leven en het voor ons verschijnt in zijn romantisch waas en tevens in zijn dadenrijke en eenvoudige grootheid. Het is ons bij het lezen alsof wij waren neergezeten in haar groote stille lichte kamer met uitzicht op den ouden tuin der Markgravenlei en wij, in haar vertrouwen opgenomen, mogen luisteren naar al het innigste wat zij van een voorbijen tijd en een dierbaren doode zoovele jaren in haar hart had bewaard.
Zij moet ook wel den roman vermoed hebben die er uit deze levensbeschrijving te verwerken viel. Het schema is er van aangegeven. Op den achtergrond van den zich toen vormenden Staat België volgen wij den ontwikkelingsgang van een jong en begaafd ingenieur en mathematikus en diens aarzelende en schroomvallige liefde voor een beminnelijk, maar ook terughoudend meisje: ‘De liefde mijns vaders voor mijne moeder, dit is het onderwerp, de ziel van dit boek’. Die liefde groeit en bloeit in den huiskring der Teichman's en der Belpaire's, doorheen de werkzaamheden van den jongen ingenieur, op de feestjes en danspartijtjes in het enge nog in zijn spaansche vestingen gesloten Antwerpen, op het buitenverblijf te Wetteren te midden het eeuwgetijde van Rubens, waar de heele stad in opging, en wij zien rond de twee geliefden een heele schare antwerpsche figuren verschijnen, uit de kunst en zakenwereld, uit de politiek van dien tijd, burgers van alle slag in gezellig verkeer levend met elkaar, tot de dienstmeiden toe die door hare aanhankelijkheid als levende stukken van den huisraad waren.
Het was een stille tijd van streng en toch gemoedelijk leven, vol gewetensplicht en levensernst. In 1835, wanneer Alphonse Belpaire van Antwerpen uit, weer eens zijn geboortestad bezocht, reed hij nog met een trage diligence naar Gent om van daar per sleepboot langs de vaart over Brugge, Oostende te bereiken.
Dit boek brengt ook, o zeer bescheiden, gegevens over het innerlijk wezen van de schrijfster zelf. Zegt zij niet ergens dat ze haar eigen wezen niet kan verklaren zonder op te klimmen tot haars vaders ‘droefgeestigheid, zijn afkeer van het aardsche, zijn trek naar het ideaal’? Hare levenswijsheid staat op meer dan eene bladzijde te lezen. Zoo o.m.: ‘Men spreekt altijd van de ondervinding der bejaarden; hoe ouder ik word, hoe klaarder ik leer inzien dat de jonkheid de tijd is van het helder verstand, van de warmhertige beweging, van het grootmoedig zich schenken’.
Veel is er sinds den tijd, waarvan dit boek verhaalt, verandert. De vergissingen van den belgischen Staat in het aanschijn van het onweerstaanbaar zich opwerkende Vlaanderen veroorloven niet meer het onbegrensd vertrouwen en de toewijding van het geslacht der jaren '40 en '50. Het verfranschte Antwerpen van toen is een Vlaamsche Stad geworden en Jufvrouw Belpaire zelf schrijft met de fransche notaboekjes en brieven haars vaders een vlaamsch boek.
J.M.