Een dialoog?
U vraagt naar mijn persoonlijk oordeel?
Wel, ik meen dat poëzie is: de kunst om de gekristalliseerde ervaringen welke wij als mens kunnen opdoen uit te drukken in taalsymbolen. Misschien schreef ik juister: in ritmische taalsymbolen, doch dit is bijzaak; want ik geloof dat de ervaringen primair zijn en dat zij aldus de andere twee komponenten, ritme en taalsymbolen, in hun eigenlijke vorm bepalen. De vorm mag en kan dus niet alles zijn; wat echter niet betekent dat deze mag verwaarloosd worden, wel dat de vorm niet almachtig mag optreden doch moet geschapen zijn in functie van de inhoud. Virtuositeit, niet geladen met hogere waarde kan nooit grote kunst worden. Misschien is deze een ogenblik lang schoon, maar ik mis er tezeer de volledige mens. Ik eis immers voor mezelf dat de inhoud menselijk is, wat niet betekent ‘miserabel’. Voor menig kunstenaar en kunstminnaar is menselijk synoniem geworden van pauperisme. Menselijk is slechts de persoon die lijdt aan een kwaal, zij weze geestelijk of lichamelijk, ondeugd of ziekte. Dat kan niet want de mens is een eenheid van stof en geest. Daarom kan ik niet aanvaarden dat poëzie louter hart en zenuw zou zijn of louter verstand. Zowel het overdreven, uitsluitend emotionele als het uitsluitend intellectualistische in de poëzie acht ik uit den boze.
Ik meen dat ieder mens moet streven naar harmonie, naar dat rustige evenwicht dat zich verheft boven de afleidende krachten van het aardse bestel die zich ook in hem manifesteren. Zweig noemde dit het worstelen met de ‘daemon’. Ik geloof zelfs dat dit zijn bestemming is: een zekere orde scheppen uit die chaos en daardoor ook rust of menselijker gesproken, geluk. Voor mij is poëzie het telkens en telkens weer trachten naar het uiteindelijk geluk, het stukje paradijs; trachten, doch zoals iemand schreef: met handen toegespitst van ontoereikendheid.
Verwacht nu niet dat ik zou beweren dat poëzie boven de mensen moet staan en slechts kan geschapen zijn voor hier of daar een rare vogel. Neen, want ik noem Gezelle alleen daarom reeds zo groot, dat ieder mens, zowel het kind als de grijsaard iets heeft aan zijn poëzie. Er is nog zoveel meer, maar de plaats is beperkt en:
U vraagt mij ook wat ik denk over de hedendaagse strekkingen.
Veel strekkingen bestaan naast elkaar, dus zoek ik ze allemaal te waarderen. Sommigen zoeken nog het evenwicht tussen materialisme. Bij hen die het evenwicht verliezen, meen ik, moet ook de kunst een distorsie ondergaan, gezien zij de mens tenslotte halveert. Natuurlijk moet de ene poëzie verschillen van de andere, want geen enkele ziel is volledig gelijk aan een andere. Ieder mens verschilt in zijn ervaringen; waarom niet in zijn uitdrukkingen? Jammer echter dat het hogere leven soms teveel moet wijken voor het egoïstisch driftenleven.
Maar men zoekt!
Ik geloof dat dit uiteindelijk zal leiden tot nieuwe klaarheid in een heerlijke kunst. Waarom echter een kunst die op weg is laten doorgaan voor reeds gearriveerd? Waarom roemt men de poging alsof zij een gaaf en volmaakt werkstuk was? In elk geval gaat het niet op het woord, de volzin, de klank of het beeld te kultiveren als het niet is om tot helderheid te komen. Als mens verlangen wij zelf het hele leven te vatten en uit te drukken, zodanig dat het anderen ook duidelijker voorkomt. Dat leven triomfeert. Het bedwingt ons met steeds wisselende middelen. Daarom moet geen enkel dichter zoeken naar het nieuwe, want dit nieuwe zoekt de dichter en dwingt hem te experimenteren zowel met de inhoud als met de vorm. Ik geloof dat men vooral niet mag vergeten dat men geen kunst schept uit de tijd maar uit de ziel, geworpen en heel vaak verloren in die tijd, doch soms uitstijgend boven het tijdelijke naar de eeuwigheid.
Daarom is kunst ernst, zoals het leven ernst is. Jammer dat bij ons praktisch geen enkel kunstenaar in staat is zich helemaal aan die taak te wijden.
Wanneer men dan om de uiterlijkheid soms speelt met het innerlijke, de geest en de hogere waarden, verzandt de kunst en bestaat er een gevaar dat zij steriel wordt. Het trof mij dat Rodenko - naar ik meen zeer terecht - in zijn inleiding de naam van de Gongora neerschreef in verband met de poëzie van de experimentelen. Dit geldt voor mij als een duidelijke vermaning. Maniërisme is nooit grote poëzie.
Ik wanhoop echter niet en daarom misprijs ik geen enkele poging, want na de voorbereidende proeven moet er weer een nieuw, maar gaaf kunstwerk ontstaan dat, naar ik meen, niet zo vreemd zal staan tegenover alle verworvenheden die thans soms al te baldadig over boord geworpen worden.
paul vanderschaeghe