Sommigen staken hun hand op. Anderen niet. Er waren er ook die hun hand opstaken en weer lieten zakken, of omgekeerd.
‘Foei, alle donders. Ik snap er geen laars van,’ riep een officier. ‘Ik ook niet,’ riep een ander. ‘Nee, ik snap het wel,’ riep een derde. ‘Als het ja is, steek je je hand op.’
‘Maar wanneer is het ja?’
‘Als je vòòr een vergadering bent.’
‘Niet waar, als je er tègen bent.’
‘Ik heb vòòr een vergadering gestemd,’ riep de gymnasiast tegen mevrouw Wirginskaja.
‘Waarom hebt u dan uw hand niet omhooggestoken?’
‘Ik heb aldoor naar u gekeken, u hebt uw hand niet opgestoken, dus heb ik het ook niet gedaan.’
‘Wat idioot. Ik heb het niet gedaan omdat het voorstel van mij kwam. Heren, ik verzoek nu opnieuw: wie vòòr een vergadering is blijft zitten en doet niets, en wie tegen is, laat die nu zijn rechterhand opsteken.’
‘Wie er tègen is?’ vroeg de gymnasiast (...)
Men besluit te vergaderen.
‘Maar wat voor vergadering,’ riep een stem (...)
Werchowenski, de hoofdsamenzweerder, heeft niets te zeggen en wenst het woord niet te nemen.
De studente stond op. Ze was al een paar keer van haar stoel omhoog gekomen.
‘Ik ben hier naar toe gereisd om te praten over het lijden van de ongelukkige studenten en om ze overal tot protest op te wekken.’
Maar ze bleef steken; aan het andere eind van de tafel verscheen opeens een ander, een concurrent, en alle blikken richtten zich op hem. De langorige Sjigalew kwam met een somber en grimmig gezicht langzaam van zijn plaats overeind en legde melancholiek een dik en met buitengewoon fijne lettertjes volgeschreven schrift op tafel. Hij bleef staan en zweeg nog steeds. Velen keken verschrikt naar het schrift (...)
‘Ik vraag het woord,’ verklaarde Sjigalew somber maar vastberaden. (...)
Al die tijd luistert de hoofdsamenzweerder alleen maar en knipt zijn nagels.
Sjigalew verklaart dat niemand iets begrepen heeft van de mens en de maatschappij en dat Plato, Rousseau en Fourier ‘zuilen van aluminium’ zijn waarop de maatschappij niet gebouwd kan worden. Hij zal hen zijn eigen systeem voor het wereldbestel voorleggen.
‘Hier is het!’ Hij klopte op het schrift (...) De gehele uiteenzetting zal op zijn minst tien avonden vergen. Gelijk aan het aantal hoofdstukken van mijn boek (gelach). Bovendien moet ik er vooraf op opmerkzaam maken dat mijn systeem nog niet is afgerond. (weer gelach) Ik ben verward geraakt in mijn eigen gegevens en mijn slotsom staat in lijnrechte tegenspraak tot de aanvankelijke opzet waar ik van uit ga. Uitgaande van de onbeperkte vrijheid kom ik ten slotte tot de onbeperkte dictatuur. Ik voeg er evenwel aan toe dat mijn oplossing van de maatschappelijke kwestie de enig mogelijke is. (...)
Daarna komt men op politieke moord - ‘Alleen honderd miljoen hoofden afhakken kan de mensheid genezen en het aardse paradijs, datzelfde over welks verlies het mensdom treurt, doen terugkeren.’ ‘Maar:’... honderd miljoen afgehakte hoofden, dat is even moeilijk te verwezenlijken als de wereld te hervormen door propaganda. Misschien zelfs nog moeilijker, vooral in Rusland (...) maar: ‘op Rusland is nu toch alle hoop gevestigd...’
Jaja, dit soort praatjes kennen we. Daar zijn we helemaal bij op ons gemak. We hebben net weer een vloedgolf van zulke ideeën achter de rug. Maar in plaats van in deze tijd speelt het verhaal zich af in het tsaristische Rusland van omstreeks 1870. Het zijn fragmenten uit het boek De boze geesten van Dostojewski - of in andere vertaling De demonen - en behandelt op Dostojewskiaanse wijze de poging van de anarchist, of eigenlijk anarchistische nihilist Netsjajev om met behulp van door het hele land verspreide revolutionaire cellen een opstand in Rusland te ontketenen. (Dostojewskiaanse wijze zei ik. En dat houdt in: zowel scherpzinnig als bizar en carnavalesk; maar vooral met inzichten en onverwachte samenhangen waarbij je denkt: ja verdomd, zo is het: verdorie... Dostojewski is allerminst - zoals Karel van het Reve in zijn boek over Russische literatuur hem beschrijft - een auteur die de keukenmeidenroman tot literatuur gemaakt heeft. Hij is in veel opzichten een meester aller meesters.)
Deze Netsjajev, de protagonist van de hoofdfiguur van Dostojewski's roman waar ik al deze overbekende en ietwat idiote praatjes aan ontleend heb; deze Netsjajev - om me verder alleen tot hem te bepalen - beoogde niet zozeer een opstand om - na eerst de structuren, zoals dat zo mooi heet, vernietigd te hebben - met nieuw revolutionair elan een rechtvaardige maatschappij op te bouwen; zijn opstand was uitsluitend bedoeld om te vernietigen en op die wijze terug te keren naar - wat hij dacht - de menselijke oerstaat. Dat wil zeggen: een samenzwering van vrije ongebonden mensen, zonder overheden, zonder wetten, zonder andere dan toevallige banden; terug naar de onbedorven natuurmens van Rousseau; terug naar de echte mens - de mens voordat hij door wetten, conventies, structuren verminkt werd.
En natuurlijk heeft Netsjajev, en hebben andere anarchisten gelijk: de mens wordt verminkt, hij wordt misvormd door wetten, conventies, afspraken - door macht en onmacht. Elke vorm, elke ordening - en wetten, conventies zijn een vorm, een ordening - sluit uit, beperkt, maakt onmogelijk; en - en dat is belangrijk -: elke vorm schept mogelijkheden, kansen.
Zonder structuren zou alles amorf zijn, maar elke ordening misvormt, doet onrecht. Geen stof, geen materie kan bestaan zonder zich in patronen te ordenen: in kristallen, moleculen, atomen enzovoort, laat staan de geatomiseerde, door vele en veelsoortige katalysatoren belaag-