijk over het onderwerp gepubliceerd. In dit boek gaat het niet zozeer over de hoofdfiguur zelf, maar over de beweging, die door Daens werd gewekt en de reacties in Zuidvlaanderen, hoofdzakelijk ter aanvulling van K. Van Isackers boek. Het is kenschetsend voor de evolutie, die vooral in kerkelijke rangen plaatsgreep, dat dit boek met een zeer waarderende inleiding van de bisschop van Gent kon verschijnen, hoewel het werk niet mals is voor het kerkelijk gezag. Dr. Wils peilt in dit werk naar de oorsprong van het daensisme en haar weerklank te Ninove, Oudenaarde, Kortrijk, Brugge, Brussel en Antwerpen: niet alleen de kristen-democratie, maar ook de Vlaamsnationale beweging is in vele opzichten een voortzetting van Daens. Het aanvullend karakter van de studie verklaart het enigszins onsamenhangende ervan, wat geenszins de waarde vermindert, gezien de objectiviteit en de acuratesse waarmede een zeer uitgebreide documentatie werd verwerkt.
A.S.
| |
Boeken over kunst
Momenteel lopen bij Heideland, Hasselt, twee opmerkelijk mooie reeksen boeken, die niet alleeen qua uitzicht, maar ook inhoudelijk meer dan de moeite lonen.
In de bekende serie ‘Pantheon der Winnaars van de Nobelprijs’ verscheen onlangs, als nr. 41, een deel, gewijd aan Michail Sjolochow, 14 × 22.5 cm., 412 pag., 14 illustr., geb. in linnen met simili rug, 220 fr.
In 1965 werd de Nobelprijs literatuur toegekend aan Michail Sjolochow, ‘voor de kracht en de artistieke nauwgezetheid waarmee hij een historische periode in het leven van het Sovjetrussische volk heeft uitgebeeld’. ‘De Stille Don’ is te onzent wellicht zijn bestbekende werk.
In het ‘Pantheon’ deel werden opgenomen: een lijvige roman, getiteld ‘Nieuw land onder de ploeg’ en de innig-mooie novelle ‘Het lot van een mens’. Dr. M.A. Lathouwers leidt op een boeiende wijze deze uitgave in en belicht achtereenvolgens de mens Sjolochow, diens werken en diens levensvisie.
‘Nieuw land onder de ploeg’ is Sjolochows tweede grote roman en handelt over de gedwongen landbouwcollectivisatie in een klein dorpje in het Dongebied. Een sterk gebouwd boek, waarin een hele dorpsgemeenschap wordt uitgetekend, tientallen mensen met alles wat hen drijft naar geluk en ongeluk, naar de verwezenlijking
| |
| |
van een droom en naar grauwe wanhoop. De auteur is een zó groot kunstenaar, dat in dit werk zijn partijgerichtheid helemaal niet storend is: de liefde vanwaaruit hij het volk van het Dongebied beschrijvend tot leven brengt, doordesemt alles - de schrijver is het volk en als dusdanig bereikte hij een grote waarachtigheid. De novelle ‘Het lot van een mens’ wordt door de inleider Sjolochows meest ontroerende werk, gewijd aan de oorlog, genoemd. Het verhaal van een eenvoudige soldaat, die alles wat hij bezat, ontnomen wordt door de oorlog. Maar zijn lot krijgt hem niet klein: met een welhaast bovenmenselijke moed draagt hij alles en stapsgewijze groeit hij uit tot een deemoedig en teder mens, die gelukkig is met het kleinste spoor van goedheid, dat zijn wegen kruist.
Globaal dus een prachtig deel in het ‘Pantheon’, dat elke liefhebber zal aanspreken en rijker maken.
In de reeks ‘Genie en Wereld’ kwam het 7de deel van de pers: Michelangelo, 16 × 24 cm., 288 pag., 7 illustratiereeksen, 7 ill. in kleur, geb. en gecapitoneerd, in opbergdoos, los deel: 475 fr., in reeksverband: 375 fr.
Dit deel werd opgebouwd volgens het (goede) procédé, dat ook werd toegepast in de voordien verschenen delen: een achttal auteurs belichten ieder een bepaald aspect van het ‘genie’. Voor Michelangelo zijn deze medewerkers: Pierre du Colombier (Het leven van een genie). Jacques de Lacretelle (De mens Michelangelo; een wereld in fusie), Jean-François Revel (Het geheim van een hart, onthuid door de sonnetten), Pierre Pradel (De schepper van een marmeren wereld), Valerio Mariani (De wereld van de Sixtijnse kapel), Guillaume en Jérôme Gillet (De onvergankelijke lessen van de architect), Victor-L. Tapié (De renaissance voltooid in Michelangelo) en Jean-Louis Vaudoyer (Michelangelo en Leonardo da Vinci). Een chronologie van het leven van Michelangelo en een register van persoonsnamen voltooien dit waardevolle boek.
Eveneens bij Heideland, maar dan in samenwerking met de N.V. Orbis, verschenen in het voorbije najaar nog twee lijvige kunstboeken:
M. Eemans: De moderne schilderkunst in België, 26 × 29 cm., 184 pag., 59 reprodukties in 4-kleurendr., 31 zwartwit, geb. in witlinnen band, stofwikkel, 1969, 1.295 fr.
Het volstaat de ‘inleiding’ tot dit werk even door te nemen, om te weten welk vlees men in de kuip heeft. Ik citeer: ‘Vooreerst is er het zeer belangrijke vraagstuk van het al of niet bestaan van een “Belgische kunst”. Ettelijke recente boeken, van een hoog niveau nochtans, schijnen het bestaan van een “Belgische kunst” te ontkennen en gebruiken liever het epitheton “Vlaams” dan “Belgisch”. (...) Omdat, jammer genoeg, de kleinsteedsheid en een zekere politiek niet ophouden de sereniteit (sic) van het actuele België te vertroebelen, is het epitheton “Vlaams” niet naar een ieders zin. (...) Wat er ook van zij, zelfs op het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur bestaan er geen “Belgische” kunstenaars meer, want die werden óf op een Vlaamse óf op een Waalse “rol” gechreven, tot groot nadeel van de Brusselse artiesten die beweren noch Vlamingen, noch Walen te zijn...’
Dit kan volstaan, althans volgens M. Eemans, om te beweren ‘dat het wijzer is niet over een “Belgische kunst” te spreken, maar wel over een “schilderkunst in België”’. Op die wijze wordt ‘de slaap van wrevelige mensen niet gestoord’...
Als men met dergelijke uitlatingen een zgn. kunstkritische studie aanvat, dan vallen alvast enkele vaststellingen te doen: 1. dat de Brusselaars werkelijk onklopbaar zijn inzake naïeviteit; 2. dat zij eveneens onklopbaar zijn inzake schaamteloosheid; 3. dat het bijzonder jammer is, dat een uitgeverij als Heideland - overigens zeer verdienstelijk inzake verspreiding van ‘Vlaams’ werk - is die val gelopen is; 4. dat voor M. Eemans de navel van de kunstwereld inderdaad Brussel is.
Wij gaan hier geen opsomming geven van alle Brusselse kunstschilders, die vermeld worden in het boek, maar bekennen dat de auteur er zijn werk van heeft gemaakt! Kan moeilijk anders, als men - geestelijk althans - nooit het Brussels grondgebied verlaat...
Voor het overige is het boek buitengewoon mooi uitgegeven: prachtig papier, formaat, inbinding, verrukkelijke kleurreprodukties, goede lay-out.
De vlag dekt helaas de lading helemaal niet...
Leo van Puyvelde: De Vlaamse schilderkunst van van Eyck tot Metsys, 26 × 29 cm., 262 pag., 40 reprodukties in 4-kleurendr., 174 zwartwit, geb. in witlinnen band, stofwikkel, 1969, 1.295 fr.
In tegenstelling met het voorgaande, hebben wij hier te doen met een buitengewoon waardevol werk. In 11 hoofdstukken hangt de auteur een schitterend, beknopt, maar zeer bevattelijk beeld op van een belangrijke periode uit de Vlaamse schilderkunst. Vooraleer de lezer bij de individuele kunstenaars en hun werk te brengen, geeft Leo van Puyvelde a.h.w. drie korte uiteenzettingen, waaruit heel wat op te steken is om de nadien behandelde kunstwerken ‘met gezag’ te benaderen. Deze uiteenzettingen handelen respect, over de artistieke opvatting, de techniek en het artistiek klimaat vóór en in de tijd van de van Eycks. Vanaf het vierde hoofdstuk begint dan de overvloed: de vernieuwing door de van Eycks; een eigentijdse mededinger van de van Eycks: de meester van Flémalle; de opkomst van de voornaamheid: de kunst van Rogier van der Weyden; de stijlverdieping bij Petrus Christus en Dirk Bouts; de durf in de kunst van Hugo van der Goes en van Joost van Wassenhove; de stijlverflauwing bij Hans Memling; de laatste schittering van Brugge: Gerard David; het voortieven van de traditie in het begin van de renaissance - Quinten Metsys en Joos van Cleven.
Als procédé neemt de auteur in hoofdzaak zijn toevlucht tot het beschouwen van een aantal markante werken per schilder; deze werken beschrijft en omschrijft hij, wars van alle pedanterie, die zoveel critici onverteerbaar maakt, en meegaande geeft hij de lezer een treffend en persoonlijk beeld mee over de kunstenaar.
De kleurreprodukties zijn van goede kwaliteit, maar lijken ons typografisch niet alle van gelijke waarde. Maar samen met de 174 zwartwitprenten bieden ze een rijk overzicht over de behandelde kunstschatten. Een uitstekend werk dus, geschikt voor alle liefhebbers van schilderkunst alsmede voor studenten in de kunstgeschiedenis (en hun leraars).
Vestigen wij tenslotte, wat Heideland betreft, nog even de aandacht op een drietal Vlaamse Pockets, die o.i. de moeite lonen en die binnen ieders bereik liggen (40 fr./deel):
John Flanders: 4de Dimensie - Fantastische verhalen (V.P. 242). Wie het werk van John Flanders - één van onze werkelijk internationale auteurs; kreeg bij leven natuurlijk nooit de erkenning waarop hij méér dan recht had - nog niet kent: dit is hier een uitstekende gelegenheid. 31 Kortverhalen, waarin het fantastische, het mysterieuze, de overkant van hetgeen wij ‘realiteit’ noemen, aan bod komen. De zeer goede bewerking is van A. van Hageland, die trouwens een uitmuntend Flanders-kenner is. Lezen, mensen!
Ernest Claes: De moeder en de drie soldaten (V.P. 239).
Voor wie het werk van Ernest Claes wil lezen (wij hopen: hérlezen!) ten gevolge van ons nummer 107, komt deze bundel verhalen precies op tijd: acht mooie novellen van een groot en diepmenselijk verteller: De moeder en de drie soldaten. Van een schamel moedertje, Zo bad Jan Vervloet te Scherpenheuvel, Pater Cellier, Het proces van de Sus en de Sjarel, De ouden van ons dorp, De historie van de mislukte hovenier, De nieuwe parochie.
| |
| |
Filip de Pillecyn: Hans van Malmedy (V.P. 240)
O.i. wordt het werk van Filip de Pillecyn over het algemeen nog steeds onderschat. Het bezit nochtans dié kwaliteiten, die Walschap hem eens ‘de prins van ons proza’ deden noemen en dat is vast niet zo maar een lapsus.
Uitstekend dus, dat ‘Hans van Maimedy’ (eerste druk in 1935) in een goedkope uitgave kwam. Dit boek is trouwens een heerlijk voorbeeld van wat stijl en inlevingsvermogen bij een auteur kunnen en moeten zijn.
Bij het Nationaal Centrum voor Navorsingen over de Vlaamse Primitieven kwam andermaal een belangrijk werk van de pers:
Micheline Sonkes: Dessins du XVe Siècle - Groupe van der Weyden, 22 × 29 cm., 334 pag., 68 zwartwit platen, geb. in vollinnen band met stofwikkel, 1969, 740 fr. (p.r. 765.50).
Dit is het 5de deel in de reeks ‘Bijdragen’ en werd geschreven door Micheline Sonkes, wetenschappelijk secretaris van het Centrum. Uiteraard een wetenschappelijk werk dus: een ‘essai de catalogue des originaux du maître, des copies et des dessins anonymes inspirés par son style’ (van der Weyden vanzelfsprekend). Een vervolg erop wordt in het vooruitzicht gesteld.
Na een voorwoord, een inleiding, een algemene bibliografie en een verduidelijking van de gebruikte afkortingen, vat de auteur de kunstkritische cataloog aan: 5 originele tekeningen van van der Weyden, 25 copiëen naar bewaarde schilderijen, 46 copieën naar verloren gegane schilderijen of tekeningen, die zeer in de lijn liggen van bewaarde werken, 27 tekeningen met reminiscenties naar de stijl van van der Weyden, 25 tekeningen, ten onrechte toegeschreven aan van der Weyden of zijn omgeving, plus van tenslotte 13 tekeningen, toegeschreven aan van der Weyden en die niet teruggevonden konden worden.
Dat is de hoofdbrok van het boek: het resultaat van een reusachtige arbeid, waarbij men, als leek, zich weleens afvraagt hoe het mogelijk is, dat iemand tot een dergelijk titanenwerk in staat kan zijn.
Het tweede deel van het werk handelt dan over de tekenaar Rogier van der Weyden, inzonderheid wat zijn techniek, de iconografie en de esthetiek aangaat.
Volgen dan nog een conclusie en uitgebreide tabellen met persoons- en plaatsnamen en iconografische aanduidingen.
De 48 platen, die achteraan in het boek ingelast zijn, vormen een prachtig hulpmiddel bij het lezen van de beschrijving van de tekeningen.
Vanzelfsprekend zijn werken als dit uiterst waardevolle inlichtingsbronnen voor al wie begaan zijn met het opzoeken van objectieve gegevens over de Vlaamse Primitieven. Wij denken hierbij dadelijk aan museumconservators, studenten en gespecialiseerde kunstkenners.
J.v.R.
|
|