Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2
(1838)–Anoniem Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Slaat de Klok één, 't maakt ons gedagtig,
Dat er maar is een God Almachtig,
En eene Zaligmaker zoet:
Een Geloof, een Doopsel verheven,
Ons is maar eene naam gegeven,
Waar door men zalig worden moet.
Slaat de klok twee laat ons gedenken,
Dat God ons laat twee lichten schenken,
Twee tafels gaf God in de Wet,
Twee wegen vinden wij beschreven,
Twee teekens heeft hij ons gegeven,
Die 't nieuw Verbond heeft ingezet.
En als de klok heeft drie geslagen,
Laat ons gedenken die drie dagen,
Dat Christus hier begraven was,
Den derden dag is hij verrezen,
Drie dagen heeft ook zoo wij lezen,
Al in de visch geweest Jonas.
Slaat de klok vier, na ons begeeren,
Wij moeten doen al na de leere,
Der vier Evangelisten zoet,
In Edom waren vier rivieren,
Vier Elementen door 't bestieren,
Des Heeren zijn er die ons behoed.
Hoord men de klok vijf slagen geven,
Vijf Boeken heeft Mozes beschreven,
Vijf steenen nam David wel eer,
Vijf steden van Sodom God mishaagde,
| |
[pagina 124]
| |
Vijf wijze en vijf dwaze Maagden,
Steld Godes Zoon ons tot een leer.
Slaat de klok zes de God van waarde,
Schiep in zes dagen Hemel en Aarde,
En alles wat er is uit niet,
Ter zesder uur kwam Jezus gaande,
Daar Jacobs Fontijn was staande,
Nabij een Stad die Sichar hiet,
Slaat de klok zeven wilt aanmerken,
God ruste toen van al zijn werken,
En Heiligden den zevenden dag,
God ging aan Pharo openbaren,
Van zeven goede en kwade jaren,
Die Jozef in een droom voorzag.
Slaat de klok acht het is wel reede,
Dat wij aan die acht zaligheden,
Gedenken en daar acht op slaan,
Als God de Zondvloed heeft gezonden,
Zijn maar acht zielen rein bevonden,
Die in de Arke zijn gegaan.
Slaat de klok negen denk dan mede,
Hoe dat Christus heeft geleden,
Aan 't kruisse ter negender uur,
Negen Melaatz' ondankbre waren,
Doen Jezus haar hielp uit bezwaren,
Gelijk wij lezen in de Schriftuur.
| |
[pagina 125]
| |
Slaat de klok tien 't is wel van noden,
Dat wij doen na de tien geboden,
Die God gaf aan Israël,
Tien plagen in Egypte daalde,
Tien Zoonen Jacobs Koorn haalde,
Al in den duuren tijd zeer fel.
Slaat de klok elf na behooren,
Elf sterren dacht Joseph dat te voren,
Hem neigden en ook Zon en Maan,
Den Landheer ging ten elf uren,
Arbeiders in zijn Wijngaard huren,
Die hij doe nog vond ledig staan.
Slaat de klok twaalf, gedenk bij deze,
Twaalf Zoonen had Jacob geprezen,
Twaalf uren zijn er in een dag;
Twaalf Apostelen had onze Heere!
En die wel leven na hun eere,
Men wel gelukkig noemen mag.
Wel nu dan, laat ons wel ter degen,
Alle deze dingen overwegen,
Als wij de klokken hooren slaan,
Ja alles wat ons komt te voren,
Dat zou wel dienen en behooren,
Ons te strekken tot vermaak.
|
|