dan ook leeft, wakker en met ruime belangstelling voor alwat des geestes is, bemerkt dat de mens op om het even welk terrein geestelijk gestripteased wordt en zeer zuiver en zeer scherp tegenover zichzelf wordt gesteld; hij moet bovendien tegenover de invloeden de hem bepalen stelselmatig kiezen. Hij heeft immers enkele dingen gemaakt waar hij niet meer bij kan en enkele dingen in gang gezet die hem haast ontsnappen. Hij meet explosies op de zon, vindt breinen uit die diskussies over het laatste getal belachelijk maken; en de dieptepsychologen worstelen met de vraag of zij van de mens alles mogen vernemen. Er zijn dingen die aan onze macht ontsnappen en ook aan onze verbeelding. Kunst is in sterke persoonlijkheden altijd de uitbloei van een kultuur. De abstrakte kunst is daarom geen noodzaak, maar een typisch verschijnsel van deze tijd. De expositie Vormen van Heden, in het Casino te Knokke ingericht door Luc Peire en K.N. Elno, illustreerde dit tijdsbeeld treffend. Zij bevatte een reeks interieurs van Knoll International, met kreaties van Mies Van der Rohe, Florence Knoll, Harry Bertoia en Eero Saarinen. Rondom waren werken opgehangen en aangebracht van artisten met naam uit binnen- en buitenland. Behoudens een skulptuur van Reinhout D'Haese en een betonraam van Michel Martens, was al het geëxposeerde werk voorstellingsloos.
Het doel van deze inrichting was m.i. hier gelegen: de organisatoren wilden aantonen hoe de ruimte door artisten van onze tijd wordt georganiseerd, hoe de plastische kunstenaar van heden een geest uitstraalt die wij terugvinden in de gebruiksvormen om ons heen, en omgekeerd. Of anders uitgedrukt: de ontmoeting tussen het funktionele voorwerp en het onnutte kunstwerk, tussen de industriële vormgeving en de kunst, tussen de kunst
tout-court. Sedert de jongste oorlog is o.m. dàt veranderd:
Michel Martens, Bull 1956 - betonraam (detail)
Cliché Museum voor Sierkunst, Gent.
nieuwe vormen breken door, vormen die men aanvaarden kan of niet, maar die er zijn en hun tocht begonnen zijn over de ganse wereld: in schilderijen en in schrijfmachines, in behang en in eetgerei. Vormen uit de kunst worden funktioneel omgeschakeld en verfraaien het dagelijkse leven. Vormen die men klinisch
koud noemt. Wat is koud? Is een interieur met bolpootmeubels en gekopernagelde stoelen warmer dan de zachte, naar de vorm van het lichaam gemaakte Bertoiazetels of de
Barcelona-Chair die Mies Van der Rohe reeds in 1926 ontwierp? Die vormen noemt men
zielloos. Wat is zielloos? Wat is de ziel van een interieur anders dan de mens die erin woont, die het organiseert en die er zijn ziel in legt, zoveel als hij kan. Die vormen noemt men verabsoluteerd en gelijkgeschakeld en men spreekt van de
automation van de kunst. Als men één abstrakte schilderij of skulptuur heeft gezien, kent men ze alle. Er zijn blijkbaar nog altijd mensen die nog niet weten dat alle negers niet op elkaar gelijken. En zelf noemt men, o ironie, de abstrakte kunst
individualistisch. Maar dat neem ik niet als een verwijt. Want als de periode die wij beleven ons enkele grote, eenzelvige artisten oplevert, die vrijzinnig zijn, in de meest letterlijke betekenis van dit vervelende woord, en die zo sterk mogelijk wantrouwend en los staan tegenover alle op hen inwerkende invloeden, dan doen wij, meen ik, een stap vooruit. Zij zullen immers van het formaat zijn van een van der Rohe, een Moore, een Mondriaan, een Schönberg, een Greene en een Papini.
In deze zin is het enige doek dat ik te Knokke heb gezien: Barcelona, van Luc Peire. Een werk dat vorig jaar ontstond. Peire is erin geslaagd in zijn jongste werk een subtiele verpuurde indeling te bereiken van de strengafgesloten ruimte die een schilderij is. Hier is geen heugenis meer aan enig natuurlijk beeld dat wellicht voor dat werk de aanleiding was; hier is nog alleen een idee, al of niet schatplichtig aan een gevoel, dat uit de schilder buitendringen moest. Geen afbeelding, maar uitbeelding. Het gevoel, bij uitstek bewegend element, is ten uiterste bedwongen tot ongemengd zwart, geel en wit. Men zou willen zeggen: quelle candeur. Vrijwillig reduceert de artist zo sterk mogelijk de middelen van zijn expressie: tot vertikalen op een horizontale geaxeerd in de rechterhelft van het doek. Daar is iets dwingend-ingehoudens in dat werk, iets gehoorzaams, een poëzie van water dat zijn weg zoekt en niet weg kan, niet weg mag. Zoals Pedro Garcia Cabrera in zijn prachtig aan Peire opgedragen en door Albe vertaalde gedicht het uitdrukte:
Hoe graag zou het water telkens opnieuw
zijn eigen loop, zijn eigen schaduw willen worden,
zonder steeds te moeten zien vloeien
zijn bewegend mechanisme van kristal
zonder de traan dieper te doen vloeien tot de bodem der traan
om zijn doorzichtigheid op te richten
en zonder zichzelf te moeten toeroepen
met stemmen van hagel, wolk of sneeuw.
Hoe graag zou het water bij je willen zijn.
Er was voorts te Knokke non-figuratief werk van de in 1953 jonggestorven Georges Carrey; een doek van de nogal opgang makende Jean Piaubert, dat op mij een onverzorgde indruk liet; een zeer expressief doek van Gaston Bertrand, een van de promotoren van de abstrakte kunst in ons land (waarom ontbrak hier Victor Servranckx?); een fris collage-achtig reliëfdoek van Jean Rets, werken van Pol Bury en Jan Burssens. Ook was er een inzending van Marc Mendelson, die onder de maat bleef van het in de kataloog afgebeelde Benadering uit de verzameling