| |
Kronieken
Engelsche letterkunde.
Shakespeare.
MET groote belangstelling las ik den arbeid van ons geacht medelid, den Heer Gustaaf Segers, waaruit liefde en bewondering voor de poëzie en veel ernstige studie spreken. Daarin wordt echter van Shakespeare gewaagd op eene wijze, die aanvulling wenschelijk maakt. Sedert 1855 heb ik mij met Shakespeare bezig gehouden, sedert 1876 toen de eerste reproductie van de first folio 1623 uitkwam, begon ik ernstig studie van de werken te maken en sedert tien jaar is dit mijne hoofdbezigheid geworden, in dien tijd betrof mijn arbeid hoofdzakelijk, bewijzen te leveren voor het feit, dat Francis Bacon van Verulam de schrijver der dramas was, die sedert 1623 ten name van Shakespeare staan. Ik heb een belangrijk aandeel genomen aan de groote beweging voor dat doel en mijne geschriften, in Engeland, Amerika en Duitschland verschenen, zijn zeer talrijk. In Nederland gaf ik eene brochure uit (Eye Openers), die niet in den handel is, plaatste artikelen in verschillende groote dagbladen; verder, met tusschenruimte, drie groote artikelen in het tijdschrift ‘Nederland’ en een boek ‘Shakespeare.... een pseudoniem’ waarvan zich een exemplaar in de bibliotheek der Vlaamsche Akademie bevindt en onlangs plaatste ik nog een belangrijk artikel in het Amsterdamsche dagblad ‘Algemeen Handelsblad’ en een ander in de ‘N.R.C.’.
Nu lees ik op bl. 59 van het Januari-Nummer der ‘Verslagen en Mededeelingen’ een citaat uit Bodenstedt, wat volkomen waar is, maar dat de niet volledig ingelichte lezers op een dwaalspoor zou brengen, waarom aanvulling gewenscht is.
| |
| |
William Shaxper (verbastering van Jacques Pierre) werd in 1564 te Stratford on Avon geboren, een plaatsje van 1200 inwoners, bekend om de daar heerschende vuilheid, (de mesthoopen lagen er voor de deur) met zoo weinig ontwikkeling, dat slechts enkele leden van het bestuur hun naam konden teekenen (William's vader kon dit ook niet). William schijnt eenigen tijd school te hebben gegaan, maar op 14 jarigen leeftijd moest hij de school verlaten, daar zijn vader het schoolgeld niet kon betalen. Al vroeg leidde hij een losbandig leven en op 18 jarigen leeftijd trad hij overhaast in het huwelijk; dra werd hij vader en voor hij 20 was liet hij zijn vrouw en drie kinderen aan hun lot over en ging te voet naar Londen.
Hij kon niet schrijven, de zes handteekeningen, die voor de zijne moeten doorgaan zijn gesteld door den ambtenaar, die de acte opstelde. Doorslaande bewijzen daarvoor leverde in 1848 Joseph C. Hert in de eerste der ‘Voyages in Yachting’; in 1888 J. Watts in ‘Is Shakespeare after all a myth?’; in 1919 Magdalena Thumm-Kintz in ‘Der Menschenkennenr’; voor Januari; in 1910 Dr. Wallace in Harper's Monthly Magazine terwijl wijlen Sir Edwin Durning Lawrence in ‘Bacon is Shakespeare’ dit bevestigt op gezag van door hem geraadpleegde hooggeplaatste rechtsgeleerden.
William sprak het, voor Engelschen volkomen onverstaanbare, dialect van Stratford, dat voor een zeer groot deel bestaat uit woorden, die verder in Engeland onbekend zijn en dus geheel ongeschikt voor eenigen geestelijken arbeid, kwam hij niet in aanmerking voor tooneelspeler en had natuurlijk ook geen omgang met personen van eenige beteekenis. Er kan dus ook geen sprake van zijn, dat hij een middel vond om de veelzijdige kennis en wetenschap te verkrijgen waarvan de dramas getuigen.
Na allerlei schijnonderhandelingen over een huwelijk trouwde koningin Elisabeth met Robert Dudley, graaf van Leicester, nadat zij (gelijk historisch vaststaat) de minnares was geweest van Lord Seymour, die Catharina Parr getouwd had, de weduwe van Henry VIII; Voor zij 17 jaar oud was, kreeg zij een kind van Seymour, dat ze dadelijk liet ombrengen. Dit alles wordt met meer of minder uitvoerigheid bevestigd door Froude, Hume, de National Biography en verschillende State Papers.
Dit huwelijk in den gebruikelijken vorm voor een geestelijke gesloten, moest verzwegen worden, Anna Dowe werd op 13 Augustus 1560 gevangen genomen omdat ze verteld had, dat Elisabeth een kind van Leicester verwachtte en de ongelukkige werd levend verbrand. Het bericht bleek juist te zijn, want op 22 Januari 1561 werd Francis geboren. Deze moest ook omgebracht worden, maar Lady Bacon, die bij de geboorte tegenwoordig was en bevriend met Elisabeth, verkreeg, dat zij het kind mocht meenemen. Thuis gekomen beviel zij ontijdig van een dood kind en Francis werd als zoon van den Grootzegelbewaarder gedoopt, gelijk blijkt uit de acte, die luidt als volgt: ‘Jany
| |
| |
26 Baptisatus fuit Mr. Franciscus Bacon Filius Dm. Nisho Magni Anglie Sigilli Gustodi’.
Dat een doopeling Mijnheer genoemd wordt en dat de Familienaam er bij staat is zeker niet alledaags.
Lady Bacon was eene vrouw van zeldzame bekwaamheid en ontwikkeling en Francis een kind van den allerbuitengewoonsten aanleg, zoodat hij op jeugdigen leeftijd Latijn, Grieksch Fransch en Italiaansch kende. Op zijn dertiende jaar kwam hij te Cambridge en bleef er drie jaar; toen promoveerde hij en verliet de Universiteit, gelijk Macaulay met nadruk beweert, met diepe minachting voor de wijze, waarop daar onderwijs werd gegeven en de beuzelarijen, waarmede men zich daar bezig hield.
Eerst op 18 jarigen leeftijd wist hij, dat Elisabeth zijne moeder was en leed zwaar onder het gevoel, een verstooteling te zijn. Zijn broeder Robert werd op 8 November 1567 geboren en in de familie van Lord Hereford opgevoed. Hij voerde den familienaam van Graaf Essex tot welke waardigheid Elisabeth Lord Hereford benoemde; Robert werd op bevel van Elisabeth, na een alleszins eerlijk proces, ter dood gebracht, omdat hij haar van den troon had willen stooten. In den Tower schreef hij daags voor de terechtstelling op den muur ‘Robart Tidir’ (oude spelling voor Tudor) en ‘Robart Dudley’ als wilde hij tot den dood toe volhouden, dat hij een zoon was van Leicester en Elisabeth. Francis moest de documenten opmaken en hij moest wel zwijgen, wilde hij zijn leven niet in gevaar brengen.
Hij werkte zeer ijverig gelijk de massa werken bewijzen, die ook voor een groot gedeelte in Nederland werden uitgegeven. Met bijzondere toewijding echter arbeidde hij aan dramas, waarin hij, wat een gedeelte dier kunstwerken betreft, zijn leven teekende en zijn lijden beschreef, lucht gaf aan zijn bezwaard gemoed, altijd met de vrees, dat zijn leven gevaar zou loopen, als men wist, dat die werken van hem afkomstig waren. Daarom zorgden zijne vrienden, dat Shaxper, die voor het vuile werk aan een schouwburg verbonden was, werd omgekocht, om stilzwijgend toe te laten, dat het heette, dat de dramas van Will waren. Deze ging toen naar Stratford terug als een welgesteld man, die land kocht, geld op woeker leende, veel dronk en eindelijk in 1616 aan delirium tremens stierf. Dit alles betreft alleen de werken, die als first folio in 1623 verschenen; want het succes der werken was oorzaak, dat er veel werken op naam van Skakespeare werden uitgegeven, die van allerlei menschen afkomstig waren. De voorrede is blijkbaar een spotrede, die de zoogenaamde bewerkers, acteurs, die gelijk toen meest 't geval was, zeer weinig ontwikkeling hadden, onmogelijk konden geschreven hebben.
In die editie en in geene andere ligt het bewijs, dat Bacon de schrijver is. In 1876 verscheen er eene fotografische reproductie in folio waarvan ook goedkooper edities in kleiner formaat verschenen, die tot hetzelfde doel geschikt zijn. De oorspronkelijke editie wordt vaak voor £1500. - en meer verkocht. De koninklijke Bibliotheek in den Haag,
| |
| |
bezit een echt exemplaar en eene folio reproductie, de eerste wordt in een afzonderlijke brandkast bewaard, maar geen van beide wordt uitgeleend.
Die editie bevat alle gewenschte onthullingen, verborgen op de meest vernuftige manier: sommige bladzijden zijn niet andere verkeerd gepagineerd, kryptogrammen en anagrammen zijn overal te vinden, verbasterd Engelsch en verbasterd Latijn doen dienst, waar gewoon Engelsch moeilijkheden zou opleveren, soms staat er wat veel op onzin lijkt, alleen om weer iets geheims te doen raden.
Jammer is, dat over de kwestie Bacon-Shakespeare personen meespreken, die de zaak nooit grondig hebben onderzocht, en die zelfs vreemd bleven aan de hulpmiddelen, die daarvoor noodig zijn.
Zoo heeft Prof. Celestin Demblon te Brussel, te Parijs omvangrijke werken doen verschijnen, die van veel studie getuigen, maar ongelukkig alle waren grond misssen, immers er is uit de werken niet bewezen, dat Lord Rutland, die, volgens Prof. Demblon, de schrijver zou zijn, ergens ook met een enkel woord dit van zich zelf getuigt. Zoo is er o.a. veel plaats ingeruimd voor de historische dramas, terwijl zulks behalve Richard II, maar weinig met de eigenlijke zaak te maken heeft. De oorzaak van deze failure is, dat Prof Demblon, gelijk hij getuigt ‘ne connait pas la langue de Goethe’ wat ik zoo vrij ben onder voorbehoud op te vatten, althans de Prof. heeft Bleibtreu's werk gebruikt, die toch in 't Duitsch heeft geschreven. Het is flink, dat Demblon erkent, dat er geen portret, geen handschrift en geen handteekening bestaat, bewijs, dat we te doen hebben met iemand, die degelijk onderzocht heeft, maar de grootste zorg is aan die studie in Duitschland besteed en onvoldoende kennis van de Duitsche taal is een groot beletsel om in deze tot voldoende hulpmiddelen te komen. Dat de studiën eerst in een dagblad van Demblon's partij gepubliceerd waren, had reeds vooruit de aandacht er op gevestigd. Ze werden daar later echter bestreden.
Tot de personen, die tegenwerken, behooren in de eerste plaats de Professoren en de leeraren in het Engelsch, die den moed niet hebben, eene omvangrijke studie te maken, om te trachten op wetenschappelijke gronden de Baconians te bestrijden; enkelen zijn denkelijk overtuigd, dat zij tegen dien strijd niet zijn opgewassen. Ergerlijker nog is, dat schouburgbezoekers op hoogen toon beweren, dat zij volhouden, dat ze van Bacon niets willen weten; zij die zooveel van die werken gezien hebben. Ze vergeten, dat ze maar van elk stuk 2/3 of soms als bijv. van Macbeth of Hamlet 1/2 te zien krijgen. De werken bevatten 3000 tot 4000 regels en bij de groote zorg, die aan de insceneering besteed wordt, kan er tegenwoordig niet meer dan 2000 regels per avond worden gegeven.
Bovendien, ellendige vertalingen, die van Van Looy, maken, dat het publiek zelfs niet verstaat, wat er gezegd wordt, terwijl de Directeuren zelden of nooit studie van de zaak gemaakt hebben, wordt bijv. ‘Midzomernachtsdroom’, schitterend gemonteerd en daardoor veel
| |
| |
gesnoeid, een kijkspel met muziek, waarmede goede zaken gemaakt worden en dat dus geprezen wordt. De kritiek merkt van de tekortkomingen niet het minste. Toch bevat ‘Midzomernachtsdroom’ het roerendste van al den jammer, dien Bacon in zijn dramas heeft uitgestort.
Als een meesterstuk van Beethoven of Wagner mishandeld werd, zoo als onze tooneelgezelschappen Shakespeare mishandelen, dan zouden de kranten geen papier genoeg hebben om den toorn der muziekkenners uit te drukken. Wat letterkundige kunst is, weet haast niemand meer. Het is met de letterkunde thans nog erger dan ik die in 1874 in ‘De Gids’ noemde nl. ‘Asschepoester’.
Het zou te veel plaats innemen, als ik al de middelen noemde welke Bacon gebruikte om zijn auteursschap te bewijzen; ik wil twee staaltjes opgeven waaruit dit zomerklaar kan blijken.
De heele wereld houdt Cervantes voor den schrijver van ‘Don Quichote’ maar toch is hij alleen de vertaler; immers hij schrijft zelf, dat hij niet de vader, maar de stiefvader van het boek is en dit wereldberoemd werk is van..... Bacon, die de ridderromans wilde doen verdwijnen, wat hem uitmuntend is gelukt. Het heette, dat er van dat boek eene Engelsche vertaling bestond. En nu is de vraag, te bewijzen, dat de vertaling in het Engelsch eigenlijk het oorspronkelijke was. Niets is eenvoudiger. Ik laat daar, dat het werk duidelijk bewijst in Engeland geschreven te zijn, naar de Engelsche gebruiken, die er duidelijk in geteekend zijn. De naam Cid Hamet Hen-en-Baken verschreven tot ‘Ham ete ham and bacon’ en de voorliefde van Engelschen voor ontbijt ‘Ham and eggs’ doet aan iets anders denken. Maar genoeg. De vertaler heette Thomas Shelton en drie honderd jaar is overal naar den drager van dien naam gezocht. Nu weten we wie dit was.
Thomas Shelton heeft volgens het Kay-stelsel (waarbij K = I en na z volgt a, terwijl i en j voor éen letter tellen even als u en v) tot getalwaarde 264 of 2 maal 132; 132 is 4 maal 33, 33 is de getalwaarde van Bacon en van 132 zijn de letters a, c, b, of b, a, c.
Dit is stellig geen toeval, maar een bewijs, dat de naam Shelton na lang zoeken is gekozen. Tevens blijkt daaruit, dat er heel wat overleg noodig is, om met eenige zekerheid iets stelligs vast te stellen.
Een vondst, die dadelijk opvalt is de volgende, die bewijst dat Henry VIII niet door Shaxper en niet door Rutland geschreven werd, maar door Bacon:
Op 6 Juli 1613 schreef Sir Henry Wotton aan zijn neef, over het spectakelstuk, dat op den avond van den brand gespeeld werd ‘het heette ‘All is true’ en vertoonde ‘some principal pieces of the reign of Henry VIII’. Dit is een ander stuk, dan wat we nu als Henry VIII kennen, immers dit laatstgenoemde stuk is hoogst ernstig, gelijk ook blijkt uit den proloog:
| |
| |
I come no more to make you laugh; things now,
That bear a weighty and a serious brow,
Sad, high and working, full of state and woe
Such noble scenes as draw the eye to flow
Nu is er geen meer doorslaand bewijs, dat alleen Bacon Henry VIII kan geschreven hebben, dan het feit, dat den Kardinaal Wolsey het Grootzegel werd ontnomen door vier dignitarissen, terwijl er echter maar twee waren en dat deze vier dezelfde namen dragen als die, welke Bacon dat zegel afnamen bij zijn val. Het is toch eene onmogelijkheid, dat Shaxper, die in een verwijderd plaatsje stierf, dit vooruit zou vermoed hebben. Bacon viel in 1621 zoodat sedert Shaxper's dood vijf jaren verloopen waren. Het eerst wees men op dit verschijnsel in ‘The Gentleman's Magazine’ van Augustus 1850, in een artikel getiteld ‘Who wrote Henry VIII?’.
De strijd over dit twistpunt zal nooit opgegeven worden, daar Stratford zijn rijke inkomsten niet wil missen en de High Church en de Staat er niet aan mogen denken, te erkennen, dat Bacon de zoon zou geweest zijn, van de ‘maagdelijke’ Queen Bess. Immers als dit erkend werd, zouden alle wetten en benoemingen van James I tot het huis van Hannover ongeldig zijn geweest, wat een schromelijke verwarring ten gevolge zou hebben.
Het is alleen de vraag of de geest van Bacon vaardig zal worden over onzen egoïstischen tijd; hij, de groote altruïst, moge ons tot nobeler houding bezielen. Tevens moge er een tijd komen, dat de dramas, die steeds geroemd worden, door personen, die er niets van weten, veel minder begrijpen, eindelijk tot volkomen begrip komen door den invloed van beter ingelichten.
Moge dit artikel daartoe iets bijdragen.
's-Gravenhage.
Taco H. de Beer.
Buitenlandsch eerelid der Kon. Vl. Academie. Lid van het Hoofdbestuur der ‘Österreichischen Shakespeare-Bacon Gesellschaft’ te Weenen.
|
|