West-Vlaanderen. Jaargang 6
(1957)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
[Beeldhouwkunst]Barok- en Rococo-beeldhouwkunst in het BrugseDe beeldsnijders en hun ambachtVan oudsher vormden de timmerlieden en schrijnwerkers ieder een afzonderlijk ambacht. Maar gezien beide ambachten grotere en kleinere meubels maakten, lagen beide groepen regelmatig met elkaar overhoop. Dat zal wel de reden geweest zijn, waarom deze twee ambachten later samengevoegd werden. De beeldsnijders nu waren samen met de ladenmakers, de ebbenhoutbewerkers en de zaalstoelmakers in het ambacht der schrijnwerkers ingedeeld. Ieder had slechts één vertegenwoordiger in de eed (het bestuur) van het ambacht. De beeldsnijders waren de helpers van de schrijnwerkers en werkten in huis, of zoals het toen genoemd werd op den winckele zelf van de schrijnwerker. Zeer lange tijd mocht een schrijnwerker slechts één beeldsnijder in dienst hebben. In 1524 werd deze beperking opgeheven. Doch de beeldsnijders zullen, stilaan over meer leden en dus over meer invloed beschikkende, aanhoudend naar meer onafhankelijkheid gestreefd hebben. En in 1707 leren we uit een ordonnantie dat het hen gelukt is. Ze mochten voortaan een eigen atelier hebben en werden dus zo goed als vrij van de schrijnwerkers. Aan de andere kant leren wij uit een verzoekschrift dat het ambacht van de schrijnwerkers in 1651 aan de stadsmagistraat richtte, precies wat ze als proefstuk moesten maken vooraleer vrijmeester te worden. Eerst en vooral moesten ze vier jaar in de leer gaan bij een beeldsnijder. Dan moesten ze een preuve maken, een Onze Lieve Vrouwbeeld, een Christus aan het kruis of een beeld van één der twaalf apostelen. Uit een decreet van 1737 weten wij nauwkeurig wat de beeldsnijders mochten maken: ‘verder de vrije meester beeldsnijder, schuilende onder het ambacht der schrijnwerkers, zal mogen maken en vermaken om te verkopen, met uitzondering van al het ander: alle soorten van beeldhouwwerk, bestaande uit beelden, kindekens, engelkens, sieraden aan kassen, deuren, schouwen, altaren, gestoelten, preekstoelen, kommuniebanken, grafmonumenten en alle andere werken, moluren aan lijsten en spiegels’. We zijn echter minder goed ingelicht over de beeldhouwers die in steen werkten. Ze waren ingedeeld bij het ambacht der metsers en moesten ook vier jaar op stiel gaan. Om vrijmeester te worden moesten zij als proefstuk een zuil tekenen, in het bijzijn van twee getuigen, en daarnaast nog in hardsteen een architraaf, een fries of een kroonlijst kappen. Het gebeurt wel eens dat een beeldhouwer én hout én steen bewerkt en in beide ambachten ingeschreven is. (bijv. Pulinx) | |
De economische achtergrondVooreerst mag hier terloops herhaald worden welke enorme schade de beeldenstorm en de troebelen van de 16de eeuw aan onze kerken en kapellen heeft toegebracht. Al die vernietigde kerkmeubelen moesten nadien vervangen worden. De contra-reformatie stelde ook alles in het werk om de bedehuizen mooier en rijker dan voorheen te stofferen. Verschillende types van kerkmeubelen kwamen, onder de stuwkracht van de tegenhervorming, meer in gebruik dan vroeger, zoals de biechtstoel en de predikstoel, die tot in de 16de eeuw meestal een kleine verdraagbare kansel was en nu een meubel werd van grote betekenis. Na het herstel van de vrede kwam ons land in de loop van de 17de eeuw tot een betrekkelijke rust, al werden onze streken nog dikwijls door de vele voorbijtrekkende troepen verwoest. Spijt vele tegenslagen kon de landbouw tamelijk vlug recupereren. Er kwam weer welstand en dus ook een gunstige tijd voor de kunst: niet alleen beeldhouwwerken of schilderijen maar tevens een massa edelsmeedwerk, borduurwerk als koorkappen en kazuifels, koperwerk enz. En verder kijkend zien we dat ook in onze steden de gevels van de 18de eeuw veruit het talrijkst zijn (voor Brugge bijv. is dit gemakkelijk te volgen). Voor de hoeven en de windmolens kan men opnieuw vaststellen dat het grootste gedeelte uit de 18de eeuw stamt. Dat alles is door de economische heropbloei te verklaren. In de loop van de 18de eeuw immers kende de landbouw in onze gewesten een grote bloei. De meststoffen werden systematisch aangewend en men kwam tot een logische verwisseling der kulturen. Nieuwe gewassen als aardappelen en tabak kwamen in voege. De veestapel en de graanopbrengst groeide zo snel dat deze producten konden uitgevoerd worden. De bevolking van 't platteland werd in de tweede helft van de 18de eeuw meer dan verdubbeld, en het was vooral de huidige provincie West-Vlaanderen die bij de opbloei van de landbouw betrokken werd. Ook de bij uitstek Vlaamse lijnwaadindustrie was in volle opkomst. Er bleken op 't einde van de 18de eeuw niet minder dan 40.000 wevers te zijn die op hun beurt werk verschaften aan 200.000 spinners. Nieuwe nijverheden kwamen op: fabrieken van verguld leder, geschilderd papier, keramiek, porselein, tapijten enz. In West-Vlaanderen, en vooral in 't Brugse, beleefde de kantnijverheid een nieuwe bloei. | |
[pagina 288]
| |
Biechtstoel. O.L. Vrouw kerk te Brugge - 1697 Detail: H. Hiëronymus
(Copyright A.C.L. Brussel)
Biechtstoel. O.L. Vrouwkerk te Brugge - 1697. Detail: St. Anna, O.L. Vrouw en Kind Jezus.
(Copyright A.C.L. Brussel)
Biechtstoel. O.L. Vrouwkerk te Brugge - 1697. Detail: Boek van Sint Jan.
(Copyright A.C.L. Brussel) | |
[pagina 289]
| |
Laat-Renaissance en BarokIn het Brugse is er niet veel terug te vinden van beeldhouwwerken uit de eerste helft van de 17de eeuw. Dat is trouwens ook zo op het terrein van de bouwkunst. Het aantal gevels te Brugge uit die periode is klein en onbelangrijk. De stijl van de bewaarde beeldhouwwerken is nog volkomen opgevat in de geest van de laat-Renaissance. In andere centra, en vooral te Antwerpen, breekt in die jaren de Barok volledig door en bereikt reeds rond het midden van deze eeuw een hoge bloei. Men kan de bewaard gebleven beeldhouwwerken uit die periode in het Brugse onmiddellijk in verband brengen met de werken van Urbain Taillebert uit het einde van de 17de eeuw en het begin van de 18de eeuw in het Ieperse. Het zijn zeer eenvoudige kerkmeubelen met weinig versiering of beeldhouwwerk. Vooral vlakke en ingesneden ornamenten of kleine stukjes beeldhouwwerk: friezen, pilasters, halfzuilen, geometrische panelen en als sculptuur engelkopjes, maskers of grotesken. Ze zijn evenwel in hun rustige en evenwichtige schikking smaakvol en ook technisch goed uitgewerkt. In de kapel van Onze Lieve Vrouw der Potterie vinden we een preekstoel (1639) en een biechtstoel, gedateerd 1636, die, al zijn ze weinig versierd, toch smaakvol zijn opgevat. Werken in diezelfde geest, maar nog eenvoudiger, zijn de biechtstoelen te Westkapelle (1648), Oostkamp, Zedelgem (1661), Klemskerke (1643 en 1652) evenals een koorgestoelte te Bekegem (1654). Het mooiste in deze reeks is ongetwijfeld het koorgestoelte te Sint-Laureins (Oost-Vlaanderen), dat volgens de Potter en Brouckaert in 1656 door Rijkaard Brouckman uit Brugge vervaardigd werd. Het snijwerk is fijn en licht, vooral in de friezen van de rugleuning en in de maskers en koppen. Diezelfde Brouckman zou ook de preekstoel te Damme in 1675 gemaakt hebben. We konden echter niet uitmaken of we hier te doen hebben met de schrijnwerker of met de beeldsnijder zelf. Het probleem schrijnwerker of beeldsnijder bemoeilijkt soms ten zeerste het onderzoek; in de kerkrekeningen wordt meestal alleen de schrijnwerker vermeld, omdat de beeldsnijder in feite een helper was. Een der mooiste werken uit die tijd is het koorgestoelte uit de Sint Annakerk te Brugge, dat omstreeks 1630-1640 vervaardigd werd. Het is een mooi afgewogen ensemble versierd met fijne friezen en snijwerk dat rustig en vlak blijft. Het beste zijn de knap gesneden zittertjes, kopjes van allerlei expressie, en ook de kopjes op de rug- en armleuningen. Het is slechts na 1650 dat de Barok te Brugge doorbreekt en pas in het laatste kwart van deze eeuw (vanaf 1675) zal deze stijl tenvolle opbloeien. Wij citeren een paar werken waarvan de beeldsnijder onbekend is. In de kapel van Onze Lieve Vrouw van Blindekens vinden wij een preekstoel, gedateerd 1659, waar gedraaide zuilen, zwierige ranken, bloemen of vruchten onmiddellijk de Barokstijl aantonen. Het beste stuk van dit werk is het O.L. Vrouwbeeld boven het klankbord waar de gestalte omzwierd is door een groots plooienspel. Rijker van opvatting is het koorgestoelte in de kapel van het Sint Janshospitaal te Brugge, dat in 1661 gemaakt werd. Het is overvloedig versierd met weelderige friezen, kopjes, beelden en dieren. Nog vermelden wij een kerkmeestersbank in de Sint Annakerk tussen 1664 en 1665 gemaakt en weer rijk gestoffeerd met ornamenten. Doch hier zijn het vooral de mooie en sterk vooruitspringende kopjes van de vier Evangelisten die opvallen. De belangrijkste werken uit die periode te Brugge werden door beeldhouwers uit andere steden gemaakt. Zo vernoemen wij het doksaal van de Sint Salvatorskathedraal (1682) en de preekstoel van de Sint Walburgakerk beide door Artus Quellien II uit Antwerpen. Het doksaal, in marmer, is rijk versierd; het beste stuk ervan is ongetwijfeld de indrukwekkende gestalte van God de Vader. Het is een dynamische figuur omzwierd door een breed slingerende mantel. Van de eikenhouten preekstoel in St. Walburgakerk is het vooral de figuur van Het Geloof - onderaan - die door haar beweging en afwerking opvalt. Nog in dezelfde kerk - toentertijde de Jezuïetenkerk - vinden wij een reeks beelden en een marmeren kommuniebank (1696) van een andere Antwerpse beeldhouwer, Hendrik Verbruggen. De preekstoel van de vroegere Sint Donaaskerk te Brugge, waarvan nog een paar beelden bewaard bleven te Pollinkhove, werd gemaakt door Michiel Vervoort, eveneens uit Antwerpen. Ook de merkwaardige preekstoel van de huidige Sint Bertinuskerk te Poperinge, afkomstig uit de Dominikanenkerk te Brugge, moet aan een Antwerpse beeldsnijder toegeschreven worden. Hetzelfde geldt voor de preekstoel van de Sint Michielskerk te Roeselare, weerom afkomstig uit Brugge, uit de verdwenen kerk der geschoeide Karmelieten. Beide dagtekenen uit de eerste jaren van de 18de eeuw. We mogen besluiten dat de Baroksculptuur te Brugge door vreemde, in hoofdzaak, Antwerpse meesters, werd binnengebracht. Eerst na 1675 vinden wij te Brugge Barokbeeldhouwwerken van betekenis door Brugse beeldsnijders gemaakt. Het aantal is groot. We vermelden als voorbeeld het koorgestoelte in de Sint Jakobskerk uit 1674, waarvan vooral de rug met panelen weelderig snijwerk versierd is. Tot het beste uit die periode behoren twee grote biechtstoelen in de O.L. Vrouwkerk (kooromgang - noordkant). Op het boek dat Sint Jan in de handen houdt, lezen we: ‘Jacobus Berger, sculptor, me fecit anno 1697 et Ludovicus Hagheman iniarius(?)’. Acht bijna levensgrote beelden versieren beide biechtstoelen. Tot de beste behoren Sint Augustinus en Sint Hieronymus met zijn zeer levendig en scherp gedetailleerd gezicht. Mooi is ook de zogenaamde trits (Sint Anna met Onze Lieve Vrouw en Jezus), waarvan de gezichten eveneens goed gesneden zijn. Een uitstekend werk in | |
[pagina 290]
| |
Hendrik Pulinx
Preekstoel van Veurne, St. Walburgiskerk - 1727-1728. Voet: H. Joannes de Evangelist. (Cliché Stad Brugge)
Pieter Van Walleghem
Preekstoel O.L. Vrouwkerk te Brugge - 1743. Detail: Klankbord met medaillon van St. Hiëronymus. (Copyright A.C.L. Brussel) | |
[pagina 291]
| |
dit genre is ook de rijk opgevatte deur in de kapel van het Sint Janshospitaal. Inzake houtsculptuur vinden we echter het mooiste ensemble in de Sint Annakerk, waar alle kerkmeubelen vrijwel in de laatste decennia der 17de eeuw werden gemaakt. De gehele éénbeukige kerk is met een eikenhouten wandbekleding, vol gedraaide zuilen en ornamenten, versierd, terwijl daaruit de rijke biechtstoelen naar voren welven. We vinden er een prachtige preekstoel uit 1675, waar vooral de voet, met dooreenkluwende putti, opvalt. De kuip is bekleed met snijwerk en beelden. Vooraan prijkt de kommuniebank die waarlijk overvloedig, zelfs ietwat overladen versierd is met beelden en reliëfs. In zijn werk over de ambachtenGa naar eind16 vermeldt Van de Velde dat de biechtstoelen en de wandbekleding in 1699 door Jaak de Sangher werden uitgevoerd terwijl Maarten Moenaert in 1675 de preekstoel maakte. Sindsdien bleven deze werken op hun naam. Wij betwijfelen dit sterk. Wanneer men het ambachtsregister van die jaren naslaat, vinden wij onder de duidelijk geciteerde beeldsnijders (leden van het ambacht) geen van beide namen. Wij menen hier te doen te hebben met de schrijnwerkers. Beeldsnijders uit die jaren die wel in het register vermeld staan zijn o.m. Jacques Berger, Lodewijk Hagheman, Jan Barat, Cathelaen, Joannes Dudaer en Joannes Vander Plancke. | |
Van Barok naar RococoDe beeldsnijders van de eerste helft der 18de eeuw zijn de voortzetters en als het ware de voltooiers van de Baroksculptuur uit de laatste jaren der 17de eeuw. Hier komt de Barok tot zijn volle ontplooiing. Hun werken vertonen de typische Barokkenmerken: zwier en actie, schilderachtig uitzicht, brede plooienzwaai en bewogen gestalte. In die zin moeten we alle Brugse beeldsnijders zien die gedurende de volledige 18de eeuw werkzaam waren, al moeten we hier reeds van laat-Barok spreken. Omstreeks 1745 nu breekt ook te Brugge de nieuwe stijl door, die wij Rococo noemen (Louis XV). Dezelfde beeldsnijders die hun loopbaan in volle Barokgeest begonnen waren, ondergaan allen die stijlverandering, die natuurlijk niet direct gebeurde. Tussen ongeveer 1725 en 1745 mogen we van een vóór-Rococo spreken, die in Frankrijk de Régence-stijl werd genoemd. Was in de Barok alles zwaar en sterk bewogen, nu wordt alles veel lichter en gracieuser. De typische Régence-ornamenten duiken aan alle kerkmeubelen op. De gestalten van de personnages worden bevallig en licht, speels en zelfs dikwijls grillig. Zelfs inzake belichting der beeldhouwwerken is iets veranderd. In de Barok kwam men door de opvatting van het beeld tot een belichting vol scherpe kontrasten, terwijl de belichting in de Rococo-sculptuur zacht over de oppervlakte verdeeld wordt. | |
Hendrik Pulinx (1698-1781)De enige Brugse beeldhouwer, uit die periode, over wie tot hiertoe een monografie verscheen, is Hendrik PulinxGa naar eind4. We zijn over het leven van deze meester zeer goed ingelicht door P. LedoulxGa naar eind14 en door Pulinx' autobiografieGa naar eind15 zelf. Hij wordt zeer jong vrijmeester in het ambacht (1715) en in 1725 is hij directeur van de stadswerken te Brugge. Hij is zeer aktief als beeldhouwer en architekt. In 1750 richtte Pulinx aan het Minnewater te Brugge een faiencefabriek op, die echter in 1762 failliet ging. Hij stierf in 1781 in een gesticht te Brugge. Tot zijn voornaamste werken uit de eerste helft der 18de eeuw behoren: een preekstoel te Watervliet (1726), een kansel te Veurne (Sint Walburgis, 1727) en te Brugge (Heilig Bloedkapel, 1728) evenals een koorgestoelte (1728) in dezelfde kapel. De eerste twee preekstoelen behoren stellig tot de reeks grootse laat-Barokkansels in ons land, die als spreektribunen in openlucht waren opgevat, vol grepen uit de natuur, zeer realistisch en schilderachtig uitgewerkt. Bij de preekstoel te Watervliet bemerken we vooral de grootse figuur van de H. Hiëronymus, gezeten midden rotsen en planten. Op de kuip zelf zijn een reeks medaillons te zien, terwijl tussenin tal van engeltjes, als frisse bengels, het geheel nog weelderig maken. Het beste stuk is o.i. de preekstoel in de Sint Walburgiskerk te Veurne. In een brok bijna levende natuur zit onderaan, als voet, de mooie figuur van Sint Jan de Evangelist. De gestalte is sterk bewogen uitgebeeld, en nog beklemtoond door zwierige plooien van het gewaad; het gelaat zelf is zeer expressief en fijn gesneden. De kuip wordt weggewerkt onder de wolken, waar middenin God de Vader verschijnt. Het klankbord verdwijnt helemaal onder een drapering en de kap is gevuld met brede en zwierige ranken. Van het vroegere koorgestoelte der Heilig Bloedkapel bleven in het museum van deze kapel zes medaillons bewaard, gewijd aan het leven van Jezus. Als snijwerk vormen deze medaillons zeker het beste dat te Brugge bewaard bleef en zelfs tot het beste in het land. (Vooral de panelen met de Besnijdenis en de Verrijzenis). De kompositie is uitstekend, de gezichten zijn zeer zuiver en gevoelig gesneden en de weergave der details of van de verschillende weergegeven stoffen (grond, klederen...) is zeer scherp van uitbeelding. De beste stukken van Pulinx uit de tweede helft van de 18de eeuw zijn twee grafmonumenten van Brugse bisschoppen, gebeiteld uit marmer en in Rococostijl uitgevoerd; een tombe voor Mgr. van Susteren (1747) en een andere voor Mgr. de Castillion in de hoofdkerk te Brugge (1758). Beide werken vallen op door de waarlijk prachtige portretten; de gezichten zijn levendig en vol gevoel en karakter weergegeven. Zij behoren tot de beste portretten van die periode. Merkwaardig om wille van de scherpe detaillering, is de uitbeelding van de verschillende stoffen (hermelijnen mantel, kant). | |
[pagina 292]
| |
Hendrik Pulinx
Praalgraf van Mgr. van Susteren - 1747. Detail: hoofd. St. Salvatorskerk te Brugge. (Cliché Stad Brugge)
Jan Van Hecke
Preekstoel O.L. Vrouwkerk te Brugge - 1743. Detail van kuip: engel. | |
[pagina 293]
| |
Pulinx is ongetwijfeld een beeldhouwer, die gerust mag geplaatst worden naast de andere meesters van die periode in ons land, al is zijn oeuvre, voor zover bekend, niet zeer talrijk. | |
Pieter van Walleghem
| |
Jan van Hecke
| |
Pieter Pepers
| |
[pagina 294]
| |
in steen en naast werk voor kerken maakte hij talrijke meer burgerlijke werken. Een van zijn eigenschappen is wel dat hij zijn werken steeds wist aan te passen aan de plaats waarvoor ze bestemd waren. Denken we aan het beeld van St. Jan Nepomucenus - op de Eeckhoutbrug te Brugge - (1767) dat vrij monumentaal gezien werd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een Dolfijn uit het Astridpark te Brugge, dat als tuinbeeld een charme en een decoratief effect vertoont. Christus en Petrus, een beeldengroep onder de preekstoel van de Sint Bartholomeuskerk te Geeraardsbergen, behoren opnieuw tot zijn groot werk (getekend en gedateerd 1770). Pepers mag wel de beste vertegenwoordiger genoemd worden van de Rococosculptuur te Brugge. Vooreerst al om de charme en de bevalligheid die in zijn werk te vinden zijn. Heel dikwijls vinden we gestalten in wiegende S-houding zoals in het mooie Madonnabeeld van de Sint Salvatorskathedraal te Brugge (1776); typisch voor hem is het plooienspel dat steeds even licht en speels blijft, met nooit scherpe, maar steeds afgeronde vormen. In de belichting van het werk vinden wij geen scherpe kontrasten, maar een zacht en vloeiend lichtspel. Dat valt bijzonder op in een reliëf onderaan het hoofdaltaar van de Onze Lieve Vrouwkerk te Brugge (1779). Pepers maakte o.m. nog een groep Samson en de leeuw (1768) en een beeld van Pater Verbiest (1772) voor het toenmalig buitenverblijf van de Brugse bisschoppen, thans Royghemkasteel te Sint Kruis. In 1769 kapte hij twee engelen voor een altaar in de kapel van het Vrije, nu in de H. Bloedkapel. We vermelden nog de pomp op de Eiermarkt te Brugge, de beelden van St. Petrus en St. Paulus in de voorhof van het Bisschoppelijk Paleis te Brugge, een grafgedenkteken voor Carel Moortgat in de St. Michielskerk te Gent (1769), vier beelden in de tuin van de h. L. Reckelbus te Brugge, een altaarreliëf in de kapel van Onze Lieve Vrouw van 't Boompje te Sint Andries (1781) enz. Pepers liet in ieder geval een hele serie werken na. In het Brugse staan nog honderden werken, vooral uit de 18de eeuw, waarvan wij de beeldhouwers niet kennen. Hopen wij dat wij of anderen in de toekomst nog een deel van deze werken mogen identificeren om aldus een volledig beeld te kunnen samenstellen van de beeldhouwkunst uit deze periode.
drs. frans vromman Ga naar eind1 Ga naar eind2 Ga naar eind3 Ga naar eind5 Ga naar eind6 Ga naar eind7 Ga naar eind8 Ga naar eind9 Ga naar eind10 Ga naar eind11 Ga naar eind12 Ga naar eind13 Ga naar eind17 Ga naar eind18 Ga naar eind19 | |
[pagina 295]
| |
Pieter Pepers: O.L. Vrouw met Kind - 1776.
St. Salvatorskathedraal, Brugge. (Cliché Stad Brugge) |
|