De bijbel in de literatuur
DIT onderwerp is zo uitgebreid en vertoont zoveel aspecten, dat ik in deze korte bijdrage verkies een aantal onverbonden bedenkingen te maken, liever dan me te wagen aan een soort literairhistorische motiefstudie, die ten slotte weinig meer zou worden dan een erg onvolledige inventaris. Wat mij, nadenkend over de verhouding tussen Bijbel en literatuur, het sterkst heeft geboeid, is niet de vraag waar er overal testamentische thema's in de letterkunde kunnen teruggevonden worden, maar wat ik over de Bijbel kon leren uit de literaire teksten die ik ken en waarvan me de verwantschap in een of andere zin was opgevallen. Met andere woorden: ik ben niet op zoek naar de talloze verhaaltjes, waarin een onderdeel van het grote bijbelse avontuur nog eens sentimenteel of realistisch, romantisch of kritisch wordt overgedaan; maar ik wou wel graag weten wat de literatuur ons kan reveleren over de unieke visie die in de Bijbel steekt, over de figuren die er een grootse rol in spelen, over de inhoud van de profetieën en de parabels, over de hele rijkdom, die er nog niet uit ontgonnen werd door twee duizend jaar studie. Ik voed eigenlijk de hoop dat de literatuur misschien meer, en zeker toch andere wijsheid uit de Bijbel kan ophalen dan de theologie. Echte literatuur is immers in belangrijke mate het eerste zeggen van het nog ongezegde.
De voorbeelden om te illustreren wat ik zoek, zijn her en der gegrepen uit verschillende tijden en talen.
Een werk uit de wereldliteratuur dat de Bijbel in veel opzichten benadert, is het epos van Dante, La Divina Commedia, het epos van de middeleeuwse christenheid. De echte overeenkomst ligt niet op de eerste plaats in het feit dat het in beide werken gaat om de beschrijving van een lange tocht die eindigt bij God, maar eenvoudig hierin dat ze allebei epen zijn. De Bijbel een epos noemen is helemaal geen diskwalificatie, vooral dan niet als men het epos wil zien als het literaire genre waarin bepaalde volkeren, op hoogtepunten van hun ontwikkeling, hun visie op zichzelf hebben vastgelegd.
Dit is bijv. het geval in de Indische Ramayana, de Finse Kalewala, de Divina Commedia en ook in de Bijbel. Het Oud en het Nieuw Testament is precies in dit opzicht één van de grootste meesterwerken, indien niet altijd door de vorm dan toch zeker door de inhoud, door de opzet van het geheel. Er blijkt toch uit dat geen volk ooit een grotere droom voor zichzelf gekoesterd heeft dan het Joodse: zij hebben zich van bij de aanvang gezien als het uitverkoren volk, één van hen zou de verlosser en de heerser van de wereld worden, hun geschiedenis was de geschiedenis van de opgang van de mens naar God, hun evolutie was heils-evolutie. Hun bestaan als volk bezat een zingeving en een richting, die voortdurend aan de ganse gemeenschap werd gereveleerd door profetische zieners. Zij waren in staat om doorheen de chaotische massa van historische feiten een draad te trekken, een structuur te zien, die alle voor- en tegenvallen verbond tot een harmonisch groeien naar een kosmisch ideaal. In dit opzicht hebben ze zelfs de Grieken overtroffen.
Ook het middeleeuwse West-Europa bezat zulke visie op zichzelf: de theocentrische gerichtheid van al het aardse verleende aan elk detaii zijn uiteindelijke betekenis. Zoals de Summa van Sint Thomas van Aquino de geesteswetenschappelijke synthese van deze cultuurfase is, zó is de Divina Commedia van Dante de poëtische gestalte ervan.
De Summa is een meesterwerk van de logica dat ons God doet kennen, de Divina Commedia is een meesterwerk van de intuïtie dat ons God doet zien. Subliem is de beschrijving van de echte ontmoeting van de dichter met God in de drieëndertigste zang van het derde boek: door de heilige Bernardus, langs Maria, de eeuwige middelares, wordt hij geleid tot bij de Heilige Drievuldigheid. Van dan af voelt de dichter zich in staat om lichtspoor te zijn voor zijn medemensen.
De Divina Commedia is natuurlijk nog veel meer en veel anders dan de bijbel van zijn tijd. Binnen dit artikel gaat het echter alleen om de belichting van dit éne aspect. De ganse middeleeuwse literatuur is uiteraard rijk aan bijbelse invloeden. Nemen we nog slechts dit ene voorbeeld: de Christuslegenden. Vanuit de moderne historiografie, zo sterk gedrenkt in de geest van het negentiende eeuwse positivisme, heeft men de inhoud van deze legenden al te hooghartig