| |
| |
| |
componenten van een microcosmische conceptie door louis-paul boon
de 5 vingeren
Nadat ge uw brieven ginder aan de 1ste vuile huizen in de postbus hebt gestoken, en daarbij de 3 verschillende dingen hebt gepeinsd die ge iedere keer opnieuw peinst maar telkens weer vergeet... dingen 1: dat men u, toen ge nog een allesgelovend kind waart, wijsmaakte dat ge in de gleuf van de postbus hard moest roepen... een brief voor brussel... en dat ge nu na al die jaren nOg altijd wilt roepen... dingen 2: dat men een schrijver het recht zou moeten toekennen geen enkele brief te beantwoorden, want ge hebt al genoeg geschreven binst de dag om nog savonds uw correspondentie te moeten schrijven... dingen 3: dat ze bij die postbus ginder aan de 1ste vuile huizen eens een nieuwe bus mogen voegen, dichter bij de kapellekensbaan. En dat peinzend keert ge terug alachter de beek van tkasteel, en ziet ge er johan janssens de dagbladschrijver, in druk gesprek met roggedoes de schilder, en hoort ge hem zeggen dat hij ook verstand heeft van schilderen, want dat hij er over schrijft in het dagblad de cycloop: ik schreef er niet alleen over goya en breughel en bosch, maar ik legde ook van naaldje tot draadje uiteen wat impressionisme en expressionisme en surrealisme was. En tussen haakjes gezegd, zegt hij, terwijl ik over het expressionisme zegde dat men zich eerst wat voelt aarzelen, omdat iets dat diep in alle mensen sluimert zich dadelijk wil verzetten, en ons doen terugkeren naar de gewone veilige wereld waar een hand een hand is met 5 vingeren en waar de beide ogen langs heen de neus staan en niet in de neus niet achter het oor... omdat men vaste grond onder de voeten wil en niet de afgrond die gij roggedoes ons zoudt openen moest ge expressionistisch beginnen schilderen... daarom beginnen we slechts maar langzaam te beseffen dat die expressionistische voet hoe vreemd ook een meesterstuk van tekening is... ontdekken we daarna precies of het voor de 1ste keer in ons leven is: een hand een hoofd een penis... en dan, in plaats van ons met die
speciale wereld van de schilder accoord te verklaren, ontdekken we met verbazing en ontsteltenis dat deze wereld ons maar al te vertrouwd voorkomt: we ontdekken dat het eigenlijk Onze wereld is maar zoals we die zelf nooit willen zien hebben.
Ziet ge, zegt johan janssens verder... tot roggedoes die al niet meer luistert maar voorschildert aan het landschip met die 1ste vuile huizen... Ziet ge, zegt johan janssens zonder de moed te verliezen... tot u die dan verplicht zijt van te luisteren... Ziet ge, en pas had ik geschreven over die veilige wereld waar een hand een hand is met 5 vingeren, of net dezelfde dag dezelfde avondeditie... hoe dat het toeval nu toch toevallig kan zijn!... schreef mijn oudere en expressionistisch-onkundige confrater, johan van boebaerde-roccoco, in het blad de Nievetijd een artikel over u, schrijver van ondineke van ter-muren, alsdat als gij een schrijver van formaat wilt worden, gij eerst moet leren hoe de 5 vingeren
| |
| |
van de hand tot een vuist kunnen gebald worden. Haha... en roggedoes schiet in een lach en johan janssens schiet in een dubbele lach omdat er met zijn grap gelachen wordt. En gij?
| |
brandende kaarsen
Zou het voor ondine gebeterd hebben met valeer-haar-broer dood te steken? niet dat hij daar liep en haar een doorn in het oog was, was de oorzaak van haar verscheurdheid: de bron van alles lag in haar eigen geaardheid, in dat zondige nest misschien, in iets dat binnen in haar steeds dringender om bevrediging schreeuwde. Van uit haar eigen onrust keek ze naar de rust van haar vader, die zeer aandachtig een boek over stoommachines zat te lezen, en nog niet wist dat ze eergisteren er een blad had uitgetrokken om naar de koer mee te gaan: hij mompelde woord na woord en volgde met opgestoken vinger de kadans dezer woorden, als om hen voor eeuwig 'n zijn geheugen te planten. Zij glimlachte hard om deze rust van vapeur-haar-vader, midden een ter-muren waar de meeste mensen hun kinderen nooit zagen binst de week: met de donkere naar de garenfabriek filature en met de donkere langs de kapellekensbaan weer naar huis, en al wat ze gezien hadden was een stomme molen... en daar er onder hen haast geen enkele was die een letter lezen kon, legden ze zich neer en sliepen, gingen ze naar de mis en dronken ze zich zat bij christus-de-meesterknecht: het was een eeuwige duisternis waarin zij rondliepen. Zij grimlachte om deze rust over zijn opengeslagen boeken, vooral als de paster gepreekt had dat al het kwaad voortkwam uit zogezegde wetenschap en vooruitgang. Maar zij grimlachte ook om de paster, die in het avondlof van deze meimaand iedereen om beurt wat in het gelaat slingerde... iedereen, maar nooit de heren: deze avond vapeur met zijn boeken over stoommachines, en de volgende avond de meisjes van de filature: het licht der kaarsen danste heen en weer over het pluk in hun haren, want zij mochten zich kammen en kammen, het pluk van de molens ging er nooit meer uit. Zij luisterden met gebogen hoofd en voelden zich schuldig... ja het was waarheid, ze waren zondig en slecht, ze dachten er met schaamte aan dat ze vloekten om een niets en kust-mijn-dingen zegden: en pas
had de paster gezegd dat het beter ware een dikke steen te binden aan de hals van een jonge slet en haar in de diepte van de dender te storten, dan dat ze een kind der zonde op de wereld bracht... pas had hij dat gezegd of er draaide ene van haar stoel, nadat ze gegild en in haar val een paar andere stoelen had omvergesmeten. Terwijl ondine uit nieuwsgierigheid bij haar bleef, in het duistere portaal waar de flakkerende kaars dreigde uit te slaan, terwijl hoorde zij de anderen in de avond verdwijnen: ze waren niet meer zo luidruchtig, maar ginder ver, opgeslokt in de duisternis, hoorde zij hen toch weeral lachen, hees en zondig. Het was liza die van haar stoel was gedraaid, en zij hoorde eveneens dat verwijderd lachen en zei: wat bekomt hij nu met die preek, buiten dat de anderen mij morgen zullen nabootsen al gillend en een stoel omverwerpend... terwijl zij misschien wat meer geluk hebben in die dingen: ik niet: ik heb het hem slechts 1 keer toegestaan ik mag doodvallen als het niet waar is.
| |
| |
| |
de boeckenspieghel
Over de kapellekensbaan moet mij in de loop der tijden al wat miserie gegaan zijn... een mens ziet er sneeuw of zonneschijn over, en peinst daardoor alleen maar aan de schoonheid er van... aan roggedoes de schilder, aan johan janssens in zijn hoedanigheid van Dichter... maar vandaag ist noch zonneschijn noch sneeuw, maar iets dat nat en killig en duister en ochgodverdomme is: daar hangt mij ginder een zwarte vlaag van een vlaag. En roggedoes de schilder haast zich naar huis met zijn tamasjoer van opgevouwen ezel en verfdoos en doek, en met zijn kraag omhoog getrokken botst hij tegen johan janssens die tegen hem aanbotst: de vlaag komt naar hier over, zegt roggedoes.
En johan janssens knikt: ze komt vaneigens naar hier over, ze hangt al over mijn hart en mijn ziel en mijn penis... nu dat we hier alleen lopen in dat hondenweer, roggedoes, mag ik eens mijn hart uitstorten, want met die dagbladen moet ge altijd op uw woorden letten... ze hangt rond mijn penis die gelijk een klein bang kind in een hoekje gekropen is: want heel de dag heb ik nu hoekjes geschreven voor het dagblad... niet over het Leven of niet over de kapellekensbaan, maar iets naar de goesting der anderen, iets dat ik ondertekend heb met de schuilnaam van boeckenspieghel... omdat ik het niet alweer een uil zou moeten genoemd hebben. En ik heb er de grote ideeën van onze grote tijdschriften in weergegeven... zonder commentaar... en ondertussen was ik aan het bedenken dat al die tijdschriften ook mij gevraagd hebben om er mijn grote ideeën in neer te schrijven... och godverdomme roggedoes laat mij eens hartsgrondig vloeken nu we hier alleen zijn: ik heb geen grote ideeën, ik schrijf maar gelijk gij schildert... en ik weet alleen dat de mensen, buiten hier en daar een uitzondering misschien, dom en egoïstisch zijn... dat ze in hun tijdschriften op de eerste bladzijde wit en op de volgende zwart zeggen... en dat men van mij een fatsoenlijke historie verlangt een aanklacht van het proletariaat tegen de trusten met onbeholpen woorden en enkele taalfouten - dat verhoogt het cachet, de werkjongen die Dichter en dagbladschrijver is geworden - maar ik mag niets zeggen dat de vzaarheid is of mijn bijdragen worden... niet geweigerd, neen... maar NIET gepubliceerd. En ik weet ook dat men overal grote woorden gebruikt om er de leegheid van het opgeblazen hoofd mee te vullen... gelijk de titel van dit verhaal: componenten van een microcosmische perceptie of conceptie van de psychische en physische levensrealiteit - maar dat niemand er aan denkt om eens iets degelijks te maken, om eens wat klaarheid in de
chaos te brengen: doch alleen maar om hun eigen naampje eens gedrukt te zien: pascallius prostituaan... of neen, ik vergeet zijn titel: dr. pascallius prostituaan. En omdat ik overal met mijn kop tegen de muren loop, omdat het verontwaardigde brieven regent als ik in om het even welk blad wat publiceer, omdat de onderscheidene kliekjes uit de onderscheidene partijen achter mijn gat konkelfoesen... daarom bezwijk ik, roggedoes, en schrijf ik uilenhoekjes: de boeckenspieghel.
| |
| |
En roggedoes kijkt naar de lucht die 1 lucht is, en zegt: ze zal misschien nog overdrijven, de vlaag.
| |
arm kindeke jezus van ter-muren
Ook ondine ging te biechten en beschuldigde zich van haar zonden... maar zij beschuldigde vooral vapeur-haar-vader, dat hij een goddeloze machine uitvinden ging... en zij beschuldigde ook zulma-haar-moeder, dat het een zinneloze was die er in haar jeugd niet benauwd was van geweest, en een kind had gekregen van meneer derenancourt van tkasteel: de paster zei dat zoiets onmogelijk was, dat men geen laster mocht vertellen, en tevens vroeg hij haar waar dat kind dan was? O ondine dacht aan de meesterknecht van de dekenfabriek labor... waar zou die nu ergens zitten... die beweerd had dat er een klein graf in het bos van tkasteel was: maar het was zo geheimzinnig halfdonker in de biechtstoel dat zij gedreven werd om dingen te zeggen die haar zELf overbluften: ik zelf ben dat kind van tkasteel. Ze luisterde ontdaan naar haar eigen woorden, oefende zich in het zwijgen, en maakte het vast voornemen van nooit meer te zondigen en heel haar leven lang geen woord meer te spreken: daar ze niet sprak had ze echter des te meer gelegenheid om na te denken, ze schouwde rond in haar wereld en alle dingen stapelden zich in haar op tot een berg... haar ogen die vroeger open en groot waren geweest, vernauwden zich en keken naar alles ietwat spottend op: het was of zij het Leven onwaardig vond er nog een woord aan te verspillen. Zo scheen het. In werkelijkheid hoopten zich die niet-uitgesproken woorden ondraaglijk in haar op... iedere verzwegen gedachte propte zich naast de andere, en de dingen waar zij om lachen moest, maar zich toch ernstig om hield, vulden haar tot barstens toe: zij brak dan plots in lachen uit: zij lachte en weende tevens... en ze had angst te worden gelijk haar zotte moeder zulma. Gekkin die ik ben, dacht ze, gekkin die niet begrijp dat een preek een schoentje is dat iedereen past... dat men preekt over gulzigheid maar ook over gierigheid... dat iedereen wat tegenkomt, goed en kwaad maar meestal ongeluk, en dat men van de ene zegt het is zijn straf,
maar van de andere het is een beproeving: hoe kunt ge dan weten of iemand goed leeft of slecht? En iets in haar begon te kriewelen om een huis binnen te lopen, eender waar, en daar te tateren en te tateren over alles, over haar geluk en haar verdriet en haar onrust: ze ging bij liza binnen die haar kind had gekregen en er gelukkig uit zag, alhoewel ze pijn had in haar borst die verzwoor: een kind met een kind. Ook daar stond ondine mee te lachen alhoewel ze geen vreugde voelde... liza geleek meer aan onzelievevrouw van ter-muren dan aan een slet... het kon het kindeke jezus zijn dat daar op haar schoof zat, een kindeke jezus met verschrompelde handjes en een voorhoofd dat gezwollen was van de ijzers: zij lachte, ondine, alhoewel ze slechts haat voelde. En almeteens alsof de duivel het haar in gaf, dacht ze er aan dat onzelievevrouw ook niet gehuwd was toen ze haar kind kreeg... en heel haar godsdienst scheen op dat ogenblik zo zinloos, dat zij onmiddellijk een andere gedachte moest oproepen om er de
| |
| |
gapende afgrond mee te vullen: aan de heiligen en de heren was het toegestaan om de kleine grenzen van goed en kwaad te overschrijden, maar aan ons, volk van ter-muren, niet.
| |
handelsreizigers
Ik lees nu dagelijks mijn gazet op de trein van brussel naar de kleine stad van de 2 fabrieken, zegt mossieu colson van 'tminnesterie, en moest ik er ooit eens in lezen dat het aan een sommige soort van mensen toegestaan is om de sexuele grenzen te overschrijden, dan zou ik daar niet van verschieten... want zie nu eens naar de handelsreizigers waaronder er geloof ik geen 1 is of hij ziet het leven door een sexuele bril... want hoor hen eens vertellen over de Wijfjes, zoals zij dat op de trein zeggen, en zie nu eens naar florimond de handelsreiziger hoe hij keek naar het meisje met de dikke billen uit de foorbarak... die al enige dagen achter het bos van tkastsel staat, daar waar de armemensen uit de 1ste vuile huizen van de kleine stad hun blikken potten komen weggooien... en die het trapje van de foorbarak aan het schuren was zodanig dat ze gebogen staande het begin van haar roze kont liet zien... en hoe florimond daarop precies veranderde in de gedaante van de mosterdkroes die voor paster heeft geleerd maar bij ons in tminnesterie werkt: hij had willen rood worden en lachen, maar hij werd wit en vloekte meer tot haar ginder dan tot mij: gotvertomme ik zou in die kont kunnen bijten. En misschen wou mossieu colson er nog het een of ander aan toevoegen, maar roggedoes de schilder heeft hem met de ene hand vast aan de knop van zijn jasje, terwijl hij in de andere hand al zijn schetsboek heeft: waar is het ergens dat de foorbarak het trapje het meisje met de dikke billen haar roze kont schuurt... pardon... de trap schuurt? En nadat mossieu colson zijn jasje heeft in orde gebracht en de verdwijnende roggedoes hoofdschuddend heeft achternagekeken, spreekt hij voort over de overschreden grenzen van de sexualiteit: en hoor nu eens hoe mijn vrouw me jaren nadien vertelt... nadat ze de ouderdom heeft bereikt waarop een vrouw zoiets eens vertellen kan... hoe er eens een handelsreiziger in de gang stond die naar haar hart tastte en zei zulke soutiens kan ik u ook
leveren. En haar hart jaagt nOg als ze mij dat na al die jaren tOch vertelt terwijl haar adem een beetje stokt... o mens wat is de mens toch een klein en bang wezentje, dacht ik dat moment, alleen aan mijn vrouw denkend... maar dit moment alleen aan de handelsreizigers denkend, denk ik dat zij die bepaalde grens van de sexualiteit overschrijden, omdat zij standvastig op straat in station in trein in tram zijn, en altijd maar benen en halve billen en halve borsten en soms eens met chance een stuk van een kont zien... en daardoor met er-bij-fantaserende-zinnen rondlopen... en toch overal waar ze binnen komen steeds zonder vriendschap ontvangen worden en de duivel en zijn moer naar hun kop krijgen: en dat ze dan om eens wat evenwicht te bekomen trachten te profiteren van de gelegenheid... en hun nederlaag-hier uitwissen met een sadistische overwinning-daar. Maar op die manier glijden ze in een put
| |
| |
stilaan zonder de beseffen dat ze op de duur geen ander leven meer kennen dan een tussen de billen van de Wijfjes, zoals ze dat zeggen.
En als de anderen weg zijn trekt ge mossieu colson van tminnesterie terug, en vraagt ge hem wat hij daar nu wou mee zeggen: och kweet het zelf niet zegt hij, als dat misschien mijn vrouw me dat eigenlijk niet had hoeven te vertellen... zelfs na al die jaren.
| |
de heren komen!
Hoe ondine ook bewust zichzelf had bedrogen, en met de mensen gelachen... met de mensen zich beziggehouden om zich niet met zichzelf te moeten bezighouden... ze begreep het diep in haar hart dat ze tot de stand der laten behoorde: hoe ze ook zichzelf wijsmaakte een kind van tkasteel te zijn, haar leven voorbij zou gaan in dienen en gehoorzamen als ze niet kroop en lasterde, niet vleide wie toven haar was en schopte wie onder haar stond. Iedere morgen opnieuw werd zij aangetrokken door het middenpunt van de wereld van ter-muren, tkasteel, en drong ze door tot het bos waar het stil was en een verlangen werd gewekt naar dingen die verboden waren... en eens zag ze de 2 jonge heren van tkasteel met een kano over de met groen kroos bedekte beek glijden: ze stelde zich voor dat men in de kano de dingen besprak die de kern van het Leven raakten. t.t.z. dAt waar zij zich bot op gepeinsd had zonder tot klaarheid te komen... o ze zag niets anders dan de ogen wan de oudste, van achilles, ogen groter dan zijn gelaat, groter dan de wereld waarin zij wenste ten onder te gaan. Zij hoorde hem zeggen dat hij alles triestig vond: zie nu eens naar de liefde, waar men naar mijn gedacht veel te veel onzinnige woorden heeft rondgedraaid, terwijl men het enige waar het op aankomt toch niet noemen durft... en hij noemde het wEl, maar in het frans... het was een woord dat ondine kende met het monique-uit-de-school eens heel vlug in het zand te zien schrijven en weer uitvagen. Het is om van te gruwen hoe dom en klein en laf de mensen zijn, zei achilles... en hij vergat te roeien, maar een antwoord kreeg hij toch niet: de andere broer, norbert, was nog maar 17 jaar maar voelde zich al moe en oud. Doch, was ondine niet in het bos maar wel in de veldem langsheen ter-muren, dan ontmoette zij er achilles en de andere zonen der rijkemensen terug: zij hielden er van rond te zwerven in het verwaarloosde park, en dachten dan misschien dat de velden rond termuren ook een stuk van het
park waren, en schoten met een karabijn naar alles wat ze zagen bewegen... maar meest hielden zij er van hun karabijn in de hoek van een boerenherberg te zetten en er de dochtertjes te verleiden: norbert was daar nooit bij, hij was een dromer, hij kon geen dode dieren en geen bloed zien, en beweerde ziek te zijn om in bed te kunnen blijven liggen. De andere heren trokken van dorp tot dorp en ontdekten almeteens de herberg van christus de meesterknecht van de garenfabriek filature... maar ze wilden het bier niet dat het arme volk er dronk, ze deden speciale bakken komen... en vergaten ze een fles dan werd die door het arme
| |
| |
volk seffens uitgekloekt. O als de heren er waren dan zag ondine dat men savonds zeer vroeg de blinden sloot en de jonge meisjes verborgen hield... want in de late nacht, als de koetsen hen stonden te wachten, liepen ze rond om elke ruit in te gooien en elk jong meisje te bederven dat zich van moeders rok had kunnen onttrekken: ja zij hadden het niet moeilijk met die meisjes, die nooit wat anders hadden gezien dan de cabinetten van tfabriek de filature, en nooit wat anders hadden gehoord dan lof en sermoen en dat luiheid het oorkussen des duivels is... en nu kwamen de duivelen zelf en maakten hen zat met bier waarvap ze maar 1 keer in hun leven de kans gingen hebben het te drinken.
| |
droom van norbert derenancourt
Ik was er mij van bewust: op dat ogenblik was er de Aanwezigheid... zij verbleef achter de deur die zich vlug formeerde in de grijze nacht. Ik was angstig zeer angstig om die bestendige Aanwezigheid van de eigen angst, en toch overschreed ik de drempel van de angst, opende zeer vlug de pas geformeerde deur en zag de kamer mijner jeugd: ik aanvaardde de kamer zonder verwondering... het kon ook niet anders: de angst overheerste alles. Daar stond het bed en vlak voor het bed had de bestendige-aanwezigheid-van-de-angst 6 stoelen geplaatst
2 rijen
van 3
stoelen
ik gilde en op datzelfde
ogenblik hoorde ik ergens
WEERGILLEN
ik rende
rende naar de schakelaar die er almeteens was en trok de 6 stoelen koortsig uit de kamer, ze opnieuw rangschikkend ANDERS
6 st l
oe en
buiten de kamer der jeugd
en gooide zeer hard de deur toe: ik keek door de deur heen en deed zElf de bestendige aanwezigheid uit de naamlope diepten opsnellen: en beiden
BONKTEN
we langs beide zijden van de toegeworpen deur
| |
moedeloze dag
Ge wandelt in deze moedeloze dag naar de 1ste vuile huizen van de kleine stad, want ge hebt het precies eens nodig om de mensen en de dingen voor
| |
| |
5 minuten te ontvluchten: en alhoewel achter de beek van tkasteel de woonwagen met het meisje met de dikke billen al lang VER VER weg is, en nu godweet waar het bloed van florimond de handelsreiziger sneller doet jagen... alhoewel zij weg zijn, de woonwagen en het meisje met de dikke billen, zet ge er u in uw moedeloosheid neer in het vertrapte gras en de achtergebleven lege blikken potten, en stort ge in 1 adem uw hart uit: ik zit hier en leef niet en schrijf niet en denk niet en ben alleen moedeloos... waar zijt gij en waar is mosieu colson van 'tministerie, johan janssens de Dichter en dagbladschrijver, roggedoes de schilder en ondineke van ter-muren? Het zijn spoken, meisje met de dikke billen, het zijn niet bestaande spoken. En gijzelf, meisje met de dikke billen, die deze componenten van een microcosmische conceptie niet lezen zult, en daar toch een deel van uitmaakt, gij weet niet dat ge bestaat... gij bestaat niet, en tis daarom dat ik moedeloos ben: de schone mensen waarover ik schrijf bestaan niet, en de lelijke mensen die rondom mij zijn ben ik moe beschreven, en tis daarom dat ik moedeloos ben. De dingen worden mij te hard en te scherp en te snijdend, tis allemaal staal en beton en glas en gesplitste atomen, en mijn vrouw heeft weeral van de zenuwen - de ziekte van de moderne mens, meisje met de dikke billen, de ziekte die gij niet kent daar ge een wind laat en lacht en wegzijt - vroeger hadden ze hier te ter-muren de pokken en nu hebben ze de zenuwen, en het een is het een en het ander is het ander, en tis daarom dat ik moedeloos ben. Vroeger hadden ze de pokken en leefden ze in armoede, en nu hebben ze de zenuwen en leven ze nog altijd in armoede: tis vandaag, meisje met de dikke billen, de 3de keer in mijn leven dat ik zelfs zonder sigaretten zit, en tis daarom dat ik moedeloos ben. En ondertussen splitst de wereld, die grote atoom, zich in ideologieën, maar wordt allegelijk de rococco-literatuur voortgezet gelijk een
mengelwerk zonder einde: in vergulde zetels spreekt men er over met een hoofdletter, en in de bladen de donderdag schrijft men er over, want iedereen heeft er dag van vandaag verstand van om de juiste waarde te meten... terwijl de werkelijke waarde maar kan gemeten worden, meisje met de dikke billen, door mijn vrouw die er de moderne ziekte van de moderne tijd heeft door gekregen, de zenuwen, en die achter de spiegel van haar ogen de spijt voelt omdat ik niet in staat ben de een of andere sinecure te bemachtigen, en tis daarom dat ik moedeloos ben. Want ik blijf lopen met open ogen en schrijf alles op, maar wat ik maak wordt niet veel zaaks en ik kweek alleen maar vijanden: dit is een s.o.s. DE laatste noodkreet, meisje met de dikke billen die in uw rollende woonwagen zijt. En waar ge ook het trapje schuurt en het bloed van florimond de handelsreiziger op hol jaagt: leer nooit lezen leer nooit schrijven leer nooit de wereld zien met mijne ogen... maar doe voort met op alle papieren uw naam te zetten met een kruis × en zeg dan lachend gelijk ge dat gewend zijt: zie ik zal eens ne schone molen tekenen. Gij zult ne schone molen tekenen, heldin uit mijn geschriften, en ik zal weerkeren naar mijn papier en verder schrijven zonder sigaretten... en kzal misschien mijn moedeloosheid wel overwinnen
| |
| |
| |
gekwetst ben ik van binnen
ondineke kon niet slapen als ze wist dat in de nacht achilles zich met de andere heren aan het vermaken was, ze kleedde zich in het geheim aan en sloop naar buiten: ze moest lachen, als ze die dronken meisjes zag, die op hun benen niet meer konden rechtblijven en de gracht volbraakten. Ze bleef in de duisternis naast de herberg en keek haar ogen uit naar de gezalfden des heren, met hun pelsmantels hun rijtuigen en hun luxepaarden: men zag haar niet, maar had men in dat donkere hoekje gekeken, dan zou men een ondineke gevonden hebben dat niet meer haar hart onder gekruiste armen verborg, maar een ondineke dat opgetogen de borstjes met beide handen vasthield alsof zij deze de heren in hun koetsen aanbood. De heren komen! zong ze. Het was een lied van levensvreugde... neen het ging nog dieper, het was een gebed: de paster zegde het op de preekstoel, hij murmelde het terwijl hij de hostie in de hoogte stak, hij sprak het uit als hij zich omkerend een kruis maakte over het volk van ter-muren: gaat in vrede, ite missa est, de heren komen deze avond! En ondineke haastte zich naar buiten, uren te vroeg, om op de slijkweg het doffe slaan der hoeven en het rinkelen der bellen te horen: achilles stapte eens uit de koets met een andere heer wiens ogen vlamden... ja zij vlamden ondine tegemoet... en niettegenstaande haar verlangen eigenlijk naar achilles ging, met zijn ogen zo groot als de wereld, ontroerden haar de vlammende ogen van de andere: het was de 1ste keer dat zij opgemerkt werd door een man, alhoewel zij nog niet veel meer was dan een, kind met gekke vlechten op de rug. Het schokte haar diep, het verwondde haar eigenlijk... zij zou aan deze wonde willen sterven hebben. En daar de anderen van haar geen notitie namen... dat kind daar... en bovendien frans spraken in de heilige mening dat ze dan mochten, zeggen wat ze wilden, hoorde zdj dat hij de zoon was van meneer gourmonprez, van de dekenfabriek labor: er hadden mannen van de dekenfabriek de labor
gevochten tegen mannen van garenfabriek filature, zodat er voor dood waren blijven liggen... er waren meisjes van ter-muren gebanvloekt geweest en de absolutie geweigerd omdat ze in de late avond met mannen van de labor in het bos achter tkasteel hadden gelegen: en nu hoorde ondine hoe de Zonen van de labor en de filature vrienden waren, en hoe ze elkander aanspraken met hun voornaam.
|
|