deze smalle kuststrook op architecturaal gebied werden ondernomen, villa's, flats en kerken incluis, vallen vooralsnog in het niet als men voor dat bouwwerk staat. Misschien komt er binnen korte tijd verandering, als bepaalde plannen hun weg kunnen vinden, maar intussen is onze kust toch verknoeid. Als men dan foto's ziet van de architectuur aan Zuidamerikaanse stranden... Maar kom, we zijn in Lissewege en Lucien Dendooven, de zoon des huizes, leidt ons een beetje rond. 't Is een wondere man, zwijgzaam, en dat zegt wat in deze tijd, kunnen zwijgzaam zijn, en jong en met een passie zowel voor folklore en geschiedenis als voor moderne plastiek. De pogingen van velerhande organisaties ten spijt moet men bij onze landse mensen nog niet veel goede kunstsmaak zoeken. Daar zijn weliswaar de zwartbonte vlekken in het groen, de ‘wiegende zeeën’ natuurlijk en de grillige grondbebouwing als schilderijen van Mondriaan, doch, als het maar niet regenen wil en als de gerst afslaat, moet men in landbouwersmiddens niet over kunst praten, zelfs helemaal over niets. Toch zijn er uitzonderingen, ja, wel enkele en op Ter Doest heeft men zin voor het tijdeloze, het einmahlige dat in het landelijke bedrijf en in het kunstgebeuren een vreemd en onverwacht aanknopingspunt vindt. Lucien Dendooven (o 1927) heeft na zijn humaniora het hoger getuigschrift voor Franse taal- en letterkunde behaald aan de universiteit van Lausanne, met een studie over het surrealisme. Hij werkt mede aan verschillende bladen en tijdschriften en geeft lezingen over historische en artistieke onderwerpen. Naast enkele novellen, die zijn creatief kunnen duidelijk aantonen, publiceerde hij een serie historische en folkloristische verhandelingen: De abdij Ter Doest (1953), Dorpen in de Brugse vlakte (1954), L'Abbaye de Ter Doest (1954), Karel de Goede en het
kwade Brugge (1955), La Flandre maritime (1956) en Brugge in de gloed van het westen (1957). Het zijn stuk voor stuk interessante en fris uitgegeven werkjes, die getuigen van een persoonlijke en zoekende geest. Ze werden bovendien geïllustreerd door plaatselijke artisten als Jan Soens, Albert Setola en Henri De Jaeger.
Sedert 1955 nu is Lucien Dendooven van wal gestoken met zijn kunsttentoonstellingen. Langs een glimmend geteerde rij paardenslieten, waarboven nog de onderscheidingen hangen van de prijskampen van de
Cheval de Trait Belge, komen wij in een soort opkamertje, klein, intiem, keurig en netjes geordend. Daar exposeerde Henri de Jaeger uit Heist in 1955 een serie zeegezichten en hij luidde, misschien onbewust, een zekere traditie in, vermits daar, thans reeds voor het derde seizoen, kunstwerken geëxposeerd worden. Het moet een hele onderneming zijn, want Lissewege is nogal afgelegen en het domein ter Doest ook. En toch, zo vertelt Lucien Dendooven, zijn er exposities geweest waarop zelfs 1200 bezoekers mochten genoteerd worden. Dat is belangrijk, en eerlijk gezegd, men zou het niet verwachten. In 1955 kwamen na
A. Setola en L. Dendooven
Henri de Jaeger nog Willem van Hecke met een belangrijke retrospectieve van zijn werk, wijlen Karel Laloo die meteen om zijn verdienstelijke
loopbaan werd gehuldigd en Jan Soens met bijbelteksten en religieuze schilderijen.
In 1956 waren Firmin Vandepitte te gast, eveneens uit Heist met een reeks tekeningen, de beloftevolle Marie-Roze Lannoy uit Wervik met schilderijen, en naast Jan Vandenbroeck uit Antwerpen en Daniel van Nijghen uit Brussel, ook de Westvlaming Simon Hendrickx, die teken- en schilderleraar is in Doornik en die een merkwaardige serie gouaches en schilderijen exposeerde. Het seizoen 1957 werd geopend door een tentoonstelling van grafisch werk, schilderijen en beeldhouwwerk van Albert Setola. Het is deze expositie die wij bezochten en wij kunnen maar dit zeggen: Setola exposeert veel te weinig en het zou nochtans nodig zijn dat meer mensen in kontakt kwamen met zijn frisse, optimistische kunst. Treffend zijn ook zijn beeldhouwwerken, een kunstgenre dat Setola eerst onlangs benaderde en waarin hij flink resultaat wist te boeken. Op het programma van dit jaar staan verder exposities van Adriaan Vandewalle (in te leiden door Marcel Matthys), Henri de Jaeger (met inleiding van Staf Weyts) en Jan Roose (voorgesteld door Jan Soens). Voor volgende jaar zijn reeds twee tentoonstellingen voorzien nl. Willem van Hecke met schilderijen en Maurits Claeys met edelsmeedwerk.
Een expositieruimte uitbaten veronderstelt een hele boel kundigheid. Er komen materiële zorgen bij kijken, als transport en zo, maar ook delicaatheid en mensenkennis, vooral als men het uithouden wil. Lucien Dendooven blijkt al die gaven in zich te verenigen.
Het doet zeker vreemd aan als men boven de halve staldeur op een hoeve een plaat met pijl Tentoonstelling ziet hangen; maar het moge nu een rijtje stamboekvee of een serie schilderijen zijn waar men naar toe gelokt wordt, het blijft een ontdekking. En het onverwachte boeit altijd. Het bedrijf van Ter Doest ontsnapt hier stellig niet aan: het domein is het bekijken waard met dat stuk geweld van een schuur die daar al zes eeuwen in de veie bodem zit, en met in een soort schatkamer het wisselend getij van Vlaamse kunstwerken. Eigenlijk ligt het verband niet ver.
fb