schien dat de religieuze bijeenkomsten gehouden worden ‘in een of ander huis’. De taak van de schilder of de beeldhouwer werd hierdoor drastisch herleid tot een uiterst minimum, in de meeste realisaties werden ze zelfs vrijwel overbodig. De gelovige gemeenschap heeft geen behoefte meer aan schilderijen of glasramen om ingewijd te worden in de geloofsleer. Evenmin wordt een kerkgebouw nog beschouwd als een museum voor religieuze kunst. Daar waar nog beroep gedaan wordt op een schilder, beeldhouwer of glazenier, bestaat zijn opdracht er meestal in met enkele symbolen het karakter van de ruimte te beklemtonen ofwel met zijn werk ertoe bij te dragen om de sfeer van het gebouw te intensiveren. Hiervoor doet een eigentijdse kunstenaar nog zelden beroep op bijbel en evangelie, omdat iedere voorstelling of anekdote in het kunstwerk de sfeer kan vertroebelen. ‘La figure est un support’, schrijft
Marcel Brion, ‘mais elle est aussi une limite, et c'est en s'affranchissant de cette limite que l'abstraction peut entrer en communion avec le sacré, et exprimer sans aucune concession à la figure, ce qui est essentiellement non-figuratif, c'est-à-dire un état de l'âme.’
Het jongste Salon d'Art Sacré, dat in december 1969 doorging in het Musée d'Art moderne van de stad Parijs, illustreerde deze evolutie op een frappante wijze. De foto's van de twintig voornaamste kerkgebouwen, die tijdens de jongste twee decennia in Frankrijk werden opgericht, toonden aan dat er omzeggens geen plaats meer was voor schilders en beeldhouwers. Aan het overigens aan bloedarmoede lijdend salon namen praktisch geen beeldhouwers deel en het niveau van de schilderkunst was er bedroevend laag. De toestand in de andere West-Europese landen is trouwens identiek. In de enkele moderne kerkgebouwen, die tijdens de jongste jaren in Vlaanderen verden gebouwd, treft men vrijwel geen schilderijen meer aan, in enkele het eenzaam beeld van een patroonheilige. En waar men als laatste toegeving aan de konservatieve gelovigen in een hoekje een soort ‘devotiebeeld’ plaatste of ophing, is het als een anakronisme in het totaalbeeld van het gebouw. Slechts in uitzonderlijke gevallen zoekt een kunstenaar nog zijn inspiratie in bijbel en evangelie. Meestal geschiedt dit dan bij gelegenheid van een biezondere opdracht of naar aanleiding van een initiatief zoals bv. de organisatie van een tentoonstelling van religieuze kunst. Merkwaardig in dat verband is het feit dat de aandacht van de meeste kunstenaars dan vooral uitgaat naar een der episoden uit het kruiswegverhaal. Dit lijkt des te merkwaardiger, aangezien in de meeste moderne kerkgebouwen ofwel geen kruisweg meer aanwezig is ofwel de beelden vervangen werden door eenvoudige kruisjes.
Een overzicht van het aandeel van de bijbel in de hedendaagse plastische kunst in Vlaanderen kan dan ook bezwaarlijk meer zijn dan een afscheid, de zakelijke vaststelling van het einde. Sinds de tijd dat de kunstenaar met zijn werk een aktieve rol speelde bij de missionering, hebben kultuur en beschaving een geweldige evolutie doorgemaakt. Het nieuw leefpatroon van onze tijd heeft de plaats van de kunstenaar in de maatschappij gewijzigd, zijn persoonlijkheid als het ware gerevalueerd. De didaktische opdracht voor de Kerk is vervallen en zijn bijdrage in het kerkgebouw bijna tot nul herleid. Bijbel en evangelie vormden voor de geïnspireerde kunstenaar slechts een uitgangspunt voor het tot expressie brengen van een innerlijke gevoelswereld. Dezelfde sakrale ingesteldheid, waaraan de middeleeuwse Primitieven gestalte gaven in een bijbelverhaal, wordt thans onder andere plastische vormen veruitwendigd. Het bijbelverhaal deemsterde weg maar het heimwee naar God, dat eens von Jawlensky bezielde, de hunker naar het transcendente leeft ook nu nog bij talentrijke kunstenaars. Wie voldoende ontvankelijk is voor de evolutie van de moderne kunst en met aandacht het werk van die kunstenaars in zich opneemt, ervaart in hun werk een even intense sakrale geladenheid als in de panelen van beroemde voorgangers. Daarom is dit afscheid geen rouwbeklag, maar een bladzijde die wordt omgedraaid in de geschiedenis van de religieuze kunst. Vóór het volgende blad staat een jonge generatie, gekonfronteerd met eeuwige vragen, waarop ze een eigentijds antwoord zoekt.
Zij vegeteert niet op een uitgeleefd verleden,
Barlach Treurende vrouwen
maar gaat zoekend op weg naar een eigen toekomst. Een zoektocht, die thans reeds resultaten heeft opgeleverd, die men met overtuiging aan de schitterende ketting mag rijgen van de sakraal geïnspireerde kunst in Vlaanderen, een eerlijk getuigenis van een nieuwe tijd. Men kan alleen hopen dat de Kerk haar eigen conciliaire verklaring zal waar maken en ook de uiting van deze, onze tijd, zal aanvaarden.
Hector Waterschoot