West-Vlaanderen. Jaargang 6
(1957)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||
Kraag in oud-Vlaamse kant 1625-1630. Copyright A.C.L. Brussel.
| ||||
KantenToen het Gruuthuse hof tot museum herschapen was, heeft de kantenkollectie van Barones Liedts er in 1889 haar intrede gedaan. Tot op heden is het die kollektie, die het grootste deel van de rijke kantenverzameling uitmaakt. Die gift werd aan Brugge gedaan om in die stad een museum op te richten van de Vlaamse roem in het huis van de Heren van Gruuthuse. (Brief van Baron Liedts aan de stad Brugge, 15 mei 1894). Aan de hand van de tentoongestelde werken kunnen we de geschiedenis van de kant opmaken vanaf haar ontstaan tot op het einde van de xixde eeuw. De kollektie Liedts bestaat hoofdzakelijk uit kloskant, met enkele specimen van naaldkant. De kloskant is ontstaan uit de passementen: gevlochten galons in goud of zilver waarmede men de bovenkleding versierde. De naaldkant vindt haar oorsprong in het borduurwerk. Tot in de xviide eeuw gebruikte men het woord passement, ook als de metaaldraden reeds vervangen waren door garen. Un passement dentelé was een galon met tanden, die de rand of kant ervan vormden. Zo vinden we bij het binnenkomen in de kantenzaalGa naar margenoot+ een aantal gouden en zilveren passementen en daarboven, oude scherpgetande passementjes in linnen: A kloskant en B enkele naaldkantjes. Uit het begin van de xvide eeuw, de tijd waarop de kant ontstond, is er weinig met zekerheid te dateren. De oudste stukken die Gruuthuse bezit gaan terug tot einde xvide of begin xviide eeuw. Dan was het maken en dragen van kant algemeen geworden. Zijn de eerste tekeningen een neven elkaar zetten van geometrische figuren, in de xviide eeuw groeien ze uit tot sierlijke diep uitgesneden kanten, die zoveel schouderkragen tooien. Er is een heel mooi exemplaar te zien (nr. 290) een kraag in oud-Vlaamse kant 1625-1630.Ga naar margenoot+ Door voortvarende kantenliefhebbers is ze meermaals voorgesteld als de kraag van Keizer Karel! Een tiental jaren later wordt de tekening meer gesloten (nr. 22). In de tentoonstelling gehouden te Brugge in 1956 Vlaamse Kunst uit Brits Bezit vonden we bij Van Dijck voorbeelden van die xviide eeuwse kant, o.a. Het portret van Lord John en Lord Bernard Stuart. † 1638. 't Is de eeuw dat alle groten zich laten portretteren in een luxueuse kledij: het hof, geestelijken en burgers hebben hun kleding omzoomd met de weelderigste Vlaamse | ||||
[pagina 36]
| ||||
kloskanten en Italiaanse naaldkanten. Met de grote schouderkragen verdwijnen ook die rijke kanten, die er een geheel mee vormden. De scherpere punten ronden af en eindigen in rechte randen. Het bloemen- en rankenornament is zwaar en gevuldGa naar margenoot+ in de zogenaamde Hollandse kanten. (nrs. 26-28). De achtergrond is nog niet van tel. Later wordt het geheel lichter door meer ruimte te laten tussen de tekeningen, die onder elkaar verbonden worden door spijlen en onregelmatige mazen. (nrs. 38-41-42-44-75-77-78). Soms wordt het loofwerk een dooreen kronkelen van lintjes - overblijfsel van het passementwerk - en geeft het een verwarrende indruk (nr. 76). Ga naar margenoot+ Op het einde van de xviide eeuw gaf Frankrijk in het buitenland enorme bedragen uit voor kant. Om deze uitgaven te remmen stichtte Colbert, minister van Lodewijk XIV in 1665 Les Manufactures Royales des Points de France. Hierdoor wilde hij de kantnijverheid tot een nationale industrie maken, waarin hij met behulp van Vlaamse en Italiaanse werksters na enkele jaren slaagde. De nieuwe kanten, die in het begin sterk geleken op de vreemde voorbeelden, kregen een eigen Frans cachet doordat tekenaars als Lebrun en Bérain er de ontwerpen voor maakten. De Franse stijl overtrof weldra de Italiaanse en werd ook bij ons toonaangevend. Hoe meer de xviide eeuw vordert, hoe meer aandacht er besteed wordt aan de achtergrond. De spijlen maken plaats voor netwerk. De majestatische Lodewijk XIV tekeningen vervlakken, en gaan langs de Régence over in de lichtere Lodewijk XV stijl, om verder helemaal het woord te laten aan de achtergrond en langsom armer te worden aan ornamenten in de Lodewijk XVI en Empire stijl (nrs. 53 tot 65). Vóór het einde van de xviide eeuw werden alle kanten die in de Nederlanden gemaakt werden Flandres kant genaamd. Rond 1700 ontstonden de verschillende benamingen, ontleend aan de stad of streek waar ze gemaakt werden: Brusselse, Brabantse, Valenciennes, Chantilly enz... De kloskant kent twee verschillende wijzen van werken: de ene is de techniek a fils continus, met behouden draad. De werkster zet van meet af aan alle nodige klossen in, die afwisselend gebruikt worden voor ornament en achtergrond. De andere werkwijze noemt men à pièces rapportées, met afgeknoopte delen. De motieven worden afzonderlijk geklost; de fond wordt, ofwel ertussen in gewerkt, ofwel ook afzonderlijk gemaakt en de figuren en bloemen er op genaaid. In de xviiide eeuw wint de achtergrond langs om meer veld, wordt fijner en lichter. De onregelmatige spijlen zijn regelmatige mazen geworden. Ga naar margenoot+ De Rijselse kant heeft een lichte afgeronde zeshoekige maas als grond (nrs. 95-100). Het ornament is met een sierdraad omgeven, dat is een dikke draad die de tekeningen omlijnt. De grond is dikwijls verfraaid met kleine blokjes point d'esprit en wordt in de xixe eeuw veel verwerkt in de Antwerpse pottekant, waarin het motief, een vaas bloemen of een zwaar bloemboeket eerder folkloristisch aandoet. Het was het sieraad van de Hollandse mutsen. Een kant die eveneens een sierdraad gebruikt is deGa naar margenoot+ Mechelse. De achtergrond ervan geeft een meer gevulde en toch lichte indruk, door het gebruik van de ijsgrond, een uiterst fijn zeshoekig netwerk, dat van de werksters een grote handigheid vergde, daar het geklost werd zonder behulp van spelden (nrs. 101 tot 105). De xviide eeuwse Flandres kanten met vijfogige tralie,Ga naar margenoot+ fond à cinq trous en de doorsneden sneeuwvlokkengrond zijn de onmiddellijke voorlopers van de vermaarde Valenciennes en Binche kanten. (nrs. 109 tot 116; 147-148-164-165). In 1646 kwam Françoise Badar terug naar Valenciennes met enkele meisjes uit Antwerpen, waar ze had leren spellewerken. In Valenciennes stichtte zij een kantschool. Eerst maakte men er de Flandres of oud-Vlaamse kant. Geleidelijk veranderde deze manier van werken. De siersteken verdwenen en de gekende ruitvormige en ronde Valenciennestralie ontstond. Als motief koosGa naar margenoot+ ze bloemen of bloemranken, (nrs. 119 tot 128). Zonder sierdraad en zonder enig relief werd deze kant veel gebruikt onder Lodewijk XVI. Ze leende zich bijzonder goed om gefronst te worden, een eigenschap die Marie-Antoinette erg op prijs stelde. Binche bleef het meest de Flandres kant getrouw, echterGa naar margenoot+ zonder regelmatige achtergrond. Tussen het ornament door werden alle mogelijke fantasieën van spinnetjes en sneeuwvlokken gewerkt. Het gaf meer variatie aan de kant, maar de tekening verloor van haar waarde (nrs. 129 tot 135). Bij de kanten met behouden draad behoren ook de Parijse. De grond ervan is een doorsneden ruitvorm waarvan de snijlijnen evenwijdig lopen met de zelfkant, (nrs. 154 tot 163). Ze vormen een zeshoek omsloten door driehoekjes. Men vindt die fond ook wel eens terug in de pottekant. Gruuthuse heeft in 1936 van Mej. Lafontaine enkele stukken Chantilly gekregen (nr. 297). Chantilly was inGa naar margenoot+ de xviiide eeuw beroemd om haar zwarte kant. Zij ontleende de tekeningen aan haar keramieknijverheid. De motieven met sierdraad komen gunstig uit op de lichte tulle van afgeronde zeshoekige mazen, die ook dezelfde is voor de Blonde kant. Deze wordt niet met zwarte maar met blonde zijde gemaakt en gebruikt een dikkere draad voor de motieven dan voor het netwerk, waardoor ze er zwaarder tegen afsteken (nr. 302). De opgesomde kanten behoren tot de serie met behouden draad. Deze techniek laat niet toe werken van grote afmetingen te maken. Voor zulke stukken zet de werkster de techniek voort à pièces rapportées, die ook in de xviide eeuw in gebruik was. Bij deze werkwijze worden de motieven afzonderlijk gemaakt. De ragfijne drochelgrond, - Brussels roem - wordt er tussen gewerktGa naar margenoot+ ofwel wordt hij afzonderlijk geklost en de motieven erop genaaid, (nrs. 86 tot 91, 294-301). Met de Mechelse en Valenciennes kant maakte de drochelgrond de gedroomde versiering uit van de laat xviiide eeuwse mode. | ||||
[pagina 37]
| ||||
Een meer gekende vorm van de techniek à pièces rapportées vinden we in de Brugse, Brusselse en Brabantse kanten, (nrs. 136-137-138-300). De Brugse en Brusselse zijn moeilijk te onderscheiden. De tweede zijn meestal fijner en hebben dikwijls incrustaties van naaldwerk. De Brabantse kanten zijn minder gracieus van tekening, hebben grotere motieven en minder siersteken. (nr. 94). Het museum heeft enkele mooie specimen van BrugseGa naar margenoot+ en Brusselse kant. (nrs. 298-117-118). Deze laatste zijn geklost in een late Lodewijk XIV stijl, à la Bérain of style candélabre. Het fijnste werk in dit genre is, de drie samenhorende stukken (nrs. 262-263-264) een kraag, een brede volant en een kraagje, waarop tussen het loofwerk kleine jachtfiguurtjes te zoeken zijn: jagers, honden, vogels, vlinders. Het meesterstuk in Brusselse kant is het priaal ofGa naar margenoot+ benediktiedoek. (nr. 296). Op het bovenste deel ervan prijkt de H. Maagd met Kind en scepter, omringd met wingerdranken en vier engeltjes. Onder een troonhemel staan drie vrouwelijke heiligen met hun attributen. De H. Catharina van Alexandrië met wiel, zwaard en palm; de H. Barbara met toren en palm; en in het midden een figuur met boog en pijlenkoker, mogelijks de H. Ursula. Een gelijkaardige omlijsting van bloemen, planten en engeltjes vinden we terug op een benediktiedoek, bewaard in het Kon. Museum van Kunst en Geschiedenis te Brussel, en afkomstig van de kerk van Laken. Ga naar margenoot+ De naaldkant is ontstaan uit borduurwerk, wat de aangeduide versiering is voor linnen. Het eerste borduren gebeurde met goud- en zilverdraad. Van het gevulde borduurwerk kwam het lichtere met open naden of de fils tirés en de point coupé of het wegknippen van stukjes linnen, om dan de gemaakte openingen te versieren. De voorlopers van de naaldkant dragen de algemeen naam van lacis, vanaf de filet, die ontstond uit het knopen van netten, tot de naaldkant, die zich loswerkte van alle borduurwerk. Gruuthuse heeft verscheidene mooie stukken gestopteGa naar margenoot+ filet: een werk gedateerd 1599 (nr. 303) dat de instrumenten van de passie weergeeft; verder een lieve Vrouw met de vier evangelisten, 1610 (nr. 304); een kruisiging (nr. 305) en in zaal I een fragment van een xviide eeuws gordijn: vierkantjes in gestopte filet, afgewisseld met wit borduurwerk, (nr. 287). Het stelt verschillende episoden voor uit het leven van de H. Ignatius van Loyola. Fragmenten van hetzelfde werk zijn bewaard in het Kon. Museum voor Kunst en Geschiedenis te Brussel en in de kerk van St. Carolus Borromeus te Antwerpen. De fils tirés heeft de filet nagebootst, met in beide richtingen van het linnen, draden uit te trekken; de overgebleven draden om te naaien tot een netwerk en het te bestoppen gelijk de filet. Een oudere fantasie van de fils tirés bestaat hierin, dat men het ornament uitspaart in het linnen, en de achtergrond vormt door het uittrekken van draden, of alleen maar door het samennaaien ervan, wat
Fragment van het benediktiedoek. begin xviiide eeuw. Het middenstuk heeft een drochelgrond en de omlijsting een spij achtergrond. - Copyright A.C.L. Brussel.
een licht weefsel vraagt. Het zaaltje geeft een rijke keus van allerlei borduurwerk: brede stroken, kragen, sjaals en zakdoeken, geborduurd met de fijnste plumetis en bewerkt met fils tirés. In de glazen toonkast liggen twee kledingstukken, die over de gehele oppervlakte met allerlei steken versierd zijn. Het laatste zaaltje laat ons enkele fragmenten zien van lacis (nrs. 214 tot 220); een paar afgewerkte stukken in fils tirés (nrs. 212-213) en in pointGa naar margenoot+ coupé afgewisseld met broderie (nr. 223).Ga naar margenoot+ De naaldkant, die een vanzelfsprekend gevolg is van het opengewerkt borduursel is vertegenwoordigd door Vlaamse en buitenlandse stukken. Fragmenten van kanten geven een idee van hetgeen in andere landen gedaan werd. Een Engels stukje toont ons het harde gesloten werk van de xviide eeuw (nr. 221) nevens eenGa naar margenoot+ zwierig xviiide eeuws kantje (nr. 222). De Alençon stukjesGa naar margenoot+ met hun zeer fijne achtergrond spreken van het lichtere Frans werk (nrs. 224-225-229-230) en het Italiaanse rozekantje (nr. 231) is een opvolger van deGa naar margenoot+ zware Venetiaanse kant. Een paar mooie Vlaamse naaldkantenGa naar margenoot+ (nrs. 243-246) herinneren aan de xviiide eeuwse style candélabre. De Spaanse ruedas of wielen, ookGa naar margenoot+ sols of zonnen genaamd (nr. 236) zijn xviide eeuws werk en getuigen, wat de tekening betreft van een sterk Moorse inslag. Vreemd doet ook de oyah aan (nr. 237)Ga naar margenoot+ een stukje, geknoopt in Smyrnatechniek, met gekleurde zijde. De toonkast in zaal IV exposeert een rijke verscheidenheid van mutsen. Enkele zijn helemaal in kant, andere hebben de bol geborduurd of met fils tirés bewerkt. Met een sierlijke kollektie Franse en Brusselse naaldkanten, Mechelse en Valenciennes kloskanten (nrs. 307-308) sluit dit zeer onvolledig overzicht van de rijke verzameling.
GODELIEVE VAN DAMME-KETELE | ||||
Bibliografie
|
|