dezelfde meester voor zijn Wekroep of voor zijn reliëfs aan het IJzermonument en het Albert-Gedenkteken.
Ernest Wijnants met zijn sterke, persoonlijke en onbedwingbare eerbied voor de menselijke anatomie, schenkt aan deze richting met zijn Wandelende Eva een eigen element: de kleurrijke anatomische nuance. Wijnants maakt daarbij elke vormgeving, elk realistisch uitgangspunt ondergeschikt aan de monumentaliteit. De Brutale Dans is, zoals vele types van Pieter Bruegel, geïnspireerd op het alledaagse volksleven. Eens beeld geworden echter, binnen de enge blok waaruit ze gesneden werden, verenigen de dansers de dynamische beweging met de eisen van de sculpturale statiek. De draaiende beweging wordt gesuggereerd door het aanbrengen van vijf voeten. De stabiliteit en de dynamiek zijn waardig verenigd in een beeld dat binnen zijn 60 cm. hoogte de monumentaliteit der grootste verhoudingen verbeeldt.
Maillol, Despiau, Drivier, Janniot, Landowsky; volgden in Frankrijk een gelijkaardige weg. Maillol's Rivier is een onstuimige, opengewerkte warreling. Het licht der openlucht deert de vormen niet. De zon geeft alleen kleur en luminositeit aan het beeld.
Met Ossip Zadkine doet een nieuw element zijn intrede in de Europese plastiek: het op de niet-Europese kunst geïnspireerde cubisme. Samen met Gargallo, Laurens, Duchamp-Villon, Lipchitz, Modigliani, de vroege Brancusi, Arp en Archipenko, put hij met grote vrucht uit allerlei nieuw ontdekte kulturen: negerplastiek, prae-colombiaanse monumenten, oceanische maskers. Nieuwe mogelijkheden treden daarmede op de voorgrond. In allerlei materialen uitgewerkt, wordt de natuurlijke vorm verklaard, uit elkaar gelegd en geobjectiveerd. Het cubisme was een strenge leer waarbij de theoretici soms meer naam verwierven dan de kunstenaars. Een vergelijking tussen de werken van Archipenko en die van Lipchitz of Duchamp-Villon is hiervan een treffend voorbeeld. Het cubistische huis (Salon d'Automne, 1913) van deze laatste heeft hem en ons vertrouwd gemaakt met de heerlijke majesteit der mooie vlakken die thans zo innig met onze urbanistische opvattingen samenvallen. Het werk van deze voorlopers kan moeilijk overschat worden, al bereikten zij zelf niet altijd even grote hoogten van sculpturale constructie.
Een nieuw element treedt echter op: de inwendige openwerking van de realistische vorm ten voordele van de verheerlijking van het mooie vlak. Zadkine, Gargallo en vooral de grote J. Gonzalez werden baanbrekers hiervan. De beeldhouwkunst gaat meer en meer aandacht schenken aan de leegte. Het ontga ons hierbij niet dat we ook meer en meer aanlanden bij de uitersten der figuratieve voorstelling. Bij Julio Gonzalez was het vooral te doen om dessiner dans l'espace, d'évoquer le volume dans le vide. - Daarom werkte hij met een verfijnde ijzerconstructie, afkerig van elke ronde-bosse opvatting. Het moet nochtans opgemerkt worden dat hij in 1936 tot de volle reliëfvorm is teruggekeerd en tegen het eind van zijn leven een groot figuratief werk had opgezet.
De brutale strijd tussen vorm, materie en ruimte is in zijn laatste stadium getreden. Vele kunstenaars wankelen, zoeken steeds maar nieuwe wegen: soms progressieve, soms ook conservatieve. Henri Laurens combineerde soms zijn vormen met een fijn grafisme. Henry Moore wankelt tussen de gedepouilleerde plooiïngen van de Koning en Koningin, de gedrapeerde realistische figuren na zijn recente griekse reis en de bijna abstracte vormen van zijn Liggende Vrouw of Dubbel staande Figuur (1950). Barbara Hepworth worstelt met dezelfde problemen. Zij schrikt af voor de leegte en tracht sommige diepe holten met een etherische draadconstructie te vullen. Frits Wotruba zoekt alle heil in een ruwe onafgewerkte materie. De schilder Floris Jespers in enkele nog ongekende beelden, en César of Couturier zoeken allerlei ongewone materies samen te versmelten: echte doeken, ijzerdraad, oud-roest voorwerpen, e.d. De poëzie der niet-functioneel-gebruikte-materie boeit hen soms meer dan de sculpturale conceptie. Zoals Walter Bodmer, Turnhill en vooral Lynn Chadwick in Engeland brengen ze verschillende figuren samen die afzonderlijk en onderling spreken, die elk een hoofdstuk vertellen van een roman. De ruimte tussen de verschillende elementen is een afstand, een psychologische of werkelijke atmosfeer. Men voelt dat deze kunstenaars zich bewust zijn van de ware problemen der functie in de huidige sculptuur. De beelden keren zich echter steeds in tot zichzelf of tot elkaar. Daardoor is hun ruimte verhalend, beschrijvend en afbeeldend.
Ook de Italiaanse school, met grote ijver sedert de tweede wereldoorlog naar voren gebracht, richt zich naar gelijkaardige concepties. Giacometti, Martini, Marini, Mastroanni en Minguzzi zoeken de poëzie der moderne eenzaamheid van de chevalereske humanist, verloren in de vijandige stad, te vertolken. De geraffineerde cultuurmens wordt geconfronteerd met primaire physische sensaties: ruiterbeelden, zwemmers, sportmensen, marcherende personen verloren in een enge stad - vertolkt in een warme, gewild-primitieve materie. Menigmaal kunnen ze zich helemaal niet ontdoen van een uitgesproken litteraire bekommernis. Greco en Manzù vooral, schenken aandacht aan een grotere soberheid in de algemene silhouet, waarin slechts hier en daar een kleurrijk element gelukkige afwisseling brengt.
De Italianen inspireren zich met genoegen op het korrelige oppervlak van oude sculpturen, om aan hun werk een primaire attractie te schenken. In Frankrijk is het Germaine Richier die in deze richting een grote bekendheid heeft verworven met allerlei bronzen oer-wezens, schematisch aangeduid in een druipende kleimassa, vol toevallige vondsten.
Het gevecht met de materie is echter al veel vroeger een