| |
| |
| |
Een halve eeuw Spaanse letteren VI
ER is kort na de Eerste Wereldoorlog in Spanje een tamelijk zelfstandige beweging geweest, die het ultraïsme of creacionismo wordt genoemd. Een van de betrokkenen, Guillermo de Torre, heeft er een aardig boek over geschreven, dat tevens de voorlopers en verwanten uit andere litteraturen beschouwt (Literatura europea de vanguardia, 1925). Er is wat in van Apollinaire, wat futurisme en cubisme, wat humor en speelsheid van Dada, maar er was ook de zucht om het gedicht te scheppen (crear) uit niets, los van de realiteit van mensen en dingen, en ook vrij van sentimentalisme en rhetoriek. Jammer slechts dat de dichtkunst, de kunst in taal, de andere wel nooit in die absolute richting zal kunnen bijhouden. Maar het bad is zeer versterkend en verfrissend voor vele jongeren geweest, en ze hebben wel allen er iets van meegedragen in hun verdere ontwikkeling.
Daar is dan in de eerste plaats Pedro Salinas (geb. 1893 in Madrid), die zijn eerste verzen publiceerde in het tijdschrift ‘La Pluma’ (1920). Hij is nu professor in Spaans aan de Johns Hopkins University in Baltimore, waar hij onlangs een inleiding schreef bij Eleanor L. Turnbell's Contémporary Spanish Poetry (Baltimore, 2e druk, 1946), een verzameling goede vertalingen van 10 dichters van deze groep met het oorspronkelijk ernaast. Die heel menselijke en geestige inleiding begint aldus: ‘Ja, ik ken ze allemaal, sommigen meer, anderen minder. We zijn gescheiden, een boze, gemene wind heeft ons verspreid over de wereld. Een in Argentinië: Alberti; een ander in Engeland: Cernuda; anderen in de Verenigde Staten en Mexico; slechts drie: Gerardo (Diego), Damaso (Alonso) en Vicente (Aleixandre) in het lijden van Spanje. Ja, ik ben u erg dankbaar dat u mij gelegenheid geeft om allen te verenigen op de tijdelijke bodem van de herinnering, zoals vroeger en zoals morgen in ons gezuiverd Spanje’. Het is onmogelijk deze tien dichters - en dan ontbreken er nog wel een aantal belangrijke, bijv. Carmen Conde, Ernestina de Champourcin en José Maria Quiroza Pia - hier te behandelen, onmogelijk door plaatsgebrek maar ook door gebzek aan Nederlandse vertalingen. Want hoe zal men zonder deze enige idee van een dichter geven?
Welnu, van Pedro Salinas heb ik enige vertalingen uit zijn wellicht meest karakteristieke bundel: La voz a ti debida (De stem die ik aan jou te danken heb, 1933). Men ziet er uit dat hij volkomen trouw is aan zijn opvattingen omtrent de poëzie, die voor hem een avontuur naar het absolute is; hij waardeert daarin bovenal de echtheid, daarna de schoonheid en dan het vernuft. ‘Elk gedicht is onvergelijkbaar, zoals een zonnestraal of een zandkorrel’. Of iz het omgekeerd dat zijn theorieën geheel op zijn eigen practijk teruggaan?
| |
| |
| |
[Gedichten]
Di stanciamela
Breng afstand tussen mij en haar,
spiegel, wijzig haar afmeting.
Maak haar die de wereld vult
kleiner, maak haar heel klein,
dat ze past in monosyllaben
dat jij haar kunt omvatten -
als een gazelle, onderworpen,
kinderlijk - in jouw lijst.
Ontneem haar de heerlijkheid
dat de fijnste weegschaal
haar niet eens registreert;
zich afwendt, dat ze niet
hoe zij is in de eenzaamheid.
wat ze nooit me heeft gegeven
- wat een echte onthulling! -
al zou je haar me aldus ontnemen.
| |
Liggend
Liggend, zo wil ik je zien,
kijk de hemel in de ogen,
recht in de ogen. Tracht niet meer
een evenwicht te bedenken
in de uiteindelijke waarheid,
in de dood of in 't omhelzen.
| |
| |
op de zee, zelf 'n levende massa
neergezegen op het strand.
Rechtop staan is een lengen.
èn de dag - die reeds zo moe is
van 't rechtop staan met zijn licht -
en reeds beven in de dood,
in het opperste omhelzen,
door de liefde, die niet weegt,
onder 't gewicht van 't aardse zijn
van materie en vlees van leven.
In de nacht, de diepe nacht,
in de liefde, diepste liefde
in de uiteindelijke einders
van ons zelven, jij en ik.
En om te besluiten nog een vertaling van Salinas:
| |
Morgen
‘Morgen’. Het kleine woord
ging zo los door de lucht,
in mijn heden, langs me heen.
me gezegd: ‘Ik, morgen...’
| |
| |
kwamen tot mij - als hoge
Morgen! Nu is 't een woord
heel scherp, van twintig jaar
Jorge Guillén (geb. te Valladolid in 1893) en sedert 1938 in Noord-Amerika (laatstelijk professor in Spaans aan Wellesley College), is waarschijnlijk de grootste der levende Spaanse dichters, zeker na de dood van Lorca. In 1928 verscheen van hem Cantico, in 1945 te Mexico Cantico - Fe de vida, inmiddels gegroeid van ± 100 bladzijden tot ± 450. Aan de ene kant toont hij veel overeenkomst met Góngora, en de school van Mallarmé, aan de andere kant door zijn geslotenheid en zijn uiterste versobering met Juan Ramón en Paul Valéry. Hij definieerde de ‘poésie pure’ als ‘alles wat in het gedicht overblijft, nadat alles geëlimineerd is wat geen poëzie is’. Maar in zijn handen wordt dat een ‘tamelijk zuivere poëzie, maar niet te veel, wanneer men als eenheid van vergelijking het onsamengestelde element in al zijn theoretisch mogelijke, onmenselijke of bovenmenselijke strengheid neemt’. Eindeloos is zijn verwondering en vreugde over de schoonheid van de wereld en het leven. ‘Het leven is mooi omdat het leven is’. Zo in Cantico (1945) na een beschouwing van al de ellende die er in de wereld gebracht is, schrijft hij op p. 393:
Voor de mens blijft dan de schoonheid.
En het licht kan mij volmaken.
Mijn bestaan dank 'k aan de schone
openbaring: aan deze Aarde.
En een lust gaat in mij rijzen
een die kent geen avonddalen;
'k werp begerig me op de wereld:
't kleinste wil bij 't grootste halen!
| |
| |
Maar de wereld roept mij op,
noodt mij uit ontelbre malen!
Onze ziel wil, hoe dan ook,
lessen toch haar lust aan tranen.
Ik ben niemand, ik ben niets,
maar ik bèn - en ik kan dragen
met mijn ongebogen schouders
binst mijn ogen wijder staren
in verwonderen: hoe de wereld
nieuw zich spreidt over ons verbazen.
Rafael Alberti (geb. 1902 in een voorstad van Cadiz) wordt door velen beschouwd als een der groten. Wat mijzelf betreft heb ik helaas zijn belangrijkste bundel, Sobre los angeles (Over de Engelen, 1929) - die uitspraak is van Salinas - niet kunnen waarderen, hoewel ik totaal niet afkerig ben van subconsciente surrealistische poëzie. Salinas zegt er dit van: Alberti laat een heel koor van engelen door zijn bladzijden passeren. Engelen die in 't geheel niet overeenstemmen met de traditionnele kunstopvatting: engelen, overschaduwd door onheilspellende lichten, en beheerst door hartstochten en zwakheden: de oorlogszuchtige engel, de woedende, de bedrieglijke, de afgunstige, de wraakgierige, de vrekkige, de dwaze; engelen van bepaalde plaatsen: van wijnkelders, mijnen, scholen; engelen van een bepaalde stof: van as, van steenkool, van zand. En ook de goede engel en de engel bij uitstek: de engelachtige engel. Ofschoon de gedichten kort zijn en geen enkel soort groots effect najagen, doet het uiteindelijke resultaat van het boek, het totale effect dat het op de geest maakt, ons denken aan een prachtig geschilderd geheel, een brede compositie in de stijl van Breughel, een schilderij waarop de engelachtige representanten van goed en kwaad worstelen; het geheel maakt op ons de indruk van een verschrikkelijk innerlijk drama, van wederom een voorbeeld van de gevechten die fel uitgevochten worden door de steeds vijandige krachten binnen in een ziel.’ Een voorbeeld is:
| |
De engel der vrekkigheid
Mensen op de straathoeken
van steden en landen die op geen kaait staan
Hij wil de banken bestormen,
wolken, sterren, gouden kometen stelen,
het allermoeilijkste kopen:
| |
| |
Onderaardse schokken schudden zijn slapen.
verwarde klank van schoppen en houwelen
klamme, goudglanzende gaanderijen,
explosies van stenen, gejuich, dynamiet.
Groningen
G.J. GEERS
|
|