met kleine asbakjes en een serie aanhangertjes met dierenmotieven; werkelijk charmante en volwaardig artistieke vrouwen-sieraden. Het is erg nodig dat op dit terrein de goede, nieuwe smaak verder doordringt. Het werk van deze vrouwelijke artisten getuigt van een ernstige vernieuwing die baanbrekend kan worden. Johanna Schelpe bracht een twintigtal stukken textiel samen, vlas en wol-weefsels, die tot het beste mogen gerekend worden van wat wij op dit weinig betreden domein in onze streken bezitten.
Op gebied van glasramen was het niet veel zaaks. Met ietwat goede wil kan men het glasraam ‘Tristan en Isolde’ van Michel Anneessens, het beste noemen van wat in dit genre werd geëxposeerd, maar het valt meteen op hoe die ongetwijfeld boeiende opgave eerder zwakjes werd afgewerkt. Anneessens heeft nochtans reeds getuigd dat hij goede glasramen kan maken. Dit laatste kan men niet altijd zeggen van Kamiel Van Walleghem: eigenlijk is zijn inzending van Ieper zeer verward; aan de ene kant een betonraam, dat in feite abstract is en anderzijds vele glas-in-lood-werken, die men vijftig jaar geleden - maar dan beter! - ook reeds maakte.
Het grafisch werk tenslotte - zeer miniem vertegenwoordigd hier, hoewel wij enkele flinke artisten hebben op dit gebied - bracht ons een serie affiches van Albert Setola, zeer goede en geslaagde werken, zoals men weet, en dan verschillende uitstekende boekillustraties van Jozef Noreille - die ook het omslag van de kataloog ontwierp - en werkelijk onder onze beste Vlaamse artisten op dit terrein mag gerekend.
De toegepaste kunsten waren hier dus flink vertegenwoordigd. Jammer dan enkele artisten afwezig bleven. Maar er was toch té veel; uit al het goede dat we er zagen kon werkelijk een hele fijne keuze gemaakt worden. Sommige mensen waren er met één stuk vertegenwoordigd, andere met twintig!
Over de schilders is er niet veel te zeggen: naast een paar doeken van Octave Landuyt, die wij al dikwijls zagen, eigenlijk maar één naam, indien men heel streng zou willen zijn: Rik Slabbinck. Drie zeer goede werken van Rik Slabbinck, ook zeer goed geëxposeerd; typisch vooral was één van deze stillevens met een hele gamma gedurfde tegenstellingen van blauw en paars. Zij bewijzen eens te meer het onbetwistbaar meesterschap van deze artist. Er zijn weinig problemen aan dit werk, het zijn feesten van kleur, door-en-door Vlaams ook, maar die buitengewoon goed de vergelijking doorstaan kunnen met vele grote buitenlandse werken. Het is dan ook niet te verwonderen dat zo 'n figuur navolgers heeft, en er waren er te Ieper niet weinig. Goede, zoals Marie-Roze Lannoy, met een ‘Meisje’ vooral - geel tegen wit - en ook slechte natuurlijk.
Een tweede naam zou Gilbert Swimberghe kunnen zijn, met tot uiterste versobering doorgedreven werken, waarvan wij ‘Naakt’ en ‘Zee’ releveren. Deze artist heeft nu stilaan en definitief bewezen dat hij wat in zijn mars heeft, maar het komt er nogal moeilijk uit. Dat is ook niet te verwonderen. Werken als de twee genoemde, ‘Zee’ vooral (hij heeft meerdere goede marines, ook kleine) laten de haast pijnlijke, gedwongen atmosfeer veronderstellen waarin zij ontstaan. Deze indruk doet men op, beschouwende zowel de sterk versoberde vormen van deze schilderijen, als de soms heel delicate, soms zeer pregnante, maar altijd even rustige, haast koude kleuren. Er is bij Swimberghe een gevaar geweest voor verstarring; hij is op een stap geweest van de koude abstractie, en wie weet had hij niet beter die stap gezet. Bepaalde werken uit de jongste tijd evenwel tonen aan dat deze artist, ook in dit zeer vluchtige grensgebied een arsenaal van thema's en uitwerkingsmogelijkheden heeft aangeboord, dat nog moet ontgonnen worden, maar dat er toch al is, soms met een vleug macabere Rimbaudpoëzie vergezeld.
Onder de oudere kunstschilders vernoemen wij nog Alfons Blomme, met twee doeken, waaronder ‘IJspret’, breed uitgewerkt en Bruegeliaans gedetailleerd. Voorts Achiel van Sassenbrouck en Leo Van de Kerckhove, die alle twee, steeds in hun bepaald genre, reeds vroeger veel betere prestaties hebben geleverd. De laatstgenoemde is bovendien aan vele grote artisten schatplichtig geworden. Uit de overige overvloed citeren wij nog enkele werken, die treffend werden opgemerkt: een ‘Meisje’ van Lucien De Gheus, een schets ‘Bar’ van Jean Oosterlynck en een goede akwarel ‘Damme’ van Medard Tytgat.
Er waren te Ieper, op gebied van beeldhouwkunst, twee werkelijke artisten, hoe speciaal en zeer verscheiden ze beide ook zijn georiënteerd: André Taeckens en Roger Bonduel. André Taeckens stelde er het grote beeld ‘Dageraad’ ten toon, dat wij elders in dit nummer reproduceren, en nog een tweede groot werk ‘Twee meisjes’. Daarnaast zagen wij er van zijn hand twee knap uitgewerkte portretten, koppen van Anto Diez en Luc Velghe. Roger Bonduel exposeerde er zijn bekende mobiel ‘Acrobaten’ en nog een drietal andere in ijzer gebeeldhouwde stukken, waarvan ‘Icarius’, om zijn grillige behandeling en sterke expressiviteit, mag onderlijnd.
Op deze expositie te Ieper waren er ook heel slechte werken tentoongesteld. Doeken of beelden, waarbij men zich af vraagt: hoe bestaat het dat men zo iets maakt, het zelf als kunstwerk beschouwt, en dan nog de flair of de handigheid opbrengt om daarmee in de kataloog te kruipen. Wij bedoelen niet de impressionistische, zelfs pointillistische genres, die naast vele andere, te Ieper present waren. Het gaat niet tegen -ismen. Want zowel bij de figuratieven, als bij de abstracten zijn er overal stuntelige listigaards, die de goegemeente in het ootje nemen, die onkunde en onhandigheid laten doorgaan als naïvisme en primitivisme, omdat zij weten dat er een Rousseau heeft bestaan en omdat primitief doen, zowel in kunst als in levenswijze, nu zo een beetje à la page is. Zij zijn niet eerlijk met zichzelf. Hun ‘kunstwerk’ heeft geen inhoud, omdat het niet ontstaan is als een geestelijke ontlading, en inhoud is ook voor het meest abstracte werk essentieel, zoals het trouwens determinerend is voor ieder begrip. Kunst ontstaat altijd uit een persoonlijkheid.
Besluitend mogen wij, naast en na al die restricties, niet nalaten de inrichters van de Ieperse tentoonstelling te feliciteren om de expositie zelf, om het feit van deze verruimde, ook verjongde confrontatie tussen hedendaagse Westvlaamse kunst en een niet altijd begrijpend, ook niet steeds te verwaarlozen publiek. Dit initiatief heeft, voor zover wij konden opmaken, in de pers en aan de hand van reacties van bezoekers, zeer gevarieerde indrukken gelaten, die evenwel bijna altijd hierop neerkomen: er was werkelijk veel te veel, zelfs te veel van het goede, maar vooral te veel van het slechte. En dit laatste kan maar geweerd, als men ook voor deze, tenslotte maar lokale onderneming, zeer streng, maar zeer goed selecteert, d.i. met begrip voor de schoonheidsmogelijkheden van gisteren als van heden, maar steeds toch op de eerste plaats voor de kwaliteit van het werk zelf en de spirituele bron waaraan het is ontstaan.
fb