en gemaal tot zijn bevreemding en verontwaardiging, 9 kinderen, zij werd in de straten van Madrid overladen met niet altijd kuise piropos (complimentjes), maar toen ze 38 jaar was. bleek zij, de muy espanola, niet meer in staat de politieke afkeer van haar onderdanen te bezweren en een golf van walging - walging bij de natie van zichzelf? - vaagde haar weg. En tegelijk haar biechtvader, pater Claret, benevens de beruchte ‘Sor Patricinio’, met haar talloze hofbesognes, o.a. die van Isabel's ondergoed te wijden door het een dag te dragen. Wel heel scherp stonden daartegenover de drie presidenten van de Eerste Republiek (1873-'74): ondanks hun échec hebben zij de republikeinen veel eer en aanhang bezorgd door hun zuiver, eerlijk karakter en hun geheel onbaatzuchtig optreden, iets wat Spaanse burgers van hun politici niet gewend zijn. Met hen was de eerlijke, opofferende, puriteinse burger in de politiek binnengetreden. En diezelfde waarheid en karaktervastheid onderscheidden ook Giner de los Rios, Azcàrate en Cossio, die nu deze eigenschappen bewust gaan aankweken door hun scholen en hun paedagogie. Daarbij steunden zij op de filosofie van Krause, een wijsgeer die geheel overschaduwd is door zijn tijdgenoten Hegel en Fichte, maar die blijkbaar iets in zich had wat Latijnse geesten aantrok, want ook de in Spanje hoog vereerde Amiel van Genève werd zeer door hem bekoord. Voor ons in de Lage Landen zijn Krause en Amiel als heel verre stenen die we slechts kennen door hun werking op anderen.
Het Krausisme, misschien door zijn ‘Menschheitsideal’ en zijn ‘All in Gott’-leer (panentheïsme) moest in Spanje filosofen en zelfdenkende liberalen kweken en dat in een land waar de onmetelijk geleerde Menéndez y Pelayo nog een kwart eeuw later van Faust II zou zeggen: ‘Wat gaan mij die amourettes van een Duitse professor met Helena van Troje aan?’ Hij en de neocatólicos gaven als opvoeding de voorkeur aan de catechismus van Ripalda, waarin alle verklaringen worden gegeven, alle twijfels opgelost en alle levensgebeurlijkheden voorzien worden. De Staat keerde terug, reeds in 1875, tot de strengste geestelijke controle, maar Giner en andere afgezette docenten richtten in het volgend jaar de Institución Libre de Ensenanza te Madrid op, die het jonge intellectuële Spanje zou vormen, waaruit de Junta par a Ampliación de Estudios (1907) voortsproot en die de leiders voor de Revolutie van 1931 zou leveren.
Een zeer boeiende figuur daarnaast was de autodidact Joaquin Costa (1841-1911), die in 1898 verklaarde: ‘We moeten een dubbel slot doen op het graf van de Cid!’, bedoelend dat Spanje's periode van romantiek en buitenlands avontuur voorbij was en dat men zich nu aan eigen welzijn en regeneratie moest wijden. Hij die zelf zoveel honger geleden had, eiste scholen en voedsel, dat er een eind aankwam dat meer dan de helft van het Spaanse volk 's avonds hongerig naar bed ging.
Een prachtig artikel over het eerste geestelijk ontwaken ±1870 schreef Leopoldo Alas (‘Clarin’) in zijn Solos (1e dr. 1881), dat in de 4e druk van