Jan van der Hoeven
In Jan van der Hoeven zijn we een jong dichter rijker. Zijn debuutbundel Projectieschrijven die zopas van de pers kwam bij de Bladen voor de Poëzie te Lier getuigt van een talentvol en eerlijk kunstenaarschap dat we met volle sympathie begroeten.
Niet alleen omwille van hun volstrekt authentieke klank zijn deze verzen een nadere beschouwing overwaard. Ze zijn eveneens merkwaardig als tijdsverschijnsel. Tegenover
een jongere die thans met traditionele poëzie debuteert, d.w.z. met mededelings-poëzie in welke vorm dan ook waarin woord, ritme en beeld een openstaande communicatieve functie hebben, is men onmiddellijk gewapend. Het arsenaal van een reeds beproefde kritiek ligt vol. Tegenover een jongere die daarentegen het steeds min of meer cryptisch experimentele vers hanteert, tast men nog gemakkelijk in het onzekere. De poëzie in
Projectieschrijven verenigt echter de gelukkigste kwaliteiten van beide. Daarover een woord meer.
Jan van der Hoeven werd artistiek grondig gevormd bij de grote traditionelers. Dit brengt het enorme voordeel mee dat hij hun poëtisch-expressieve mogelijkheden door en door kent en dus niet zoals de meeste andere jongeren komt aandraven met het - trouwens reeds bijna een halve eeuw oude - spottend dooddoenertje van de aftelrijmpjes en de syllabencijferaars. Hij erkent daarbij de existentiële echtheid van het werk van deze grote traditionelers en twijfelt waarschijnlijk terecht aan deze oprechtheid bij veel huidige experimentelen waarvan nog niemand bij benadering de wezenlijke grootheid kan bepalen. Maar hij begrijpt volkomen wat in de verstechniek van deze laatsten de poëzievernieuwende vondst is: de spanningsvolle metafoor en de verdichtende woord- en beeldassociaties. Anderzijds is hij van nature bedachtzaam en eerlijk: hij zweert liever bij Gerrit Achterberg dan bij de atonalen. Hij is geen pin-up dichter, zwaait niet met zijn foto, hij probeert alleen poëzie te schrijven die hij volkomen kan verantwoorden.
Zo bestaan van der Hoevens beste verzen uit een zelfstandige en originele synthese van beproefde en nieuwe expressieve schoonheid. Ik gebruik met opzet het woord ‘schoonheid’. Hij eist inderdaad van zijn poëzie dat ze schoon zou zijn in de zintuigelijke betekenis van het woord. Het louter experimentele gedicht is onmelodisch en ritmeloos, het is in hoge mate amorf en dit is wel het grootste gevaar waardoor het artistiek bestendig bedreigd wordt. Het vers van Jan van der Hoeven