West-Vlaanderen. Jaargang 6
(1957)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
[Kunst en geest]Arthur Lambrecht: De Tamboers
Constant Lambrecht: Vrouw met Wild
De Roeselaarse kunstschilders, Arthur en Constant Lambrecht, stelden in februari 1957 hun jongste werken tentoon in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel, waar zij zich mochten verheugen in een bezoek van H.M. Koningin Elisabeth. Tijdens de maand maart greep eenzelfde tentoonstelling plaats te Gent in de zaal Vyncke - Van Eyck. | |
[pagina 246]
| |
Literatuur en christendom
Prof. Charles Moeller
Met een bewonderenswaardig doorzettingsvermogen zet Prof. Charles Moeller zijn reeks grote werken voort over de moderne literatuur in haar verhouding tot het christendom. Verleden jaar verschenen twee zware boekdelen: Silence de Dieu (Camus, Gide, Huxley, Simone Weil, Graham Greene, Julien Green, Bernanos) en La Foi en Jésus-Christ (Sartre, James, Martin du Gard, Malègue). Dit jaar verscheen reeds het derde deel Espoir des hommes (Malraux, Kafka, Vercors, Cholokhov, Maulnier, Bombard, Sagan, Reymont) en ook het vierde deel L'Espérance en Dieu notre Père werd ons voor dit jaar beloofd. Bewonderenswaardig zijn deze boekdelen in velerlei opzicht. Prof. Moeller is een theoloog, vergroeid met de streng historisch-kritische methodes die de Leuvense school van godgeleerdheid kenmerken. Deze methodes zijn het welke hij op de moderne literatuur is gaan toepassen. Het resultaat is merkwaardig. De essayistische literatuur steunt immers dikwijls op vage intuitie, geleerddoenerij en woordenkramerij; zo vele critici geven de indruk alleen maar met welbehagen naar hun eigen stem te hebben geluisterd, terwijl zij schreven over het werk van anderen. Niets van dit alles bij Moeller. Systematisch heeft hij tientallen werken met een scherp mes ontleed; hij heeft er de voornaamste en meest revelerende passages uit overgeschreven zonder er zich om te bekommeren dat de steekkaarten zich opstapelden bij honderden; hij heeft die passages dan verder geanalyseerd, geordend, beoordeeld, geresumeerd, onderling vergeleken, enz., teneinde de kern van de gedachte der schrijvers te ontdekken; de resultaten van zijn analyse heeft hij tenslotte geconfronteerd met de waarheden van het christendom. Denk nu niet dat de arme lezer zal verdwalen in deze opeenhoping van studiemateriaal; neen, want aan de Germaanse Gründlichkeit heeft Moeller de Franse clarté weten te paren; al vergt de lectuur dezer werken uiteraard inspanning, toch laat de heldere en typografisch zeer verzorgde indeling toe het betoog op de voet te volgen. Bovendien, hoe streng wetenschappelijk deze werken ook werden opgevat en geschreven, toch voelt men op elke bladzijde de broederlijke mens, die hoopt en wanhoopt, treurt en zich verblijdt, lacht en schreit met de schrijvers, zijn broeders, wier werk hij niet alleen met het verstand maar vooral met het hart heeft pogen te begrijpen. Naast bewondering hebben Moeller's werken bij heel wat mensen verwondering en zelfs verbazing gewekt, in de eerste plaats bij de estheten, vooral dan de niet-katholieke. Wat hen verbluft is dat Moeller de moderne auteurs zo zeer au serieux neemt en hen zoveel respekt betoont. Het is immers zo gemakkelijk de wereld der literatuur te beschouwen als een soort permanent spektakel, waar men halfgeïnteresseerd doorloopt, zoekende naar iets origineels, een mooie klank, een mooie vorm, een ontroerende zegging, suspense, sensatie; een permanent spektakel, waar de levensopvattingen en philosophiëen dooreen warrelen als veelkleurige banderolles, waarvan men zich zelf niet meer afvraagt of zij waarheid bevatten dan wel aberratie, als zij maar schitteren in nog ongekende schakeringen. Te veel boekenminnaars beschouwen de literatuur als een soort cirkus, waarin de auteurs optreden als akrobaten, clowns of tjingel-tjangel muzikanten; zij eisen van de artisten steeds nieuwe, steeds gevaarlijker, steeds meer ophitsende, steeds meer fantastische prestaties. Neen, de literator is geen amuseur publique. Hij zou het tenminste niet mogen zijn... Als wij dan één critiek zouden moeten richten aan het adres van Moeller dan zou het deze zijn: hij neemt de literatoren misschien wat te ernstig op, want zelfs bij de grootsten is er toch zoveel pose en kunstmatigheid (kan het anders?). | |
[pagina 247]
| |
André Malraux ou l'espoir sans terre promiseMoeller's derde deel Espoir des hommesGa naar eind1 behandelt enkele auteurs bij wie de aardse hoop en verwachtingen het voornaamste deel hunner problematiek vormt: de pelgrims naar een beloofde land, dat, hoe zij het zich ook voorstellen, een land van God is, vermits alle land van God is. Terecht krijgt hier André Malraux het leeuwenaandeel: André Malraux ou l'espoir sans terre promise. Moeller bespreekt eerst Malraux als revolutionnair, Malraux, die een actieve rol speelt jaren lang op alle continenten, waar mensen vechten om een betere wereld tot stand te brengen. Romans als La condition humaine zijn de neerslag van Malraux' omgang met de grote opstandigen. Hij heeft getast naar de diepere beweegredenen hunner agitatie. Hij heeft de droombeelden gewikt en gewogen, die de massas naar de wapens doen grijpen om uit hun eeuwenlange ellende vrij te raken en de menselijke waardigheid te veroveren; hij heeft gepoogd zowel de avonturiers als de helden, ‘heiligen’ en martelaren der marxistische revoluties uit te beelden. Hij heeft bovendien ook de permanentie van de ‘mens’ willen aantonen in de baaierd der geschiedenis: de mens die lucied is voor de dood, die voor dezelfde dood broederlijkheid en angst aan elkaar verbindt en de moed heeft te glimlachen. Malraux zelf gelooft niet in de idealen, waarvoor de mensen vechten, ook al voelt hij met hen mede; voor hem telt slechts ‘la qualité de l'homme’, maar dan niet geworteld in God. Malraux' omgang met de levenden bracht slechts ontgoocheling en wanhoop; na 1949 richt hij zich resoluut tot de doden, bepaald tot het hoogste dat zij ons achterlieten: de kunstgewrochten. Sedert werd hij de grote theoreticus, de profeet der kunst en zelfs de hogepriester vermits hij de kunstverering tot een religie heeft verheven, haar tot de enige religie wil verheffen. De kunsthistorische werken van Malraux, zoals Les voix du silence en Le musée imaginaire, zijn als de bijbel van deze religie. Zij richt zich hoofdzakelijk naar de kunstproducten, die ontstonden in dienst van godsdiensten waarin de moderne mens niet meer gelooft: het Oosten (le grand chuchotement de soie par lequel le désert répond à l'immémoriale prosternation de l'Orient), de Grieken (dieux fragiles, qui devront mourir avec le soleil), Byzantion, de romaanse kunst en de gothiek. Na de gothiek zou de gewijde kunst uitgediend hebben, tengevolge van het voortschrijdend agnosticisme: de moderne kunstenaar moet de kunstproducten der 17e, 18e en 19e eeuw verwerpen en teruggrijpen naar les arts des religions, auxquelles nous ne croyons plus. Eenvoudig is dit niet, zodat Malraux zich angstig afvraagt: Que faire d'un homme, quand il n'a plus ni Dieu ni Christ? De gewijde kunsten van het verleden moeten aan de onreine mens van deze eeuw de grootheid terugschenken: l'espoir du monde ayant été balayé, l'Europe appelle à elle, comme secours le contrepoison de tous les arts du monde. Deze gewijde kunsten moeten echter volgens Malraux door de hedendaagse kunstenaar van hun sacraal karakter ontdaan worden: un art sacré désacralisé. Zo moet de kunst een soort ersatz worden voor het absolute en het goddelijke: une monnaie de l'absolu. De kunst wordt een doel op zichzelf; immers de wereld die de kunstenaar aanschouwt is absurd en onmenselijk; deze welke hij schept integendeel is heilig; het is een surmonde, waarbij stijl en vorm primeren, wijl het voorgestelde op zichzelf onbelangrijk is. Moeller bespreekt uitvoerig de grootsheid en de tekorten tevens van Malraux' kunsttheorieGa naar eind2. Men moet ten zeerste de overweging dezer bladzijden aanraden in de eerste plaats aan de scheppende kunstenaars zelf; het zijn overigens o.i. ook de meest persoonlijke bladzijden van Moeller's werk. Wij kunnen hier maar de voornaamste punten er van aanhalen: Vooreerst heeft Malraux terecht zeer scherp aangetoond wat juist het waarachtig kunstwerk uitmaakt, hoe gedurende drie eeuwen (xviie-xixe) er slechts onreine kunst werd geproduceerd in de eerste plaats op het gebied der gewijde kunst, hoe de hedendaagse kunst en kultuur zich planetair heeft ontwikkeld. Verkeerd is echter bij Malraux, volgens Moeller: dat hij het godsdienstig karakter van de Griekse kunst niet heeft begrepen en haar onder invloed van Renan ten onrechte als zuiver menselijk voorstelt; dat hij te zeer het kunstwerk als kunst losmaakt en abstraheert van zijn inhoud en betekenis en bepaald van zijn godsdienstige betekenis; dat hij het atheisme zelf niet veroordeelt, hoewel hij er de oorzaak in ziet van drie eeuwen decadentie der kunst; dat hij het kunstwerk verheven heeft tot een moderne afgod in plaats van het te stellen in dienst van God (dubbelzinnigheid van Malraux' begrip art sacré). In Le monde chrétien beschouwt Malraux hoofdzakelijk de Byzantische en de romaanse kunst. Moeller, die zoveel goeds zegde over de esthetica van Malraux, is verplicht Malraux' visie op de christelijke kunst grotendeels af te wijzen. Inderdaad voortdurend botst men bij Malraux op simplificaties, die ergerlijk zijn als men het christendom grondig kent. Malraux kent enkel de ellende en de treurnis der eerste christenen, enkel de Gekruiste en niet de Verrezene in de vroegste iconographie; Malraux ziet enkel het bovenmenselijke en niet het menselijke, enkel het Aziatische en niet het griekse, bij de byzantijnen; Malraux stelt de romaanse middeleeuwen tegen Byzantium en het Oosten, als een verovering van het menselijke tegen het goddelijke. Malraux verstaat ook niet hoe het christelijke begrip van het gewijde in feite de verbinding betekent tussen het menselijke en het bovenmenselijke en niet de vernietiging van het menselijke zoals dit in andere godsdiensten het geval is; daarom begrijpt hij noch de romaanse, noch de byzantijnse kunst. Malraux heeft tenslotte de | |
[pagina 248]
| |
romaanse en de gothische bouwkunst totaal genegeerd. Zo blijkt Malraux' beeld der christelijke kunst uiterst benepen en kortzichtigGa naar eind3. Welke is dan Malraux' ingesteldheid tegenover de godsdienst en het christendom zelf? Malraux bewondert enerzijds het christendom, waarin hij een bevrijdingskracht voor het menselijke individu ziet, maar verwerpt het anderzijds omdat het de mens toch zou verslaafd hebben aan het godsdienstige; zijn tragische geaardheid heeft hem belet te zien dat geloof liefde is en geen slavernij. De goddeloosheid van Malraux is evenwel heel anders als die van Sartre; alle idee van God of van de ziel, even zo goed als van de eigen persoonlijkheid is volgens Malraux slechts geestesconstructie: l'homme est mort, après Dieu; de waarheid bereiken is niet mogelijk, zodat zij als doel vervangen wordt door strijd, geweld, opstand. Moeller zoekt terecht een verklaring voor deze levensopvatting in de vroege levenservaringen zelf van Malraux, zoals de schrikbeelden van de droomwereld zijner kinderjaren, de vermeende zelfmoord van zijn grootvader en de echte zelfmoord van zijn vader toen Malraux amper veertien jaar oud was...: dat maakte van hem voor het hele verder verloop van zijn leven een heetgebakerde adolescent, die zich werpt in het avontuur. Tegenover de heldhaftige maar absurde avonturiers en terroristen van Malraux, die de ruimten en de culturen, de continenten en de eeuwen doorzoeken, plaatst Moeller de eenzame Charles de Foucauld: de man die de reis heeft aangedurfd waarvoor Malraux is gevlucht: le voyage intérieur. De grond van de mens is dus onrust en angst, maar ook hoop volgens Malraux; een hoop die zich opricht tegen de hatelijke werkelijkheden in een mannelijke broederschap der lotsgenoten; deze uitdaging kan de vorm aannemen van een revolutie evenzo goed als van een kunstwerk. Malraux' hoop is echter espoir de rien, want het is de tragiek van de menselijke conditie dat het lot, de mizerie, de dood niet te verhelpen zijn: er is dus voor Malraux's hoop geen land van belofte. De aarde biedt hem geen bewoonbare wereld, geen tempel, geen woning. Il est temps de revenir à la maison, antwoordt hem Moeller; de volstrekte afwijzing van de wereld is immers niet gewettigd: il nous faut revenir au monde pour que l'espoir refleurisse; il nous faut
André Malraux en zijn zonen. - Cliché Deutsche Verlagsanstalt Stuttgart
| |
[pagina 249]
| |
l'aimer, le découvrir... Quand Malraux apprend à ses trois garçons à jouer avec les ‘kachinas’, qui sont les ‘anges gardiens’ des petits Indiens Hopis, il leur révèle qu'il y a un monde, un monde où il y a d'autres enfants. Is immers het gezin, met het kind, niet een der eenvoudigste maar tevens rijkste landen van belofte, waarnaar de menselijke hoop hier op aarde kan stevenen? | |
Kafka ou la terre promise sans espoirDe betekenis van Malraux is ongemeen groot; de aantrekkingskracht zijner in een schitterend lyrische stijl ingeklede drogredenen is vooral voor daadlustige jonge mensen en voor kunstenaars zeer belangrijk. Daarom vertoefden we zo lang bij de bespreking ervan in Moeller's boek, ook al verplicht dit ons ertoe vlugger over de andere figuren heen te stappen. Kafka ou la terre promise sans espoir. Moeller beschrijft Kafka als de driemaal ontwortelde (Duitse Jood te Praag), die opgroeit in eerbied en gruw voor zijn bovenmenselijk grote vader en hoewel zeer intelligent toch zijn leven lang een mislukkeling blijft. Toch poogde hij hartstochtelijk zich te redden en van zijn leven iets terecht te brengen: eerst door de liefde en het huwelijk, maar zijn huwelijkplannen mislukken keer op keer, omdat hij er psychisch niet voor geschikt is; vervolgens door zijn litterair oeuvre, waarmede hij zijn schuldbesef wil kwijt raken. Dit litterair oeuvre is een der meest eigenaardige, der meest krankzinnige uit de gehele wereldliteratuur; une mythologie du désespoir, zo heet het bij Moeller. De kunst is voor Kafka niet een compensatie voor wat het leven hem niet bood, maar de spiegel zelf van zijn absurde leven. Zijn werk is vervuld met een Charlie-Chaplin-humor. De gehele wereld is erin aanwezig, als oord van eenzaamheid en beklemming. Zijn verhalen zijn mythen van de wanhoop: de metamorphose van een mens in een walgelijk insekt, het onbereikbare kasteel, het hol van het opgejaagde dier... Onder godsdienstig opzicht is Kafka een wegens zijn opvoeding ongelovig geworden Jood, die zoekt naar iets om zijn leegheid te vullen en bepaald de nood voelt aan een wet, om de vloed van het kwaad die de mens overspoelt, te bezweren. Moeller haalt volgende tekst aan uit Kafka's Hochzeitsvorbereitungen auf dem Lande, een tekst die volgens hem de sleutel biedt tot het gehele werk van Kafka en die door alle onze tijdgenoten zou moeten overwogen worden: Van alle eisen (Erfordernisse) van het leven heb ik, zover ik weet, niets aangebracht, behalve de gemeenschappelijke menselijke zwakheid. Met behulp van deze laatste - en in dit opzicht is het een gigantische kracht - heb ik de negativiteit van onze tijd, waaraan ik overigens zeer nauw verbonden ben, kunnen opvatten; ik heb het recht niet deze negativiteit te bestrijden maar in zekere mate heb ik wel het recht haar te vertegenwoordigen. Noch de positiviteit, noch de uiterste negativiteit die omslaat in posiviteit was mijn erfdeel. Evenmin als ik het leven binnengeleid werd door de reeds zwakke hand van het christendom zoals Kierkegaard, evenmin heb ik me zoals de sionisten vastgeklampt aan de boord van de Israëlische talith (mantel of doek die men in de synagoge draagt), die weg waait met de wind. Ik ben een eindpunt of een begin. Ich bin Ende oder Anfang. Hij is immers nedergedaald tot de bodem van de wanhoop; het is nodig, zoals Heidegger zegde, dat sommigen dit doen: Im Weltalter der Weltnacht muss der Abgrund der Welt erfahren und ausgestanden werden. Dazu ist es aber nötig dass solchen sind, die in den Abgrund reichen. Maar Kafka is ook een begin, want hij is geen opstandeling geweest, zoals Malraux; hij heeft zich bekeerd tot de wereld en heeft erin geloofd; hij heeft geloofd in de liefde, in de ordenende wet, in het huis der mensen, in het beloofde land tenslotte; hij legt immers de schuld van al het verkeerde en absurde niet op de wereld, maar op zichzelf. Hij proclameert de primauteit van de liefde, van het leven, van de mens, boven de kunst: hij is de nederig en bescheiden wachtende op de genade: Zo gij stand houdt en de wortels doet groeien in diepte en breedte met de kracht van uw blik, dan zal niets u kunnen wegdrummen; dan zult ge die onveranderlijk duistere einder aanschouwen, waaruit niets kan opstijgen tenzij eens juist de wagen, die naar u toerijdt, die nadert, steeds groter en groter wordt, die op het ogenblik waarop hij u bereikt de ganse wereld vervult, terwijl gij u erin stort zoals een kind op de kussenbank van een diligentie, die raast door de storm en de nacht. (Hochzeitsvorbereitungen...) | |
Approches de la terre promiseHet derde deel van Moeller's werk draagt de titel Approches de la terre promise en groepeert enkele andere voor onze tijd representatieve figuren. Vercors was eerst tekenaar en beeldde de wanhoop en de onzinnigheid van het leven uit. De laatste oorlog maakte echter van hem de schrijver van Le Silence de la mer; hij bevestigt hier en in zijn latere werken in de eerste plaats de hoge waardigheid van de mens, die door een ethiek moet gehandhaafd worden. Hij hoopt op een betere wereld van rechtvaardigheid, die hij stelt boven alles, ook boven de kunst: l'art m'ennuie... s'il n'est pas une recherche passionnée de la justice. Alles samen genomen is hij optimistisch gestemd tegenover de toekomst. Hij ziet echter niet dat het beste deel zijner opvattingen tot het christendom behoort: een schromelijk verminkt christendom omdat God er is uitgesloten. De marxistische droom mocht in Moeller's boek niet ontbreken; hij is vertegenwoordigd door de Rus Mikhaël Cholokhov, waarvan het beste werk De stille Don | |
[pagina 250]
| |
gecentreerd is op de sovjet-revolutie en haar weerslag bij de Kozakken. Groots is hier vooral de hoop op een betere wereld bij de militanten Bountchouk en Anna, die sereen sterven voor de verwezenlijking van hun droom. Het marxisme verschijnt hier als een elementaire maar machtige mystiek, die miljoenen begeestert, maar waar alle medelijden uit afwezig is. Het medelijden, dit is juist het kernprobleem van Thierry Maulnier's drama's. Le profanateur is de tragedie van de man die niet wenste deel te nemen aan de kruistocht tegen Barbarossa (begrijp het kommunisme), maar ook vóór hem niet wilde partij trekken; immers is men wel verplicht het kwaad met geweld te bestrijden? La maison de la nuit is de tragedie van de kommunistische mens, die om de wereld beter te maken alle medelijden en tederheid moet vertrappen; het menselijke hart, dat door het marxisme gebarrikadeerd is, breekt hier zijn banden; de schaduw van het kristendom strekt zich erover uit. Moeller ziet in dit werk de mogelijkheid dagen van een dialoog tussen de marxistische aardse hoop en die van het christendom. Alain Bombard's beredeneerd avontuur is een triomf van de aardse hoop, die alle moeilijkheden overwint om het beloofde land te bereiken. Het kan eigenaardig schijnen dat de beruchte vrijwillige schipbreukeling in deze reeks werd opgenomen; toch is hij een typisch tijdverschijnsel en zijn reisverhaal past volkomen in het perspectief van Moeller's boek. Zien we maar hoe Bombard zijn aankomst beschrijft: Lorsque je mis le pied sur la page de la Barbade, c'était une terre très instable que j'abordais, car le sable de la plage était mouvant, glissant. J'avais néanmoins l'impression que c'était une terre promise. Zijn niet op elk beloofde land, dat de mens hier op aarde kan nastreven, de adjectieven instable, mouvant, glissant toepasselijk, vraagt Moeller. De heldinnen van Françoise Sagan zijn infantiele wezens, die bang zijn voor het leven, het onzinnige leven; zij vertegenwoordigen voor Moeller het laffe deel van Europa, ten prooi aan verveling en wanhoop. De laatste figuur van het boek is Ladislas Reymont, le lyrisme de la terre promise. Het werk van deze Streuveliaanse schrijver is één hymne aan de aardse hoop: hoop die zich uit in de melodie der legenden, hoop in de bevrijding van het Poolse vaderland, hoop in de mens, koning der schepping, hoop die de wereld van aanschijn doet veranderen: een aardse hoop tenslotte die geankerd is in de hemelse verwachtingen. Zeer wijselijk besluit Moeller zijn studie, gewijd aan de aardse verwachtingen in de letterkunde, met een slothoofdstuk dat het zuiver christelijk standpunt in dezen weergeeft en het confronteert met de realistische verwachtingen van de wetenschap. Wij zelf kunnen het overzicht van dit zeer rijk boek niet beëindigen zonder aan Prof. Moeller onze dank uit te spreken. De letterkunde is een draaikolk, waarin zovelen wegglijden tot schade van geloof en zeden; Moeller biedt een veilig houvast; zijn werk werd geschreven met een grote liefde én voor de hedendaagse mens én voor de eeuwige waarheid. Zoals de twee vorige delen is ook dit deel geroepen om de grootste diensten te bewijzen, niet alleen op apologetisch gebied maar ook voor de humanist, die de diepere zin der letterkunde van heden wil vatten.
dr. albert smeets |
|