| |
| |
| |
Een halve eeuw Spaanse letteren
III
BIJ Galdós en bij Unamuno zagen we hoe zij zich, ieder op eigen manier, bezig hielden met Spanje, met de aard van het land, met de ziel van hun volk, met hun eigen Spaanse ziel. Die bekommering om Spanje en zijn toekomst, merken we bij alle grote schrijvers en dichters die omstreeks 1900 hun arbeid beginnen. In hoge mate is dit het geval met Pio Baroja (y Nessi), die in 1872 te San Sebastian, dus evenals Unamuno in Baskenland, geboren werd.
Hij studeerde in de medicijnen, heeft ook korte tijd als medicus gepraktiseerd, daarna met zijn broer Ricardo een bakkersbedrijf beheerd in een Madrileense volksbuurt en toen pas zich geheel aan het schrijven gewijd. Zijn eerste werk, een bundel vertellingen ‘Vidas sombrias’ verscheen in 1900, maar werd grotendeels in Cestona, een dorp in Guipuzcoa, waar hij dokter was, en daarvoor geschreven. De auteur erkent dat hij invloed van Poe, Dostojewsky en Dickens ondergaan had. Ook ‘Le rouge et le noir’ van Stendhal heeft hij vele keren gelezen.
Om Baroja te leren kennen hebben we in de eerste plaats zijn zeer talrijke romans en korte verhalen, zijn essays en gebundelde artikels, zoals ‘El nuevo Tablada de Arlequin’ (1917), en dan enkele werken van autobiographische en autocritische aard zoals ‘Juventud, egolatria’ en zijn lezing in de Sorbonne (1924), waarin hij verklaarde: ‘Wat mij interesseert is mijn eigen leven, dat van de mensen om mij heen en de kunst als weerspiegeling van het leven’. De mens, daarmee houdt hij zich, zoals de meeste Spaanse auteurs, bijna uitsluitend bezig, en hij doet dat op een bijna filmische manier. De landschapsbeschrijving wordt tot het hoogst nodige, tot een omlijsting door enkele sobere maar tekenende details beperkt. Karakterontleding vinden we bij hem evenmin: hij vertelt de reacties, de woorden en handelingen van zijn personen en laat aan de lezer de vrijheid om zich daaruit een beeld te vormen. Het leven, de beweging, de strijd interesseren hem en die noteert hij in snel opeenvolgende, eenvoudige, korte zinnetjes. Hij houdt niet van compositie, als iets vooropgezets en uitgedachts, dat lijkt hem goed voor een toneelstuk maar niet voor een roman; het zou leiden tot opvullingsformules, tot pompeuse rhetoriek en ‘dat kan men leren, zoals men kan leren schoenen te maken’. Hij schuwt het mooie woord, de elegante stijl en in dit verband merkt Jean Sarrailh over hem op dat Baroja zeker als ideaal zou accepteren wat Alain in zijn ‘Système des beaux-arts’ over de prozaïst zegt: ‘Un bon écrivain ne compte jamais sur un mot; ce qui lui est propre, c'est de produire un grand effet avec des mots communs, par l'assemblage’, en ‘La prose, considérée dans sa pureté, tend toujours à détourner l'attention des éléments, et à la rapporter sur l'ensemble. Les mots ordinaires et les constructions communes sort ici la
matière de l'artiste’.
Dit procédé dat bij Baroja wellicht een reactie is op de meestal zo verfoei- | |
| |
lijke en onbetekenende estilo florido van de meeste Spaanse prozaschrijvers sedert de 16de eeuw - evenals de poëzie van Antonio Machado de genadeslag wilde toebrengen aan de pompeuse lyriek - geeft aan vele van zijn werken iets straks en droogs dat alle gevoel lijkt buitengesloten te hebben. Wat dit betreft doet hij denken aan onze architect Berlage en werkelijk hebben we de uitspraak van Baroja: ‘Als ik architect was, zou ik er voor zorgen dat een balk een balk was en niets anders leek, ook al had ik de gelegenheid hem te vermommen’. Maar, voor de lezer wiens smaak niet hopeloos bedorven is door overmatige woordcultus, is vaak een grote tederheid, een diepe weemoed en een warme deernis in zijn werk. De trilogie bijv. van ‘De Strijd om het Bestaan’, die bestaat uit La Busca, Mala Hierba en Aurora roja en grotendeels over de zelfkant van de Madrileense bevolking handelt, zit vol van die trekjes; maar het is dan ook niet meer of minder dan het epos van de achterlijke, zieke en radeloze Spaanse samenleving van omstreeks 1900, waarin wij allen die Spanje liefhebben en die weten hoe weinig er in de grond nog verbeterd is, ons met een bijna ascetische ijver verdiepen. Met ascese bedoel ik hier een lust tot zelfpijniging die ons moet opjagen tot onvermoeid streven naar verlossing. Ook bij Baroja merken we op, hoe uit dit zich verdiepen in het leed van Spanje en van de wereld een lust tot satire en soms tot vernietigen groeit die in enkele werken tot uitingen komt die van universele werking worden.
Misschien is zelfs die vernietigingslust in deze jaren, nu heel onze jeugd geconfronteerd wordt met een wereld bijna even rot en corrupt als die waarin Baroja geboren werd, wel uiterst actueel. Daarom laat ik hier een boutade volgen, die voorkomt in een der meest satyrische boeken van Baroja, nl. ‘Paradox, Rey’; helaas is 't kostelijke boekje waarin zovele van onze sociale domheden worden gehekeld, in dialoog-vorm geschreven en daardoor onaanvaardbaar, althans voor Noordnederlandse uitgevers.
| |
Metaphysische lof der vernietiging
Vernietigen is veranderen, niets anders. In de vernietiging ligt de noodzaak van de schepping. In de vernietiging ligt de gedachte aan wat begeert het aanzijn te krijgen.
Vernietigen is veranderen, vernietigen is omvormen.
In de wereld waarin geen ding te niet gaat, in de wereld waarin niets geschapen wordt, in de physieke wereld, in de morele wereld, in de wereld waarin het Niets niet bestaat...
is vernietigen veranderen, is vernietigen omvormen.
Bij de vulkaan die zich midden in de oceaan verheft, bij het eiland dat in de zee wegzinkt, bij de golf die verdampt, bij de wolk die tot regen zich verdicht...
is vernietigen veranderen, is vernietigen omvormen.
Bij de aarde die door de ploeg wordt verscheurd, bij het erts dat in de oven wordt gesmolten, bij het lichaam dat vervluchtigt, bij het vooroordeel dat verdwijnt...
is vernietigen veranderen, is vernietigen omvormen
| |
| |
Bleke beelden van menselijk denken, wilde explosies van de trage materie, gij zijt gelijkelijk vernietigend, gij zijt gelijkelijk scheppend...
Vernietigen is veranderen. Neen toch, iets meer: vernietigen is scheppen.
Baroja is dan ook steeds vervuld van het probleem van de actie en de energie; de meeste van zijn romans gaan daar over, over de abulia (willoosheid) van zovele Spanjaarden, of hun verkeerd gerichte of ook wel hun geëxalteerde, romantische en schommelende energie. Voor hem is het leven strijd: ‘alle dieren, en de mens is niets anders dan een van hen, bevinden zich in een toestand van voortdurende strijd’, het enige verschil is - zo schrijft hij in ‘César o nada’ - dat de materiële strijd met de spieren, veranderd is in een intellectuele en sociale’. Men ziet hoe somber en tragisch deze levensbeschouwing is en in ‘El mundo es ansi’ (Zo is de wereld), zegt de hoofdpersone dan ook: ‘Dit is het leven: wreedheid, ondankbaarheid, onbewustheid, minachting van de kracht voor de zwakheid, en zo zijn mannen en vrouwen, en zo zijn wij allen. Ja, alles in het leven is gewelddadigheid en wreedheid’. En de titel van het boek (1912) is ontleend aan een wapenschild op een huis in La Rioja, waarop 3 messen in 3 gesloten vuisten zich in drie van bloed druipende harten boren, met het devies er omheen: ‘zo is de wereld’. Maar er is iets in de auteur dat daarmee niet accoord gaat, hij zegt ergens: ‘al denkend ben ik voor de kracht..., maar in mijn gevoel ben ik voor de zachtheid en dan komt het leven mij voor als iets chaotisch, absurds en ziekelijks’. Baroja is beslist irreligieus en een vijand van het christendom en het Jodendom, waarvan hij in Spanje en de Spaanse cultuur de afschuwelijke vruchten duidelijk gezien heeft. Trouwens, hij is altijd een radicale liberaal, individualistisch en anarchistisch geweest en daardoor afkerig van de groep (de Kerk), de klasse en de maatschappij. Het individu is voor hem drager van de moraliteit, van de onbaatzuchtige en edele moraliteit, niet die van de godsdienst en speciaal van de katholieke kerk, die op de
beloning, de ruilhandel gericht is. Hij eist van de mens oprechtheid en trouw t.o.v. zichzelf en een beetje medelijden tegenover de zwakken, de slachtoffers van het leven, bijv. de arme, onwetende massa. Zijn haat richt zich tegen de bourgeois, de kruidenier en tegen de onbekwame en gedegenereerde aristocraten. Als vele Spanjaarden is hij vol wantrouwen voor sentimentele rhetoriek, voor mooie maar holle woorden als socialisme en democratie. Reeds in ‘Vidas sombrias’ vinden we zijn opstel ‘Patologia del golfo’ (golfo is de gedeclasseerde, de schooier) dat ons een prachtig beeld geeft van de arme, volkomen uitgeholde Spaanse samenleving. Over de Spaanse democratie schrijft hij daar dat ‘die hem onvruchtbaar, oppervlakkig en dwaas lijkt, dat ze ruim baan geeft aan alle kleine ambities, aan alle minderwaardige en ongezonde begeerten; zij heeft gemaakt dat de mens eerder zijn maatschappelijke vooruitgang dan zijn morele vervolmaking zoekt’. En in ‘Juventud, egolatria’ schreef hij nog: ‘Alles in het liberalisme wat op vernietiging van het verleden is gericht, pakt mij: de strijd tegen religieuse en adellijke vooroordelen, de onteigening van de orden, de belastingen op de nalatenschappen, alles wat neerkomt op ontbinding van de
| |
| |
maatschappij die tot het verleden behoort, doet mij plezier; daarentegen lijkt alles in het liberalisme wat constructief is: het algemeen stemrecht, de democratie en het parlementarisme mij belachelijk en nutteloos’.
Gelijk men ziet, vertoont ook Baroja, evenals Unamuno, een systematisch non-conformisme, een teleurgestelde progressiviteit, een pessimisme omtrent de werkelijke vooruitgang die wederom typisch Spaans zijn en tekenend voor de zeer aarzelende evolutie van Spanjes economische, politieke en culturele structuur. Ook bij hem zien we, als reactie op het stagnerende leven om hem heen, een koortsachtige activiteit, niet alleen wat het aantal van zijn boeken betreft, maar ook wat het onderwerp er van aangaat. Zoals Unamuno zich onderscheidde door het geloven om het geloven, zo zien we bij Baroja de actie om de actie, koortsachtig, radeloos, zonder vertrouwen. Want ook bij hem worden actie en vitaliteit niet gericht en beheerst door een eindeloze, buiten-individuële zekerheid - de verantwoordelijkheid van elke mens als schakel en deel van de mensheid voor de evolutie en de ontplooiing van de enkeling en van het geheel naar het steeds meer-menselijke - maar blijft egoïst en vaag sentimenteel. Daardoor schommelt zijn werk tussen koud rationalisme en eruptief effect, maar dit maakt er tevens de grote, zeer-persoonlijke, bekoring van uit. Vanuit die bron sproot bijv. zijn grote serie ‘Memorias de un hombre de acción’ een soort geschiedenis van de 19e eeuw geschreven vanuit het gezichtspunt van een oom van Baroja, die van 1809 af alle mogelijke revoluties en avonturen meemaakt; en daarnaast vindt men nog titels als ‘Zalacain el aventurero’ (indertijd in het Nederlands vertaald); ‘Inventos, aventuras y mixtificaciones de Silvestre Paradox’; ‘Las inquietudes de Shanti Andia’ (een prachtige roman van de zee); ‘La dama de Uturbi’ (over Baskische hekserij in Navarre). Ook de levensbeschrijving van ‘Juan van Halen’ (Madrid 1933), de avonturier die in 1830 zich aan het hoofd van het Brusselse volk stelde en Prins Frederik verdreef, is uit dezelfde voorliefde ontstaan, evenals
een bundel biografische schetsen, ‘Siluetas romanticas’, waarin allerlei Spanjaarden van de daad - ook anarchisten - behandeld worden. Ja, de anarchisten hebben lange tijd grote sympathie bij Baroja gevonden; - na de burgeroorlog waarin hun variëteit, de anarcho-syndicalisten, in Barcelona zoveel organiserend werk hebben verricht, schijnt dit verminderd te zijn -; in de trilogie van ‘La lucha por la vida’ spelen ze een grote rol en ook in ‘La ciutad de la niebla’, de roman van Londen. Een van de personen zegt daar tegen haar Russische vriendin over anarchisten: ‘Ze hebben iets van heiligen, die mensen’, en deze antwoordt: ‘Neen, de heiligen waren meer egoïst: die hoopten op iets en zij hebben nergens hoop op’. Ook hier weer de levenshouding die we bij Unamuno tegenkwamen en die hij formuleerde in zijn ‘Spero quia absurdum’ (ik hoop omdat dat dwaas is).
Het verwondert velen dat Baroja in en na de burgeroorlog niet resoluut zich tegen het franquisme verklaard heeft, hij met zijn oude haat tegen de Kerk, met zijn deernis voor de arme, onbekende massa die ook nu weer - zoals wij lezers van de ‘Vlaamse Gids’ bij Dr. Paul Speyer konden zien - aan het
| |
| |
kortste eind trekt. Toen hij in 1918 in de proloog van zijn ‘Paginas escogidas’ (een zeer karakteristische bloemlezing uit zijn oudere werk met talloze persoonlijke mededelingen) zijn eigen portret tekende, schieef hij: ‘Ik heb gezegd dat ik Vasco-Lombard ben, een Pyrenaeën-mens met een Alpine inslag. Wat betreft mijn individuele temperament heb ik mezelf geschilderd als: dionysisch, woelig, anti-traditionalist, enthousiast voor de actie en de toekomst. Ook heb ik me liefkozend genoemd: hoogvlieger van het individualisme, anarchist en romanticus’. Hoe kan de auteur van ‘Camino de perfección’ (de H. Theresia van Avila heeft deze titel het eerst in Spanje gebruikt) en ‘Arbol de la ciencia’ (De boom der kennis) zich schikken in het z.g. nationaal-syndicalistische Spanje van dictatuur, terreur en geloofshaat? Ja, dat kan alleen een Spanjaard, een super-Spanjaard als Baroja en Azorin en aanvankelijk ook Unamuno, die aan het begrip ‘mensheid’ nog niet toe zijn, wier geloof en hoop alleen tot hun eigen, persoonlijk leven beperkt zijn en wier ‘egolatria’ hen dwingt, ook als ze in Parijs zijn, óf temidden van Spanjaarden óf eenzaam te leven.
Groningen.
Dr. G.J. GEERS
|
|