Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2(1838)–Anoniem Verzameling van 46 differente gezelschaps-liederen. Deel 2– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] No. 64. Een nieuw lied. Van Charlotte, bij het Graf van Werther. Wijze: Slaapt gij nog mijn Welbeminde. Al de vreugde van mijn leven, Werther zonk met u in 't graf, Zoo perst 't geweete ieder mensch, Stillen jammerklachten af, Och waarom verschriklijk noodlot, Werther werd gij ooit mijn vrind, Waarom werd uw arme Lotje, Ooit door 't edelst hart bemind. Immers had mijn zalige moeder, Mijn aan Albert's min verpand, Immer schonk ik voor haar sterf Bed, Albert gaf mijn hart en hand, Ik heb hem eeuwig trouw gezworen, Ik blijf getrouw aan mijne eed, Hemel! ach! gij kent mijn onschuld, Gij die mijn gedachten weet. Ach gij ziet hoe gul hoe zuiver, Noch mijn hart voor Albert slaat, Schoon 't ontvlamt door reine vriendschap, Juichend teder zuchtend staat, [pagina 121] [p. 121] En dus weet ik zelf het moortuig, Dierbre dat u heeft ontzield, Wat hoop heeft dus de wreede blom, Van uw levenssteel vernield. Was 't om mij dat uwe boezem, Zinneloos jongling wreed doorschoot, Ach! ik zie de wonden gapen, Van het doodelijk treffend lood, Ik zie natuur uw laatste worstling, Ik zie de grond met bloed besproeit, Met het bloed dat voor uw Lotje, Dierbre Werther heeft gevloeit? Moesten uw mijn woorde grieven, Woorden die de vriendschap sprak, Daar uw liefde in Alberts boezem. 't Vuur van minnepijn ontstak, Werther kan mijn heil uw streelen, Sprak ik: zoekt gij Lotjes rust, Dat ik dan nog deze avond, Van uw wordt vaartwel gekust. Eer on pligt gebied hun schreiden, En daar zeigt hij weenend neer, Ik gehoorzaamd, riep hij snikkend: Neen ik stoor uw rust niet meer, Hemel word de aanminninge onschuld, Van onkuische min verdacht! Albert heeft u zuivere liefde, Dierbre al te lang verwacht. [pagina 122] [p. 122] Ach! gij, vlood, ik heb uw schreijend, Werther toen voor 't laast gezien, Maar moest gij daarom het leven, In de arm des doods ontvlien? Ach mij dunkt u schim verzeld mij, Volgt mijn Werther waar ik gaa, Zelfs uw laatsten doodsnik zucht mij, Als een kwijnende Echo na. Ik offer dus mijn teedere tranen, Door geen wreeke dwang gestoord' En mijn hart zucht om mijn Werther, Dat gij mijne klachten hoort, Nog streeld mij 't verkwikken denkbeeld, Dat ik eens mijn leed doorstreên, Uw in blijdschap zal omhelzen, In het Rijk der Zaligheên. Vorige Volgende